| |
| |
| |
| |
M. Klaassen
Nieuw-Guinea in de toekomst
Waar Nieuw-Guinea in de allereerste plaats behoefte aan heeft is een groep van blijvende belangstellenden, wie het wel en wee van land en volk nauw aan het hart ligt en die tevens met het nodige enthousiasme bezield zijn om zich met de openlegging van het land daadwerkelijk te gaan bemoeien. Naast initiatief, drang naar daden en pioniersgeest dient men echter in het belang van het land en zichzelf tegelijkertijd een zekere critische geest te bezitten, een nuchtere kijk op de stand van zaken en bezonnenheid.
Men dient eerst na grondige voorbereiding te starten met een werk, dat zeker tot mislukken gedoemd is als men geen betere startbaan aanlegt dan die, welke men voor een avontuur behoeft.
Nieuw-Guinea is een maagdelijk land, taai en weerspannig als zijn oerwoud, ongastvrij als zijn ontoegankelijke kusten en uitgestrekte moerassen, verraderlijk als zijn zeestromingen en het klimaat.
De natuur verzet zich evenals in alle andere maagdelijke gebieden langs de evenaar hardnekkig tegen de buitenstaander, die de djungle wil overwinnen en beheersen.
Dit alles maant tot voorzichtigheid en verder: men gaat niet experimenteren met een land, dat een der primitiefste volkeren ter aarde herbergt. Amateurisme bij de ontginning van Nieuw-Guinea is uit den boze.
Het materiaal, dat bewerkt moet worden, is te teer van constructie dan dat men maar kan landen en meteen beginnen.
Een wijs man heeft eens gezegd, dat Nieuw-Guinea geen groter gevaar kent dan dat van de dynamisch zwaar geladen leek, die denkt, dat enthousiasme, doorzettingsvermogen en optimisme voldoende zijn instede van grondigheid, wetenschappelijke voorbereiding en bezadigdheid.
De oudere geschiedenis van Nieuw-Guinea mag als bekend verondersteld worden.
| |
| |
Ter Ronde-Tafel-Conferentie is besloten de status quo, dus de Nederlandse souvereiniteit, voorlopig te handhaven en te trachten binnen een jaar tot overeenstemming te komen ten aanzien van de toekomstige status. Er zijn drie mogelijkheden, waaruit men kiezen kan:
1. Een condominium, een gemeenschappelijk beheer door de r.i.s. en Nederland, een bestuursvorm, welke niet bijster aantrekkelijk is gezien de magere resultaten, welke er elders mee behaald werden, bijv. bij het beheer van de Soedan door Egypte en Engeland samen.
Op Java heeft de jongste geschiedenis geleerd, dat samenwerking in tijdelijk gemeenschappelijk beheerde gebieden aan beide partijen zeer hoge eisen stelt, te hoge eisen.
2. Nieuw-Guinea als deelstaat van de r.i.s. of als zelfstandig gebiedsdeel opgenomen in de deelstaat Oost-Indonesië.
De r.i.s. noch Oost-Indonesië kunnen in staat geacht worden het beheer van een achterlijk land als Nieuw-Guinea tot een goed einde te brengen. Het ontbreekt beiden aan ervaring, aan technische krachten, aan geld en naar ik meen ook aan werkelijke bezieling deze zware taak op zich te nemen.
Aan de oplossing van alle problemen binnen eigen kring heeft men meer dan zijn handen vol dan dat men mensen, kapitaal en tijd zou kunnen afstaan voor Nieuw-Guinea, dat geweldige gebied, vol met onvervulde behoeften.
Het is niet ver van de waarheid af, wanneer men beweert, dat Soekarno en Hatta c.s. weinig belangstelling hebben voor Nieuw-Guinea als toekomstige partner in de r.i.s.
Men is verstandig genoeg te beseffen, dat dit eiland een te grote belasting voor de jonge Verenigde Staten van Indonesië zal vormen.
Voor Oost-Indonesië is het min of meer een prestige-kwestie en de lokking van de olie is vanzelfsprekend sterker geworden naarmate deze rijker gaat vloeien en de bodem van de schatkist te Makassar meer en meer zichtbaar wordt.
