De Gids. Jaargang 114
(1951)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 376]
| |
W. van Maanen
| |
[pagina 377]
| |
de plaats diep in te gaan op de details van Van Moerkerken's these. Een zijner grofste dwalingen mag ik de lezer echter niet onthouden, n.l. zijn verwerping van The Tempest als authentiek stuk van Shakespeare - De Vere. Hij moet hiertoe wel komen daar het eerste opvoeringsjaar van het stuk - 1611 - vrijwel onomstotelijk vaststaat, zodat de Vere, die in 1604 stierf, het dus onmogelijk geschreven kan hebben. Van Moerkerken (pp. 131-133) volgt Looney, die een appendix van 27 bladzijden aan The Tempest wijdt - op de voet. Het stuk, zegt hij hem na, is kennelijk van een tweede rangs auteur. (Lord Derby, de schoonzoon van Oxford, wordt ermee vereerd!); het is onpoëtisch; het blank verse hobbelt; er is geen geest in. De protasis van Prospero (I. 2) is prozaïsch en vervelend: Miranda kan er nauwelijks naar luisteren. Maar van dit zelfde toneel zegt Coleridge dat het bevat: ‘the finest example of retrospective narration for the purpose of exciting immediate interest’, en verzoekt ons op te merken ‘the perfect probability of the moment chosen by Prospero... to open out the truth to his daughter, his own romantic bearing, and how completely anything that might have been disagreeable to us in the magician, is reconciled and shaded in the humanity and natural feeling of the father.’Ga naar voetnoot1 Sir Arthur Quiller-Couch die de inleiding schreef voor The Tempest in The New Cambridge Shakespeare (1921) spreekt van ‘the exquisite use’ van Prospero's inleiding en de lof die vele critici daaraan hebben geschonken. Looney - hij heeft dit zelf als een der scherpste kanten van zijn probleem gevoeld - moet zich roekeloos van The Tempest ontdoen, maar hij kan dit niet anders dan door het stuk, dat door vele Shakespearekenners en minnaars als een der diepzinnigste en tegelijk tederste wordt beschouwd, op grove wijze te versmaden. Een man die het pril ontwaken der liefde - ‘At the first sight They have changed eyes’ - meent te moeten qualificeren met ‘milk and water sentimentality’ (p. 515), heeft voor mij zijn gezag als schrijver over Shakespeare verloren. Laat hem diens werk toeschrijven aan wie hij wil, hij heeft van de geest van Shakespeare, c.q. de Vere, niets begrepen. Het is te betreuren dat Van Moerkerken Looney tot voornaamste voorlichter heeft gekozen. Hij is daardoor op een dwaalspoor gekomen en heeft zelfs de scheldwoorden van zijn voorman overgenomen. Het is ieders goed recht te twijfelen of zeker te zijn; men kan, desnoods, eerbied hebben voor het vernuft en de ijver van wetenschappelijke speurders, maar het is moeilijk respect op te brengen voor de toon die een oud en erudiet man nodig achtte te gebruiken tegen de legendarische figuur, die velen, ondanks | |
[pagina 378]
| |
alles, lief is gebleven, en die zich niet meer verweren kan. Misschien steekt er toch wel meer in dat ‘platte’ grafschrift in de kerk te Stratford - dat overigens ook al eens misbruikt is om aan te tonen dat Shakespeare eigenlijk Bacon heette - dan pro- en anti- Stratfordianen erin lezen: ‘Good frend for Iesus sake forbeare
To digg the dust encloased here:
Bleste be the man that spares these stones
And curst be he that moves my bones.’
Kunnen wij ons niet van de dode losmaken en alleen maar dankbaar zijn voor zijn levende werken? | |
Duff Cooper, Sergeant Shakespeare.
