| |
| |
| |
| |
[Eerste deel]
J. Lindeboom
In memoriam Gerardi van der Leeuw
Wanneer de lichtelijk afgezaagde zegswijze, dat een heengaan in wijden kring wordt betreurd, op iemand van toepassing is, dan is het op Gerardus van der Leeuw. Deze theoloog, godsdiensthistoricus, cultuurgeleerde, deze predikant, hoogleraar, minister, deze voorganger en baanbreker op velerlei gebied, heeft in het geestelijk leven van ons land der laatste drie decenniën een grote plaats ingenomen, terwijl hij ook in menig buitenlands milieu zal worden gemist. Hij heeft behoord tot de weinigen die, als exponent van hun tijd en omgeving, hiervan de waarde hebben verhoogd. Een uiterst veelzijdig man, die zich op vele geestesterreinen bewogen heeft met verbluffend gemak, zonder dat het multa nochtans het multum heeft geschaad. Natuurlijk waren er gebieden die hij niet betreden heeft en waar zijn geest vreemd tegenover stond: alles wat het technische en exacte betrof of daaraan raakte. Dit als in 't voorbijgaan vast te stellen doet niets af aan de brede vlucht van zijn denken; het begrenst alleen, en wat binnen die grenzen valt blijft niet minder verwonderingwekkend en imponerend. Temeer wanneer wij in het oog houden, dat zijn veelzijdigheid, zijn omvangrijke kennis en diepgaande studie op generlei wijze tekort hebben gedaan aan wat wij ieders gewone menselijkheid zouden kunnen noemen. Ook hierin openbaarde zich zijn universaliteit, dat van de verschillende functies, die daareven werden genoemd, geen enkele aan zijn persoonlijkheid een exclusief stempel heeft opgedrukt; hij was en bleef: een gewoon mens. Waaraan onmiddellijk moet worden toegevoegd dat dit gewoon bij hem beminnelijke karaktereigenschappen omvatte van hart en gemoed.
Wie in enkele bladzijden de persoonlijkheid, het werk en de plaats van Van der Leeuw wil schetsen - meer dan een schets kan het niet zijn -, vervalt onwillekeurig in de opsomming. Ik zal er mij voor trachten te hoeden, al weet ik vooruit dat ik bij een zo veelzijdige het gevaar niet geheel kan ontgaan; er is gelukkig één correctief van betekenis: de harmo- | |
| |
nie, die Van der Leeuw's leven en werken vertonen. Hoewel daarin ongetwijfeld een ontwikkeling en een verplaatsing van accent vallen waar te nemen, is hij over het algemeen zich zelf gelijk gebleven, zonder scherpe veranderingen van koers - merkwaardig genoeg bij een zo levendigen geest, die ontvankelijk was voor indrukken en ook wel voor invloeden. Ik heb Van der Leeuw alleen gekend gedurende de ruim 32 jaren, dat hij in Groningen mijn ambtgenoot was, maar de verschillen tussen begin en einde dezer periode doen generlei afbreuk aan den indruk van harmonieuze bestendigheid.
Gerardus van der Leeuw werd 18 Maart 1890 in Den Haag geboren; in zijn ouderlijk huis was de vocale kunst in ere en hijzelf is altijd haar toegewijde dienaar geweest; hij had een mooie stem, die hij nog op lateren leeftijd door zanglessen heeft geschoold. Daarnaast had ook de theoretische muziekstudie zijn bijzondere liefde; hij was een goed onderlegd musicoloog. Zijn belangstelling gold vooral Bach en het gewijde lied, waaraan zijn veel gelezen en meermalen herdrukt boekje over de Mattheuspassion en zijn werk over het kerklied getuigenis afleggen. Op het gymnasium blonk hij uit; de tragici, die voor den gemiddelden gymnasiast een tenauwernood bereikbaar eindpunt betekenen, waren hem een aanleiding te meer om vernuft en smaak te wetten. Zijn studierichting werd de theologie, overeenkomstig de gematigd-rechtzinnige vroomheid in het ouderlijk huis; Leiden de plaats van zijn studie, de godsdienstwetenschap - geschiedenis en phaenomenologie der godsdiensten - het vak van zijn voorkeur, waarin Brede Kristensen zijn leermeester werd. Evenals deze maakte hij bijzondere studie van de Egyptologie, daarnaast van de godsdiensten der Grieken en Romeinen. Hij studeerde deugdelijk en gemakkelijk; toen zomin als later heeft ooit iemand den indruk gekregen dat studeren hem moeite kostte en een hardnekkig blokker is hij nooit ge weest; hij heeft zelf wel eens gezegd, dat hij na een half uur studie van een bepaald onderwerp voorlopig weer genoeg had, wat hem naar een ander object deed grijpen. Dit was echter alleen mogelijk door een groot concentratievermogen, een sterk geheugen en, bovenal, een ordelijken geest. Deze laatste eigenschap mag wel bijzonder vermeld worden; ordelijk was hij op zijn boeken en papieren, in zijn studeerkamer, in de systematische wijze waarop hij snel kleine en bijkomstige dingen wist te verwerken en grote naar eis te behandelen.
