| |
| |
| |
| |
Emmy van Lokhorst
Toneelkroniek
Wederom heeft Sjarof, de grote Russische regisseur, onder wiens leiding het vorige seizoen De drie Zusters werd opgevoerd, ons land het voorrecht geschonken van een Tsjechof-voorstelling: Oom Wanja.
Een professor, die het genie uithangt, heeft jaren lang zijn familie op het land laten zwoegen, om hem te steunen in de financiële lasten van zijn bestaan in de stad. Als hij wordt gepensionneerd, trekt hij met zijn jonge tweede vrouw naar het landhuis van zijn familie, waar de dochter uit zijn eerste huwelijk, Sonja, en zijn zwager Wanja tot hun ontzetting de leegheid van de gewaande genialiteit des professors ontdekken. De jonge vrouw brengt Wanja in verwarring, en ook de dokter, Astrow, die huisvriend is, raakt onder de bekoring van de schone, ongelukkige en indolente jonge vrouw, die bemerkt, dat de arme Sonja een hopeloze liefde voor de dokter koestert. Het rustige leven der bewoners van het landhuis wordt verstoord, mede door de profiteursneigingen van de professor. Het komt tot een uitbarsting met Wanja, die op de professor schiet, maar hem mist. Dit leidt tot het vertrek van het genie en diens jonge vrouw, waarna de rust, in melancholische bespiegeling, weerkeert.
Tsjechof bereikt in dit stuk, vrijwel zonder intrige, zonder handelingsclimax, zonder ontknoping, dat de toeschouwer zich van het eerste tot het laatste woord voelt gegrepen door andere grootheden dan wij van het toneel plegen te verwachten. Hij geeft ons een aantal figuren te zien, die hun teleurstellingen beleven in een sfeer, doordrenkt van de stilte, die achter het levende ligt. De stilte wordt voelbaar, hoorbaar in het lichte geluid van een krassende pen over het papier. De enkele hartstochtelijke uitbarstingen vallen als een steen in het water, na korte tijd zijn zelfs de rimpelingen van het oppervlak verdwenen en de stilte keert terug, de stilte van het grote Russische land om het huis heen, de stilte, waarin al het levende tenslotte zijn einde vindt. Maar geen onvruchtbaar einde, want Tsjechof's overtuiging (die hij ook in De drie Zusters doet horen) is,
| |
| |
dat later, veel, veel later uit dit sterven een stralende toekomst geboren zal worden. Stirb und Werde.
De sfeer van Tsjechof is muziek; zijn stramien is de stilte, waarin de stem men klinken als een viool, als een klarinet, als een hobo, of als de guitaar van de mismaakte Tjelegien. Het is een geluk, zich aan deze sfeer gewonnen te geven, en te beseffen, dat wij deze bijna irreële realiteit door Tsjechof op het toneel zien brengen met de soberste middelen en daardoor met intense waarachtigheid.
Om dit stuk te creëren zonder het te kort te doen, zou men een gezelschap van acteurs van de eerste rang in deze door Sjarof toegepaste Stanislafski-stijl lange tijd moeten opvoeden. Elk acteur zou eigen opvatting geheel moeten achterstellen bij dit broze, kristallen geheel, waarin een onverantwoord accent grote schade veroorzaakt. Voor wie de Russische sfeer niet kent, is het taedium vitae van deze figuren moeilijk te grijpen. Ook is er in onze taal geen woord dat het Oblomovisme weergeeft. Ik ken het Russische woord niet, dat wij verplicht zijn te vertalen door ‘verveling’. In het Frans betekent: ‘Je m'ennuie’ heel wat meer dan ‘ik verveel mij’ en om dit begrip te benaderen, zouden wij onze toevlucht tot omschrijvingen moeten nemen.
In de voorstelling van Comoedia ontbrak herhaaldelijk het essentiële van Tsjechof, wat in het vorige seizoen bij De drie Zusters zo sterk aanwezig was. Men kan een groot acteur zijn zonder Tsjechof te kunnen spelen. Daarvoor moet men in de eerste en laatste plaats kunnen luisteren naar het geheim van deze tovenaar. Men moet een stem bezitten, die de stilte achter de woorden doet horen. Wie daarin slaagde was Frits van Dijk als de mismaakte Tjelegien; hij gaf een prachtige zuivere figuur, waarmee elke scène waarin hij optrad, reliëf kreeg. Ook Manon Alving als Sonja, het meisje, dat vergeefs liefheeft, verraste met sober aangrijpend spel. Rika Hopper trof zeer goed de eenvoud van de hartelijk-zorgende Mariena, Cor Hermus overtuigde als de ijdele klagende professor, die zijn gehele omgeving aan zijn belangen tracht dienstbaar te maken.