| |
[pagina 379]
| |
Cooper kennen uit zijn Talleyrand en die hij nu ook, met iets minder gepastheid misschien, heeft gebruikt voor zijn eerste, korte roman Operation Heartbreak (Nov. 1950). Heb ik je overtuigd, vraagt hij aan het eind van zijn vluchtige tocht door een aantal van Shakespeare's stukken: I have almost convinced myself. En in dat almost ligt het grote en weldadige verschil tussen van Moerkerkens boek en het zijne. Het ging er Duff Cooper in de eerste plaats niet om om te overtuigen: hij weet te goed dat overtuigen een van de moeilijkste en ondankbaarste der menselijke ondernemingen is. Hij wilde, allereerst, van zijn liefde en bewondering voor de grote kunstenaar getuigen. En, zo vervolgt hij zijn vraag aan het eind van zijn boekje: ‘Wat had Shakespeare niet kunnen zijn? Hij had een soldaat kunnen zijn als Cervantes, een zeeman als Marryat, een ketellapper als Bunyan, een rijk man als Byron of een arm man als Burns...Het enige wat hij onmogelijk had kunnen zijn was een sluwe Lord Chancellor, die zijn weldoener verried, die fraaie kleine opstellen schreef en steekpenningen aannam.Ga naar voetnoot1 Hij blijft een verrukking en een mysterie, waarvan wij het hart niet gemakkelijk zullen uitrukken.’ | |
Shakespeare, Leer om leer.
| |
[pagina 380]
| |
iets - en op enkele plaatsen veel - overblijft van zijn vurige bezieling, van zijn machtige verbeelding, van zijn universele menselijkheid. Nadrukkelijk heeft Den Brabander aan de pers verklaard dat zijn Leer om Leer een bewerking is en geen vertaling. Maar het is moeilijk om deze begrippen volkomen gescheiden te houden. Iedere vertaling is in zekere zin een bewerking, en een bewerking kan niet zonder vertaling tot stand komen. Wat Den Brabander met zijn verklaring bedoelde was, zo wil het mij voorkomen, dat hij geen kritiek verwachtte op zijn kennis van het Elizabethaanse Engels, noch op de vorm - het rijmend onregelmatig vers - waaraan hij de voorkeur had gegeven boven Shakespeare's blank verse en proza. Wij willen hem dan ook niet op zijn vertalingsfouten attent maken - dat zijn grotendeels dezelfde als Burgersdijk beging, zoals, bijvoorbeeld, sikkels voor shekels en Pof voor Bum, dat een veel plattere betekenis heeft waarvoor den Brabander niet bang hoefde te zijn. Wij moeten hem echter wel kwalijk nemen dat hij enkele der fraaiste passages dusdanig bewerkte, dat er van taal noch tekst iets te herkennen bleef. Zo verminkte hij, bijvoorbeeld, de wijsheid-zware woorden van Isabella:
But man, proud man
Drest in a little brief authority -
Most ignorant of what he's most assur'd,
His glassy essence - like an angry ape,
Plays such fantastic tricks before high heaven
As make the angels weep; who, with our spleens,
Would all themselves laugh mortal...
tot:
De boze mens doet alles averechts.
Hij dondert als een God, maar stuntelt als een aap
en houdt met zijn tumult de spreeuwen uit den slaap
en speelt voor 't oog des hemels zulke vreemde kluchten,
dat daar geen engel weet, of hij moet lache' of zuchten.
en maakte het tedere liedje van Shakespeare'sGa naar voetnoot1 toverfluit:
Take, o take those lips away
That so sweetly were forsworn;
And those eyes, the break of day,
Lights that do mislead the morn;
But my kisses bring again, bring again,
Seals of love, but seal'd in vain, seal'd in vain.
tot een zoetelijk bioscooporgeldeuntje: | |
[pagina 381]
| |
Neem, o neem die lippen mee,
die zo zoet, zo vals bezworen;
en die ogen, neem ze mee:
morgens, die in regens smoren.Ga naar voetnoot1
Maar mijn zoenen, breng ze weer, breng ze weer,
deze zegels van weleer, van weleer.
Daartegenover staan een paar zeer goed-geslaagde ‘bewerkingen’, zoals Angelo's meditatie in het achtste toneel en de tirade van de Hertog over de dood in het negende en een aantal verspreide regels, waarin de dichter Den Brabander zijn eigen klare taal spreekt. Het blijft een vreemd geval. Maar nu ik de opschudding weer wat te boven ben, kan ik niet nalaten mezelf en mijn lezers af te vragen: Mag dit nu maar zo? Het antwoord door het theaterpubliek gegeven klonk bevestigend. En dat zou voor Shakespeare genoeg zijn geweest. |
|