In Göttingen en Berlijn heeft hij zijn studie voortgezet; in 1916 promoveerde hij op een Egyptologisch onderwerp en in ditzelfde jaar betrok hij, gehuwd, de pastorie der Ned. Hervormde gemeente te 's-Heerenberg.
| |
| |
Reeds in 1918 riep Groningen hem tot het professoraatin de godsdienstgeschiedenis, die daar voor het eerst een afzonderlijken leerstoel kreeg. Het was in zekeren zin een speculatieve benoeming; spoedig werd het duidelijk hoezeer zij terecht was geschied. Hij bleek een uitnemend docent; nooit heeft hij op onbegrepen afstand van zijn studenten gestaan. Zijn gastvrij huis stond altijd voor hen open; daarbij was hij een hartelijk collega, die de haast spreekwoordelijke collegialiteit in de Groninger theologische faculteit handhaafde en bevorderde. Zijn onderwijs omvatte, behalve de theologische encyclopaedie (waarover hij een knap boek geschreven heeft) de (zgn. vergelijkende) geschiedenis der godsdiensten en de phaenomenologie; hoewel hij gene ijverig heeft beoefend, en er met name in de ‘Mededelingen der Kon. Akademie’, waarvan hij sinds 1936 lid was, menige bijdrage over geleverd heeft, ging zijn voornaamste belangstelling toch uit naar de phaenomenologie, een wetenschap, die toen in haar opkomst was en die mede door hem tot haar tegenwoordigen omvang is gekomen. Hierbij bepaalde hij zich niet alleen tot de phaenomenologie der religieuze verschijnselen, maar werkte hij ook mede om dezen tak van wetenschap tot zijn methodologische en wijsgerige ontwikkeling te brengen. Hij was hiertoe in staat door zijn filosofischen aanleg en deugdelijke wijsgerige kennis; was hij aanvankelijk sterk naar Schleiermacher georiënteerd, later viel een ontwikkeling in existentialistische richting waar te nemen, waartoe vooral zijn belangstelling voor Kierkegaard heeft bijgedragen. Tegen het einde van zijn leven werd hij zeer geboeid door Sartre, al was hij allerminst een aanhanger van diens levensen wereldbeschouwing. Op het meer speciale gebied van de religieuze phaenomenologie heeft hij een magistraal getuigenis van zijn kennen en kunnen gegeven door zijn Phaenomenologie der
Religion, een standaardwerk, ook in het Engels en Frans vertaald, dat hem op dit veld van wetenschap een leidende positie heeft bezorgd.
Maar, als gezegd, Van der Leeuw was niet de man van één studieterrein. Zowel van den kant der (afzonderlijke) godsdienstgeschiedenis als van dien der phaenomenologie kwam hij tot de bestudering van de godsdiensten der primitieven. Hij werd er ook toe aangetrokken door zijn sterk ontwikkeld aanvoelingsvermogen, zijn levendige fantasie, ook door zijn romantischen aard en zijn speelsen zin. In sterke mate uitte zich hierbij een constructieve trek van zijn geest, een ‘esprit synthétique’. Ik vraag mij af, of deze hem wel eens niet wat te veel meevoerde, al waag ik mij, als niet-vakgenoot, niet aan een definitief oordeel. Naast de phaenomenologie der primitieven betrad hij de aangrenzende gebieden van ethnologie en
| |
| |
anthropologie; hier heeft hij een werk van erkende betekenis geleverd in zijn Der Mensch und die Religion, ein anthropologischer Versuch.
