| |
| |
| |
Nieuwe boeken
Encyclopaedisch handboek van het moderne denken. Onder redactie van Dr W. Banning, Dr C.J. van der Klaauw, Dr H.A. Kramers, Dr H.J. Pos, Dr K.F. Proost, Dr J.B. Ubbink. Derde, geheel herziene druk. (Van Loghum Slaterus N.V. Arnhem. 1950. 831 blz. f 26.50).
‘Geheel herzien’ is een gangbare term bij herdrukken, die echter vaak niet meer blijkt tebetekenen dan dat er fouten verbeterd zijn. In dit geval kan men het woord echter in den meest strikten zin opvatten: er zijn weliswaar een aantal artikelen, zo nodig gewijzigd, uit den tweeden druk overgenomen, maar zij vormen, zo niet reeds in aantal, dan toch zeker in gezamenlijken omvang de minderheid en wanneer de uitgever het werk als een nieuw Encyclopaedisch Handboek had willen aankondigen, zou hij daartoe het volste recht hebben gehad. Hij heeft dat natuurlijk niet gedaan. Als herdruk deelt het in de reputatie van onmisbaarheid die de twee voorafgaande edities hebben verworven en daar het, hoezeer dan ook van deze verschillend, die reputatie evengoed verdient, is er geen enkele aanleiding, de strijdvraag op te werpen, of het na zoveel wijzigingen nog wel hetzelfde werk mag heten.
De redactie heeft inderdaad met een verbazingwekkende radicaliteit opruiming gehouden onder de bijdragen van vroegere redacteuren en medewerkers. Die van H.J. Pos en A.J. Westerman Holstijn hebben het vernieuwingsproces overleefd, maar van alle artikelen in den tweeden druk die met E(Elsbach), J(Jordan) of v.S.(van Senden) ondertekend waren, heeft geen enkel het tot den derden gebracht. Dat beduidt, vooral waar het de eerste twee auteurs betreft, tweeërlei: vooreerst een uitgesproken koerswijziging; de bijdragen van Elsbach waren zeer subjectief van aard en vaak rijkelijk polemisch gesteld; die van Jordan gaven het werk meer het karakter van een handboek der biologie dan van een algemeen oriënterende encyclopaedie; door ze te schrappen, moest men wel vanzelf tot een gans nieuwen opzet komen. Het tweede gevolg heeft iets paradoxaals: de geschrapte artikelen waren in hun soort zeer belangrijk; de tweede druk bevat ze nog wel, de derde niet meer. Dat betekent, dat de herdruk, anders dan regel is, de oudere uitgaven niet overbodig maakt, maar in hun eigen waarde laat.
Van alle ongewenste bindingen aan het verleden bevrijd, door vier nieuwe leden aangevuld en door tal van nieuwe medewerkers ondersteund, kon de redactie dus vrijelijk het werk opnieuw organiseren. Reeds bij het doorbladeren valt het op, door welke gezichtspunten zij zich daarbij schijnt te hebben laten leiden. Men wordt onmiddellijk getroffen door een accentverlegging van het natuurwetenschappelijke af naar het theologische en maatschappelijke toe, voorts door een bijzondere aandacht voor logistiek en een duidelijke verontachtzaming van de wiskunde; de chemie wordt stelselmatig genegeerd en wie in latere jaren in dit Handboek de afspiegeling van het wetenschappelijk denken
| |
| |
omstreeks het midden van de 2oe eeuw zal bestuderen, zal alleen op grond van een artikel Uitdijend Heelal kunnen vermoeden, dat er toen ook al wat aan astronomie werd gedaan. Uit de oudere drukken is een goede verzorging van philosophie en psychologie (met nadruk op dieptepsychologie) overgebleven. Deze feiten zijn onbetwistbaar; minder zeker kan men er van zijn, of zij inderdaad uit bewust vooropgestelde beginselen voortvloeien of meer een gevolg zijn van een eigenaardigheid van de organsatie van het werk, daarin bestaande, dat het aan een doelbewuste en krachtige centrale leiding heeft ontbroken en dat het grotendeels van den ijver en den zin voor systematiek der verschillende redacteuren en medewerkers af heeft gehangen, of het hun toevertrouwde onderwerp een meer of minder belangrijke plaats zou innemen. Een curieus voorbeeld wordt geleverd door de wijze, waarop de door de logistiek verjongde logica behandeld is. De redactie had hiervoor in E.W. Beth een even bekwamen als conscientieuzen en ijverigen medewerker, die de hem opgedragen taak op voorbeeldige wijze vervuld heeft. Echter stond naast hem geen gelijkwaardige kracht voor wiskunde. Het gevolg is, dat men zich over logische begrippen tot in finesses kan oriënteren, terwijl men voor de allerbelangrijkste wiskundige termen (zoals algebra, limiet, groep, verzameling, volledige inductie) te vergeefs naar uitleg zoeken zal. Een waarlijk leiding gevende hoofdredacteur zou dit gebrek aan evenwichtigheid hebben kunnen voorkomen.