Gobau als Oom Wanja heeft teleurgesteld; deze rol lag hem niet, noch minder de sfeer, en daardoor waren verschillende accenten ernaast. Dokter Astrow van Remmelts kwam niet geheel tot leven; de prachtige scène, waar hij de geliefde vrouw van zijn bossen vertelt, ging vrijwel verloren, al had hij bij het afscheid gevoelige momenten. Rie Gilhuys als de jonge vrouw van de professor had wel het stralende van de schoonheid, maar haar langueur was te oppervlakkig, en haar spel te modern van opvatting. Zij heeft Tsjechof niet begrepen.
| |
| |
Ondanks vele en belangrijke teleurstellingen van de vertolking heeft Oom Wanja toch diepe indruk gemaakt; met voorbijzien van de tekortkomingen blijft er veel over, om dankbaar voor te zijn. De decors van Lucas Wensing droegen op artistieke wijze bij tot de sfeer van het Russische landhuis. De vertoning had het stempel van Sjarof; als wij deze eminente kunstenaar niet in vele details hadden herkend, hoe zouden wij dan Tsjechof hebben verstaan? Hulde aan het initiatief van Comoedia, om Sjarof ook dit stuk te doen regisseren.
Wel zeer verschillend van deze wereld is een andere vertoning door Comoedia: het stuk van Sartre: La Putain Respectueuse (vertaald met De Eerbiedige Lichtekooi), een eenacter, die in het Zuiden van Amerika speelt en de haat van de blanke voor de neger ten tonele voert. De prostituée Lizzie heeft in de trein een twist meegemaakt tussen een blanke en twee negers, waarbij een der weerloze negers wordt neergeschoten, terwijl de andere weet te ontkomen. Deze blanke is familie van senator Clark en men tracht Lizzie over te halen, een verklaring te tekenen, dat de neger haar had aangerand, om de dader voor tien jaar gevangenschap te behoeden. De zoon van de senator bezoekt Lizzie, die verliefd op hem wordt, maar als hij haar wil overhalen, de verklaring te tekenen, weigert zij. Dan doet de senator zijn intrede, een waardige oude heer, die de politie-beambten en zijn zoon bars verbiedt, Lizzie te bedreigen. Hij weet het meisje te bewijzen, dat een blanke meer waard is dan een neger en onder de betovering van zijn vriendelijkheid tekent zij toch de verklaring. De neger, die ontvlucht was, zoekt bescherming bij Lizzie en zij verbergt hem. Maar de senatorszoon spoort hem op; Lizzie wil nu deze blanke verrader doden, maar zij mist daartoe de kracht en geeft zich willoos over aan de dominerende kracht van de sterkste.
Wat men ook op de oppervlakkige stelling van Sartre kan aanmerken, deze eenacter is met verbluffend talent voor toneel geschreven. Het effect is à grand spectacle, maar zo geraffineerd voorbereid en uitgewerkt, dat de toeschouwer zich niet aan de hevige spanning kan onttrekken. Te minder, daar Comoedia van dit stuk een bijzonder sterke voorstelling gaf. Myra Ward als Lizzie en Ko van Dijk als de senatorszoon deden een avond van toneelspel zien van uitzonderlijk formaat. Myra Ward toonde zich een actrice met beheerst, in alle nuances fel-levend spel, overtuigend in haar uitdagendheid zowel als in haar naïveteit en hulpeloosheid. Dat Myra Ward een knap actrice was, had zij reeds vaak bewezen, maar in deze rol heeft zij een hoogte van kunnen bereikt, als nooit tevoren. Haar
| |
| |
spel kreeg bovendien sterk reliëf door Ko van Dijk, die de senatorszoon neerzette met een geladenheid, een strakke smeulende dreiging, angstaanjagend van beklemming. Ook Jules Verstraete als de ‘waardige’ senator was voortreffelijk; Otto Sterman vertolkte aangrijpend de opgejaagde neger en Teulings gaf een schurkachtige rechercheur te zien. Aan Teulings komt de eer toe, dit stuk met buitengewoon talent te hebben geregisseerd, vast van lijn, goed afgewogen in alle details, raak en levend. Hoe gespannen was het stille spel van de drie op de achtergrond (senatorszoon, rechercheur en politieman), die fel toezien, hoe op de voorgrond de oude heer het meisje ompraat. Dat is werk van een meer dan gewoon begaafd regisseur.