Door al dezen arbeid won zijn naam aan klank, binnen en buiten de grenzen. Hij werd een leidende figuur op de terreinen van zijn wetenschap; van buitenlandse congressen was hij een gezien deelnemer; met de voornaamste vakgenoten stond hij in nauw verkeer; niet weinig droeg hiertoe bij het gemak, waarmee hij zich van zijn vreemde talen bediende. De universiteiten van Utrecht, Amsterdam en Chicago riepen hem; hij bleef Groningen echter trouw. Ook hier stond hij allerminst buiten het geestelijk leven. Het was vooral de muziek, die hem in de openbaarheid trok; als bestuurslid van de Groninger Orkestvereniging heeft hij jaren lang mee leiding gegeven aan het muziekleven in zijn woonplaats. Hij schroomde ook niet zijn kennis te populariseren; hij kon zich excursies op dit gevaarlijk pad veroorloven, en zo was hij een gezocht docent op cursussen van Volks-Universiteiten overal in den lande. Studentenverenigingen vroegen hem nooit vergeefs zijn sprankelend en toch zo ernstig woord te laten horen; predikantenvergaderingen deden zelden een vergeefs beroep op hem. Hier raken wij Van der Leeuws verhouding tot godsdienst en kerk. Het is niet nodig te verzekeren, dat hij een mens was van diep religieuzen zin en een overtuigd Christen. Men ontkomt in ons veelkleurig godsdienstig Nederland nu eenmaal niet aan de vraag naar kleur en etiket; bij Van der Leeuw kan deze vraag niet veel positief antwoord opleveren. Het weinige positieve kan dan zijn, dat hij tot de rechtzinnigheid moet worden gerekend - maar toen hij was heengegaan eerden bladen van allerlei richting zijn persoon en zijn werk, en onder Rooms-Katholieke geleerden had hij vele vrienden. Zijn verdraagzame aard, zijn groot waarderingsvermogen, zijn open, onbevooroordeeld naderen van mensen en verhoudingen, zijn kunstzinnige aanleg, kortom, alles wat hem er toe dreef zich niet bij één stel normen te bepalen, plaatste hem boven richtingen en partijen. Dat hij nochtans in het godsdienstige en kerkelijke een
standpunt wist in te nemen, dankte hij mee aan zijn humor, een gelukkige gave van onaandoenlijkheid voor wat de mensen zeiden, een vermogen om kleine dingen klein en grote dingen... op z'n tijd óók klein te zien. Neiging tot relativisme? Misschien; het hing wat samen met zijn vak van studie, met zijn vermogen zich van de dingen te distantiëren, met zijn artistieken aanleg, met een neiging tot het geestelijk avontuur. De wèl-overtuigden en vastverzekerden hebben wel eens het hoofd over hem geschud, en misschien niet altijd helemaal ten onrechte, maar de gelukkig altijd nog zeer talrijken, wier standpunten en overtuigingen niet in loketkast of kaartregister onver- | |
| |
anderlijk zijn vastgelegd, hebben hem er te meer om gewaardeerd. Hij was dan ook niet in den strikten en helaas vaak zo onaantrekkelijken zin des woords een kerkelijk man, hoewel hij zijn kerk, de Ned. Hervormde, zeer liefhad. Lange jaren heeft hij zich op enigen afstand gehouden van het kerkelijk gebeuren, komende wanneer men hem riep, geen leidersplaats begerende. De nieuwe koers, dien de Ned. Hervormde Kerk in de laatste tien jaren heeft gevolgd, de veelszins geslaagde pogingen het kerkelijk leven en ook de onvermijdelijke kerkelijke verschillen op hoger plan te brengen, hadden echter zijn volle instemming en medewerking. Dit hing samen met die eindelijk, en niet zonder succes, aangewende pogingen om de kerk ter ene zijde waarlijk kerk te doen zijn, ter andere haar de plaats te hergeven midden in en ten bate van de wereld. Voor iemand als Van der Leeuw, die behalve godsdienstig mens ook zo volop cultuurmens was, brak hier de verwezenlijking open van zijn altijd met openhartigheid en gloed voorgestane overtuigingen. Deze overtuigingen hielden ook verband met een zekere hoog-kerkelijkheid - wel te onderscheiden, bij hem zeer zeker, van orthodoxie. Deze hoog-kerkelijkheid kwam tot uiting in zijn liefde en zijn ijver voor een vernieuwde, door gewijde traditie bezielde
liturgie. En dit niet alleen, zelfs niet in de eerste plaats, uit aesthetische overwegingen, al speelden deze bij den kunstzinnigen Van der Leeuw een grote rol, maar vanuit een bepaalde theologische beschouwing, die aan het sacrament een bijzondere plaats in eredienst en geloofsovertuiging wilde geven en hergeven. In zijn laatste grote werk, Sacramentstheologie, heeft hij die denkbeelden in den brede en met grote kennis van zaken ontwikkeld. Het vond enthousiaste bewonderaars, vooral onder jongeren; ook principiële tegenstanders. De tijd is nog niet rijp voor een beslissend oordeel; zijn denkbeelden waren in allen gevalle een herhaalde openbaring van zijn omvangrijke en diep-gefundeerde theologische kennis.