Hij zou nog veel meer hebben kunnen doen, o.m. de opmerkelijke eenzijdigheid beletten die nu de behandeling van verscheiden trefwoorden kenmerkt. Het komt herhaaldelijk voor (men kan beter zeggen: het is bijna regel), dat een auteur zich beperkt blijkt te hebben tot die ene betekenis die een term in het door hem vertegenwoordigde gebied van weten heeft en zich blijkbaar helemaal niet heeft afgevraagd, of hetzelfde woord niet in andere takken van wetenschap in een geheel andere betekenis gebruikt wordt. Voorbeelden liggen voor het grijpen. Zo wordt arbeid behandeld als een begrip in de oeconomie, de sociologie, de psychologie en de ethica, terwijl niets blijkt van de uiterst belangrijke plaats die dit begrip in de physica inneemt (de physische betekenis wordt slechts incidenteel aangeroerd in het artikel dimensie). Didactiek wordt alleen als een literair begrip beschouwd, integratie alleen als sociologische term. Functie ondervindt voornamelijk aandacht uit een oogpunt van logistiek, bij transcendent verluidt niets van de wiskundige betekenis die het woord toch ook bezit. Anthropomorfisme, dat in den tweeden druk ook nog een biologische betekenis had, is nu een exclusief theologische term geworden. Leven en Dood, in den tweeden druk uitsluitend uit biologisch oogpunt behandeld, is nu even radicaal en eenzijdig in de theologische spheer getrokken. Oordeel schijnt alleen in de aesthetica voor te komen, verwantschap alleen in desociologie. Een artikel over oneindig blijkt geheel philosophisch van aard te zijn, alsof de auteur niet wist, dat wiskunde de wetenschap van het oneindige is. Analyse schijnt evenmin een mathematische betekenis te hebben, enz. enz. Zo ontstaat er telkens weer een hinderlijke eenzijdigheid, die men den auteurs der artikelen weliswaar niet ten laste kan leggen, maar die het ontbreken van centrale leiding pijnlijk demonstreert.
Een ander symptoom van de eigengereidheid waarmee blijkbaar iedere medewerker zijn gang heeft mogen gaan, is de eigenaardige vermenging van de systematische met de alphabetische behandelingswijze die het werk kenmerkt. In het woord Ter Begeleiding trekt het reeds dadelijk de aandacht, dat encyclopaedisch als synomem met alphabetisch wordt beschouwd, een merkwaardige beginselverklaring van een redactie waarvan twee
| |
| |
leden de niet alphabetische, maar toch wel encyclopaedische ensie mee redigeren. Echter wordt een systematische behandeling niet tot een alphabetische, wanneer men de titels der verhandelingen alphabetisch rangschikt. Het verschil bestaat hierin, dat men in het ene geval takken van wetenschap systematisch behandelt, in het andere van afzonderlijke termen afzonderlijk rekenschap geeft. Deze beide methoden nu zijn in het Handboek zonder enig kenbaar systeem met elkaar vermengd. Voor philosophie, psychologie, logica en theologie overheerst de alphabetische opzet, terwijl de natuurwetenschappen, de taalkunde en de maatschappelijke vakken meer systematisch behandeld zijn. Evenals bij de ensie blijkt ook hier wel heel duidelijk, hoe grote nadelen aan deze laatste methode verbonden zijn. Zij leidt er herhaaldelijk toe, dat belangrijke begrippen volkomen vergeten worden, zodat men telkens weer teleurgesteld wordt, als men iets bepaalds wil opzoeken en niet alleen een algemenen indruk van een vak wil opdoen. Typerend is het in dit verband, dat in het alphabetisch register, dat een noodzakelijk complement van een systematische behandeling is, wel de wet van Boyle vermeld wordt (niet bepaald een specimen van modern denken) en een (ons onbekende) stelling van Eudoxos, maar b.v. niet het woord entropie, terwijl hieraan ook geen afzonderlijk artikel gewijd is. Een ander merkwaardig voorbeeld van de ongewenste vermenging van de twee behandelingswijzen vindt men s.v. Vitalisme. Als men dit woord naslaat, leest men de merkwaardige mededeling, dat het ook een stroming in de literatuur aanduidt; wil men echter weten wat het woord nog meer beduidt, dan moet men blijkens het register onder Mechanisme zoeken.