Aan deze grandioze voorstelling ging een eenacter vooraf van Luisa Treves, schrijfster van ‘De Ring en de Kelim’, vorig jaar door het A.T.G. ten tonele gebracht. De Brief van Don Juan is een van humor sprankelend spel van zes minnaressen van Don Juan en diens knecht Pedrillo, deze laatste fijntjes gespeeld door Jules Verstraete. Een alleraardigste vondst: de grote minnaar is ziek en heeft zijn knecht zuchtend toevertrouwd, dat hij naar ‘haar’ verlangt. Pedrillo weet niet, naar wie zijn meester in het bijzonder verlangt, en schrijft aan zes dames, die onmiddellijk komen, ieder met de lievelingsbloemen van Don Juan. Het petillante met vaart geschreven stuk, in een bekoorlijk decor van Wim Vesseur, was geregisseerd door Sjarof en oogstte daverend applaus, mede door de vertolking van o.a. Ellen de Thouars, Magda Janssens, Vera Bondam en door het onverwachte slot, dat niet verklapt mag worden.
Het A.T.G. heeft Totentanz, het meesterwerk van Strindberg te voorschijn gehaald met Charlotte Köhler, Albert van Dalsum en Johan Schmidt in de hoofdrollen. Twee mensen, opgesloten in een huwelijk zonder vreugde, zonder verdraagzaamheid, martelen elkaar jaar in, jaar uit. Hij is kapitein bij de vesting-artillerie op een eiland en is gepasseerd, toen hij majoor had moeten worden. Zij is een actrice, die haar ‘grote gaven’ aan haar huwelijk opofferde. Twee door het leven miskenden, twee hovaardigen, twee armzaligen, die elkander haten, zonder er een eind aan te kunnen maken. Zelfs door de kinderen komen zij niet nader tot elkander, de vader zette de kinderen op tegen de moeder en omgekeerd. Nu zijn de kinderen uit huis en de enige vulling van hun eindeloze dagen is haat en verbittering, verveling en eenzaamheid.
Een neef, Kurt, bezoekt ze en beiden storten zich op hem, om hun nood
| |
| |
te klagen. Kurt tracht zijn medelijden met deze beide mensen als muur op te werpen; de kapitein wordt ernstig ziek, Alice meent de kerkerdeur te zien opengaan maar ... alles komt weer in het oude spoor en het stuk eindigt zoals het begint. Zij zitten ieder aan een kant van de tafel, praten verveeld over het eten en de regen en het leven gaat onverbiddelijk verder. Strindberg maakt het ontstellend duidelijk, hoe de mens aanhoudend leeft op de rand van een afgrond. Tussen liefde en haat, tussen leven en dood staat een ondeelbaar klein ogenblik en het lijkt of in die seconde het mysterie van het bestaande ligt besloten. Waar liefde wijkt, woekert haat. Waar het leven niet meer glanst, staat de dood. In meer dan levensgrote figuren heeft Strindberg zijn personen neergezet en in die afzichtelijke monsters herkennen wij allen iets van onszelf. De uiterste consequenties zocht de schrijver, hij wilde de absolute haat, de absolute vernietiging tekenen, maar dat absolute is een fictie; ook de meest systematische boosaardigheid valt uiteen onder de slagen van het lot. Zo blijkt in Totentanz, tot een schrikwekkend monument opgebouwd, dat de mens niet boven zichzelf kan uit stijgen, dat hij geketend blijft aan zijn natuur en dat de verlossing, gelegen in een catastrophe, niet is weggelegd voor degenen die langzaam tegronde moeten gaan aan de dagelijks weerkerende marteling, die ontkracth en vernedert, die het leven tot een hel en de naaste tot een beul maakt.