In 1945 werd hem in het eerste kabinet na de bevrijding de portefeuille van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen toevertrouwd. Hiermee ging samen de misschien wel meest opvallende wending in zijn naar buiten tredende denkbeelden: zijn toetreden tot de Partij van den Arbeid; tot dusver had hij, hoewel van huis uit en door omstandigheden als aangewezen op een christelijk-historisch milieu, zich altijd onthouden van politieke partijkeuze. Zijn optreden als minister, zijn ijveren voor wat actieve cultuurpolitiek genoemd werd, heeft - niet alleen bij partijgenoten - enthousiaste instemming gevonden; er zijn er ook geweest, die ernstige bezwaren hadden met het oog op de uitvoerbaarheid van zijn
| |
| |
ver-strekkende plannen, waarvan men op menig punt kon betwijfelen of - naar het bijbelse beeld - de kosten waren berekend van den te bouwen toren, en dit waarlijk niet alleen van de financiële zijde. Waar niemand aan heeft getwijfeld, dat was de oprechtheid, het idealisme, die hem bezielden. Evenmin is men teleurgesteld geweest in den ijver, de vaardigheid en den hoog-menselijken zin, waarmee hij zich aan zijn nieuwe taak gaf. Toen vooral is in ruime omgeving, ook van niet-vakgenoten, ook bij mensen van zeer onderscheiden levenspositie, bekend geworden wat binnen meer beperkten kring al lang in confesso was: zijn brede en diepe kennis, zijn openheid voor alles wat de cultuur brengt en vraagt, zijn warme belangstelling voor het leven in al zijn wisselende aspecten. Hij werd in menig opzicht een nationale figuur, een exponent van ons cultuurleven, en hij bleef dit, ook na zijn ministerschap, toen staat en gemeenschap in toenemende mate beslag legden op zijn medewerking in besturen, commissies, vertegenwoordigingen in binnen- en buitenland. En onder dit alles bleef hij wat zijn vrienden wel het meest hebben gewaardeerd: dezelfde Van der Leeuw, hartelijk en behulpzaam, eenvoudig en toegankelijk, gezellig en joviaal, zonder een zweem van gewichtigheid, met nooit verflauwenden humor, bij alle geestelijke gerichtheid en occupatie vol waardering voor de kleine en kleinste, gewoonste dingen van het leven.
Maar zijn leven was druk, te druk geworden, en het heeft vooral in die laatste jaren te veel van zijn krachten gevergd. Het ogenschijnlijk zo sterke en onvermoeibare lichaam werd inwendig gesloopt. De naaste vrienden, uit allerlei kring, die hem in April van dit jaar ter gelegenheid van zijn zestigsten jaardag een maaltijd aanboden, hebben geen ogenblik kunnen denken, dat een half jaar daarna een plotseling einde zich zou aankondigen. Dat het zo tamelijk plotseling is geweest zou men kunnen beschouwen als een laatste weldaad aan dezen begenadigde, wiens levendigen en sterken geest een langzame en langdurige afbraak bespaard bleef.
In het begin sprak ik van een opsomming tegen wil en dank. Er ware nog zo veel te vermelden: zijn gelukkig huwelijk, zijn gezin waar zulk een goede, ook vrome en blijmoedige geest heerste, de velerlei onderwerpen, die zijn vruchtbare pen behandelde, zijn gaven als prediker en als spreker, de gemakkelijkheid van zijn omgang, zijn vrolijkheid in ernst, de waardering en de eerbewijzen die hem ten deel vielen, de bewondering van zijn leerlingen, de warme genegenheid van zijn vrienden. Toch nog weer een opsomming - hoe kon het anders bij dezen veelzijdigen mens, bij wien als het allerbeste misschien wel dit te zeggen valt, dat hij zo volop en in den rijksten zin des woords mens was. |
|