Recenseren wekt gemakkelijk den indruk van snode ondankbaarheid. Men krijgt een omvangrijk boekwerk thuisgestuurd, waarin zeer kundige auteurs schatten van wijsheid en kennis hebben samengebracht en men gaat uiteenzetten, wat nog beter had kunnen zijn! Laten we daarom thans eerst vaststellen, hoe ontzaglijk veel men uit dit werk kan leren en hoe dankbaar men den uitgever moet zijn voor zijn ondernemingszin en redactie en medewerkers voor hun arbeid. Het is echter practisch onmogelijk, in een bespreking een indruk van de grote waarde van het boek te geven. Men voelt zich geneigd, speciaal de aandacht te vestigen op de vele verhelderende bijdragen op theologisch gebied waardoor de nieuwe druk zich van de vorige onderscheidt of op de zeer lezenswaarde verhandelingen van den nieuwen redacteur J.B. Ubbink op het gebied der natuurwetenschappen, maar krijgt dan dadelijk het gevoel, onbillijk te zijn tegenover de auteurs van andere, niet minder voortreffelijke bijdragen. Wij uiten onze belangstel, ling dus toch maar weer verder door nog enkele kritische opmerkingen te maken.
Het valt op, dat sommige auteurs technische termen van vreemden oorsprong etymologisch verduidelijken (waarbij s.v. anarchie ten onrechte beweerd wordt, dat dit samengesteld is uit ana en arche en dat ana zonder betekent), terwijl andere dit nalaten; opnieuw gemis aan centraal gezag. Wat op p. 129 over Galilei staat, is ten enenmale onjuist; de verklaring van het ontstaan der Griekse atomistiek met behulp van het Griekse getalbegrip op p. 77 is uiterst aanvechtbaar, de mededeling op p. 78 over Plato's elementenleer niet correct. Het werk demonstreert verder allerduidelijkst de volslagen anarchie die in onze taal op het stuk van interpunctie heerst. In het bijzonder is de redacteur Ubbink een volslagen vrijbuiter in het gebruik (of liever het weglaten) van komma's, getuige een zin als de volgende (157): T.o.v. de vraag of het beoefenen van een metaphysica waarin zulke beschouwingswijzen een plaats vinden een zinvolle bezigheid is staan de meeste physici sceptisch. Merkwaardig en niet aanbevelenswaardig is bij hem
| |
| |
ook de splitsing van samengestelde woorden in twee zonder enig verbindingsteken naast elkaar geplaatste bestanddelen: materie verdeling (158), infinitesimaal rekening (156) enz. Dit komt ook bij anderen voor: analogie voorstellingen (275), propaganda apparaat(259)
Opmerking (beter aanmerking) verdient voorts de onbevangenheid (of moet men zeggen brutaliteit?) waarmee men in sommige vakken zuiver Duitse woorden in het Nederlands inlast. Voorbeelden: gegenstandsrelatie (815), Entscheidungs karakter (185), Ganzheitspsychologie (313), Gestalt, Gestalttheorie (281). Beschikken onze philosophen en psychologen werkelijk over zo weinig taalscheppend vermogen, dat ze voor deze woorden geen behoorlijke Nederlandse aequivalenten kunnen maken? Kennelijke Germanismen zijn ruim tijdelijk (raumzeitlich) en grootmacht (131), een ingeroest Gallicisme hoeveelheid van beweging (331). In de artikelen van A. Reichling hindert het stelselmatig gebruik van 'n voor een en 't voor het, een gewoonte die om een ondoorgrondelijke reden speciaal dierbaar schijnt te zijn aan Katholieke auteurs. Het effect is, dat men zich verplicht voelt tot pogingen om consonanten uit te spreken zonder vocalen.