Om dit stuk te doen leven, is nodig, dat het wordt vertolkt door acteurs, die bijna even groot zijn als Strindberg; de namen van Wegener en Maria Eis zijn onafscheidelijk met Totentanz verbonden. Niets mag de grootheid der interpretatie verhinderen, of het stuk breekt. Helaas is het in deze vertoning gebroken. Waaraan dat ligt, is nooit geheel na te gaan; aan de regie, aan het niet op elkaar afgestemd zijn der vertolkers, aan het onverzorgde decor, aan een tekort van inzet. Hoe dan ook, Strindberg is niet verschenen en het was een avond van diepe teleurstelling.
Het A.T.G. bracht in de vertaling van Paul Huf de première van Bridie's Lady Pitts. Als men dit stuk leest, zijn er waardeerbare momenten in, doch een stuk lezen of het zien is heel iets anders, dat bleek opnieuw bij deze vertoning.
Lady Pitts is tegen de vijftig, haar echtgenoot, de schatrijke Lord Pitts, bijna negentig. Zij heeft zich verkocht om geborgen te zijn, maar wordt diep ongelukkig en raakt aan de drank. Haar chauffeur is aangesteld om haar te bewaken, maar hij kan niet verhinderen dat zij in een ordinair restaurant in een dronken bui de aanwezigen uitnodigt, bij haar te komen
| |
| |
theedrinken. In dat restaurant is een geëxalteerde jonge Pool, die op slag verliefd raakt op deze vreemde vrouw. Het stelletje burgers komt bij Lady Pitts op de thee, als zij nuchter is en zich niets herinnert van de uitnodiging. De jonge Pool doet haar een liefdesverklaring en omarmt haar op het ogenblik dat de bijna 90-jarige echtgenoot binnenkomt. De oude heer praat verstandig met de jonge heethoofd en deze belooft, nooit meer terug te komen.
Maar na een half jaar bezoekt Lady Pitts weer het restaurant, waar toevallig de zelfde gasten aanwezig zijn. Haar man is gestorven en zij is spoorslags hertrouwd met de chauffeur. In het openbaar wordt nu de liefdes-affaire van de jonge Pool door vrijwel alle aanwezigen, met Lady Pitts aan het hoofd, besproken, waarna het nieuwe echtpaar vertrekt.
Bridie heeft de toon van ironie, waarmee hij af en toe boven de armzalige opzet van dit stuk uitkomt, niet kunnen volhouden. Er is in zijn werk geen erbarmen met deze vrouw, noch begrip voor de exaltatie der jeugd. Was dus het stuk en de keuze ervan door de regisseur Cruys Voorberg reeds niet gelukkig, de vertoning was dat nog minder. Loudy Nijhoff stond voor de vrijwel onmogelijke taak, van deze figuur een aanvaardbare voorstelling te geven. Dat zij er niet in slaagde, lag niet aan haar. Bob Goedhart als de jonge Pool was noch wat figuur, noch wat dictie, noch wat mimiek betreft, voor deze rol geschikt. Paul Huf als de oude heer had de beste figuur weer te geven, en hij maakte ervan wat hij kon. Jo Sternheim was uitstekend als de zielige kellner in het restaurant, waar de lady haar linge sale in het openbaar wast, Rob de Vries was niet thuis in het rolletje van de poenige goedhartige heer. Een avond vol teleurstelling.
Michael Redgrave, die hier in het vorig seizoen Hamlet speelde, gaf een Shakespeare-programma in het Concertgebouw. Hij droeg fragmenten voor uit Henry IV, Henry V, Richard II en na de pauze, uit Hamlet, Macbeth en King Lear. Een rijk geschakeerd, zwaar programma, waarin deze kunstenaar opnieuw de overtuiging schonk, een der grootste acteurs van deze tijd te zijn. Zijn dictie, houding en gebaar zijn subliem, hij houdt zijn gehoor aanhoudend onder de ban van zijn persoonlijkheid. Zijn techniek is sober, en daardoor is zijn spel van een eenvoud en natuurlijkheid, die alleen de grote acteur kan bereiken. Hoogtepunten waren de fragmenten uit Hamlet (het advies aan de acteurs!), de aangrijpende King Lear-vertolking en het slot van The Tempest, dat hij zong. |
|