Wij vatten ten slotte onzen indruk van het werk als volgt samen: door zijn rijken inhoud vormt het een zeer belangrijke aanwinst van de Nederlandse wetenschappelijke literatuur, waarvan men het bezit aan ieder die zich voor het denken interesseert, van harte kan toewensen; het is echter nog voor verbetering vatbaar, formeel, maar ook materieel, nl. door een zorgvuldiger tegen elkaar afwegen van de verschillende takken van het weten; om dat te bereiken zou het gewenst zijn, bij een volgenden druk de gehele organisatie van het boek onder krachtige centrale leiding te stellen.
E.J.D.
| |
Dr A. de Froe. Inleiding tot de studie en de beoefening der anthropologie. (N.V. Noord-Holl. Uitg. Mij. Amsterdam 1948. XII en 391 blz.).
Schr., vroeger praktizerend geneesheer, is thans prosector aan het anatomisch instituut en privaatdocent voor anatomie aan de gemeentelijke universiteit te Amsterdam.
In een voorwoord wijst Prof. Woerdeman er op, dat de physische anthropologie, d.i. de leer van de mensenrassen, zich ontwikkelt tot een anthropobiologie, een studie van de mens onder allerlei aspecten. Een dergelijke ‘moderne anthropologie’ is het boek van schrijver.
De lezer verwachte niet een beschrijving van de raskenmerken en de mededeling van de resultaten van de onderzoekingen hierover bij de verschillende rassen. In zijn historisch overzicht vermeldt schr. (p. 63), dat Gesmer de eerste auteur was, die, in de 16e eeuw, aan zijn boek over anthropologie illustraties toevoegde. Dr de Froe nam in zijn boek geen enkele afbeelding op. En dit is gerechtvaardigd door de bijzondere aard van het boek.
Anthropologie is een wetenschap, die de mens betreft; ze is de biologie van de mens, d.i. van de mens naar de verscheidenheid, waarin hij zich voordoet. De wijze, waarop de mens behandeld wordt als object van biologisch onderzoek wordt mede bepaald door het besef van de ondeelbare eenheid van zijn bestaan. Op deze grondslag beproeft de anthropoloog bij te dragen aan de beantwoording van vragen, die zich ten aanzien
| |
| |
van de mens, mensheid, mensenlot en mensheidslot voordoen. Zo leidt schr. in in een zeer wijd gebied van kennis en begrip van de mens. Hieraan ontleent het boek zijn betekenis. Waar schr. zeer veel kennis aanstipt, merkt hij op, dat hij niet steeds zelf de bronnen bestudeerde, gebruik maakte van compilaties. Dit is begrijpelijk. En toch hebben we met een zeer persoonlijk boek te doen. Er spreekt overtuiging uit.
Uiteraard is het boek, dat zoveel behandelt, naar de mening van ref. niet overal even goed geslaagd. Tegen het hoofdstukje over genotype en phaenotype zijn bedenkingen mogelijk (vgl. daarvoor in het boek van Johannsen naast de formuleringen in de 3de uitgave van 1926, die in de 2de uitgave van 1913).
Het boek van Dr De Froe kan de lezer animeren tot studie. Het kan ook een boek zijn, om allerlei na te slaan op dit gebied.
G.P. Frets
| |
Marnix Gijsen, Goed en kwaad. (A.A.M. Stols, Den Haag 1951).
Met de herinnering aan Joachim van Babylon in het hoofd is men geneigd ieder volgend boek van Marnix Gijsen een teleurstelling te vinden, maar denkt men achteraf over het nieuwe boek na, dan blijkt het altijd weer aan belang te winnen. Ook Goed en Kwaad is een belangrijk boek, een verhaal dat de lezer blijft bezighouden, lang nadat hij het gelezen heeft - al wordt ook hier, misschien niet, het peil van Gijsen's meesterlijke eerste novelle bereikt.
Het toneel is verplaatst van Vlaanderen, waar de handeling van Telemachus in het dorp en De man van overmorgen zich afspeelde, naar New York, maar de hoofdpersoon is een Belg, die vereenzaamd leeft in de wereldstad en zich het lot van een liederlijk kunstschilder aantrekt. Maar niet alleen dat deze man dat alles behalve op prijs stelt, hij haalt zijn weldoener ook neer tot zijn eigen peil van improductief dronkaard. Juist op dat peil weet de Belg zich echter, door een moord, van hem te ontdoen: hij weet zich van de goedheid, die zwakheid is, te bevrijden en is daardoor instaat het kwaad te vernietigen. Hij wordt gebracht tot die daad door het scheldwoord van de ander: son-of-a-bitch, dat in de mond van de Amerikanen bestorven ligt en daar volkomen vervlakt is, maar dat hem treft in een heilige, onaantastbare gedachtenis.
De laatste bladzijden van deze roman openen het verschiet van een grandioze gedachtenwereld, die dit boek toch weer boven Gijsen's eersteling doet uitrijzen. In het geheel van de roman is de idee echter niet zo natuurlijk in de figuren en hun omstandigheden gerealiseerd als dat het geval was in Joachim: de functie van de Russin Lydia, hospita van de Belg zowel als van de kunstschilder, is zelfs bepaald onduidelijk. Maar ook waar het verhaal niet essentieel is voor de idee die het dienen wil, geniet men toch van Gijzen's felleironie en zijn scherpe detail-beschrijvingen, waarmee de auteur afrekent met Amerika, zoals hij het eerder met zijn geboorteland heeft gedaan.
J.R.
| |
Josepha Mendels, als wind en rook. (N.V. Em. Querido's Uitgeversmij A'dam '50).
Het thema van deze nieuwe roman van Josepha Mendels is het gemengde huwelijk en
| |
| |
alle moeilijkheden die daaruit voortvloeien. De vrouwelijke hoofdfiguur van het boek, Elisa, een half-jodin, die zelf zeer vrijzinnige opvattingen heeft omtrent godsdienst, trouwt een orthodoxe jood, Simon. Zij doet dat minder uit liefde, dan wel om zich van haar vader, die zij niet langer kan verdragen, te bevrijden. Simon verplicht haar tot het voeren van een orthodox joodse huishouding en daar ligt dan het begin van de conflicten, die het verhaal verder grotendeels vullen.
Josepha Mendels'; kijk op de mensen geeft blijk, althans daar waar zij op haar best is, van een ontroerende nuchterheid. Zij observeert buitengewoon scherp en gevoelig tegelijkertijd en deze scherpe intelligentie en bijna tedere gevoeligheid staan in zo'n speelse verhouding tot elkaar als men bij een vrouwelijke auteur maar zelden vindt. Haar stijl draagt van deze merkwaardige verhouding alle sporen. Zij schrijft een helder Nederlands dat tevens een poëtische bekoorlijkheid bezit en waaraan de humor bovendien niet vreemd is. Haar debuut Rolien en Ralien was door deze frisheid van stijl, door de nuchtere en tegelijk dichterlijke mentaliteit die er aan ten grondslag lag, ronduit een verrassing. De schrijfster heeft zich daarna in Je wist het toch... en in deze nieuwe roman wel ongeveer op hetzelfde peil kunnen handhaven. In elk geval is zij zichzelf gebleven.
Dat ik toch, ondanks de ongetwijfeld grote kwaliteiten van ‘Als wind en rook’, de voorkeur blijf geven aan haar Rolien en Ralien, ligt ongetwijfeld aan het slot van haar nieuwe roman.
In de beschrijving van het huwelijk tussen Elisa en Simon, van de conflicten die uit dat huwelijk voortvloeien, van de psychologische eigenaardigheden van de beide hoofdfiguren - vooral van Elisa - is zij sterk. De tekening van de beide kinderen Judith en Rebacca en hun verhouding ten opzichte van hun moeder is voortreffelijk. Over het algemeen minder overtuigend - maar toch ook nog met zeer goede detail-beschrijvingen, - is de figuur van Louise, de tegenspeelster van Elisa, die Simon het hof komt maken. Bepaald een grote inzinking vormt echter het slot van het boek, na de scheiding van Elisa met Simon, waarin wij op een conventioneel verhaal over brave werken van Elisa en een terugkerende jeugdliefde worden onthaald. Hier vervlakt de stijl van de schrijfster al evenzeer en mist deze grotendeels het bekoorlijke pregnante waarmee overigens het grootste deel van het boek is geschreven. De verrassing, die Elisa's dochter Judith tenslotte nog voor ons in petto houdt, is niet in staat de algemene indruk van het al te conventionele slot weg te nemen. De schrijfster is hier beslist beneden haar kunnen gebleven.
Niettemin is deze roman van Josepha Mendels de aandacht ten volle waard. Haar werk, dat een bescheiden indruk maakt, behoort ongetwijteld tot het sympathiekste van wat er op 't ogenblik door vrouwelijke auteurs in ons land wordt geschreven.
Ferdinand Langen
| |
G. Sötemann, A. Roland Holst en de mythe van Ierland (Uitg. J.M. Meulenhoff, Amsterdam 1950).
G. Sötemann heeft enkele vragen trachten te beantwoorden die iedere lezer van het werk van A. Roland Holst zich wel eens zal hebben gesteld. Wat is nu werkelijk de invloed welke de oude Ierse mythologie op Roland Holst heeft uitgeoefend? Hoe verhouden zich zijn bewerkingen en vertalingen tot het oorspronkelijke? Meestal worden der- | |
| |
gelijke vragen pas een halve eeuw na iemands dood wetenschappelijk beantwoord, maar Sötemann deed het nu en de latere snuffelaars zullen het hem nauwelijks verbeteren. Hij deed het alsof het een proefschrift gold, met noten, bijlagen en literatuuropgaven, uitermate nauwkeurig, uitermate wetenschappelijk. Wat mij betreft: ik had liever het essay gelezen, dat op dit wetenschappelijke voorwerk had kunnen volgen. Maar voor wie alsnog dit essay schrijven wil, heeft Sötemann uitstekend materiaal geleverd.
G.S.
| |
Liefdespoëzie. Een verzameling bijeengebracht door Hendrik de Vries. (Uitgeverij Born N.V., Assen z.j.).
Dat Hendrik de Vries een belangrijk dichter is, zal nauwelijks worden betwist, maar als criticus, als letterkundige is hij een uitermate discutabele figuur. Soms schrijft hij prachtige dingen, soms schrijft hij nauwelijks meer dan onzin. Voortreffelijke werkstukken wisselt hij af met de onbegrijpelijkste, eigenzinnigste mislukkingen. Tot deze laatste categorie behoort helaas de door hem bijeengebrachte verzameling Liefdespoëzie. Dat het samenstellen van bloemlezingen voor een deel altijd een kwestie van persoonlijke voorkeur blijft, is evident, maar deze persoonlijke voorkeur dient toch binnen zekere grenzen te blijven. Deze grenzen zijn hier in vrijwel iedere denkbare richting verre overschreden: het resultaat is een verzameling willekeur, te zonderling en met te weinig begrip voor verhoudingen dan dat er hier verder nog over geschreven behoeft te worden. Jammer van het goede, dat er natuurlijk ook af en toe in staat.
G.S.
| |
Har Scheepens, Rood als scharlaken. (Nijgh & Van Ditmar N.V., Rotterdam, 's-Gravenhage, 1950).
De schutbladen van deze roman zijn inderdaad rood als scharlaken en dat is wel helemaal in de stijl van de schrijver, die gewend is, het er duimendik bovenop te leggen. Men beoordele slechts deze willekeurig gekozen passage: ‘De garagedeuren hingen scheef over de felle lichten, ze zag het nauwelijks en stortte zich op het portier. Ze kleefde aan hem vast, maar hij stroopte haar van zich af. Pas in de keuken bemerkte ze, dat hij dronken was. Hij stond verdwaasd te kijken naar dat rose en bruine licht. Hij schoof zijn hoed achterover, alsof hij beter wou zien.
Ze kwam achter hem, naast hem. Ze had bloed willen geven voor een goed woord.’
De lezer zal niet ontkennen dat hier plastische effecten bereikt worden, maar deze zijn wel zó hevig dat er veel meer aan de hand schijnt te zijn dan er in feite is. Zo is het tot dusverre in het werk van Har Scheepens bijna altijd geweest. Het is zijn gewoonte om uiterst ongecompliceerde mensen te beschrijven, die beheerst worden door één enkele primitieve drift - geldzucht, een levenslange verliefdheid, en meer eigenlijk niet - endeze door zijn exuberante stijl zozeer te verhevigen dat alle proporties van menselijkheid volkomen verloren gaan.
In zoverre betekent ‘Rood als Scharlaken’ overigens een vooruitgang na Scheepens' boeken Godin en Het Gevecht met de Duivel: de figuren zijn hier althans wat meer gediffe- | |
| |
rentieerd, en na zijn eersteling, Grillig Geld, is dit nieuwe boek dan ook zeker zijn meest geslaagde. Vrij pijnlijk mist men echter ook hier een aantal eigenschappen, dieScheepens met zijn soms werkelijk meeslepende schrijversdrift tot een werkelijk belangrijk auteur zouden kunnen maken: humor, zelfbeheersing en een breder belangstelling voor de menselijke natuur.
J.R.
|
|