Dat Soekarno en anderen, al dan niet achteraf gedesavoueerd, uitspraken doen, dat de vrijheidsstrijd pas geëindigd zal zijn nadat Nieuw-Guinea in r.i.s.-verband opgenomen is, dient men, gezien de tijdstippen, waarop de uitingen gedaan werden, meer te beschouwen als een welbewuste poging om de aandacht van de zorgelijke binnenlandse toestanden af te leiden en de militante geest van het volk wat aan te wakkeren dan als een ernstig gemeende claim.
| |
| |
Het antwoord van Australië is kort en duidelijk geweest. Men mag er uit concluderen, dat dìt land nimmer zal gedogen, dat Nederlands-NieuwGuinea bij de r.i.s. ingelijfd wordt en dat, mocht Nederland ooit besluiten tot overdracht van de souvereiniteit aan de r.i.s., Australië voor de meest radicale maatregelen niet zal terugdeinzen.
Want het wil geen zwakke buur op zijn kwetsbare flank hebben, een buurman, die tevens zijn white-policy in de war kan gaan sturen.
Nu door de jongste ontwikkelingen in China het zwaartepunt van de Amerikaansche strategie van Europa naar Zuid-Oost-Azië verlegd is, wordt de belangrijkheid van Nieuw-Guinea ongetwijfeld groter door zijn ligging ten opzichte van Australië en als schakel in de verdedigingslinie, welke van Japan via de Liou-Kiou-eilanden, al dan niet met Formosa, via de Filippijnen naar laatstgenoemd werelddeel loopt.
Op het vasteland van Zuid-Oost-Azië zijn er eigenlijk geen steunpunten meer, waarin we voldoende vertrouwen kunnen hebben, dat zij de aangolvende Rode Vloed zullen kunnen keren.
China is vrijwel verloren, Birma en Siam missen zoowel de innerlijke kracht als de taaie wil zich te verzetten en Malakka met zijn honderdduizenden Chinezen, die thans uit overtuiging of op opportunistische gronden het communisme toegedaan zijn, vormt voor de Britten een weerbarstige kluif, die zij hoogstwaarschijnlijk niet zullen kunnen verwerken. Indo-China is het laatste bolwerk, dat op een vrij stevige Franse politiek gegrondvest is. Maar of dit bastion stand zal kunnen houden? Van Malakka is het een kleine sprong naar Sumatra en vandaar naar Java. Daarom durven we niet te veel waarde te hechten aan de driehoek Sumatra-Java-Borneo, al dan niet tegen Malakka aanleunend bij een eventueel conflict in de Pacific.
De militaire kracht van de Verenigde Staten van Indonesië is zeer problematisch, getuige de affaire Westerling en de onmacht om in tal van andere gebieden rust en orde te bewaren.
Gezien de jeugd van de r.i.s. en de kommervolle omstandigheden is dit een feit, dat we hier zonder critiek constateren.
Evenwel hebben we met dit feit rekening te houden.
In groter verband bekeken komt het ons nuchterder voor Indonesië niet en Nieuw-Guinea wel als voorpost te zien van Australië's verdedigingslinie. Bij een conflict tussen Rusland samen met zijn satellieten in Azië en het democratische blok zullen de communistische legers het vasteland van Azië en de eilandengroepen, welke slechts door nauwe zeestraten of smallere zeëen ervan gescheiden zijn, zonder veel moeite kunnen bezetten.
| |
| |
Eerst aan de randen der wijdere zeëen zullen zij tot staan moeten komen zo lang zij een machtige vloot missen nodig voor een invasie en het onderhouden van hun verbindingen.
In deze gedachtengang wordt Nieuw-Guinea dan belangrijker als latere uitvalsbasis om Azië te bestoken dan als barrière voor Australië.
Dit alles bij elkaar vormt voor Nederland motieven genoeg om, afgezien van historische aanspraken en de morele verplichting Nieuw-Guinea tot ontwikkeling te brengen, op zijn stuk te blijven staan, waarbij dan ongetwijfeld ditmaal van de zijde onzer vroegere bondgenoten op een heel wat welwillender houding gerekend zal kunnen worden dan tijdens het Indonesische conflict.
Te gemakkelijker kan Nederland voet bij stuk houden, omdat er geen twijfel bestaat ten aanzien van de richting, waarin de sympathiëen van de papoese bevolking gaan.
Onze slotconclusie kan dan ook wel geen andere zijn dan:
3. Ons Koninkrijk behoudt de souvereiniteit over Nieuw-Guinea tot bij tijd en wijle de mondig geworden papoese bevolking zelve over haar politieke status kan beslissen.
Een spoedige beslissing is dringend gewenst aangezien het eiland aan letterlijk alles behoefte heeft en de openlegging van Nieuw-Guinea eerst dan krachtig ter hand genomen kan worden, als we weten, dat de plannen gemaakt kunnen worden voor een behoorlijk aantal jaren.
Eerst dan zal het particulier initiatief aangetrokken worden en zich kunnen gaan ontplooien zooals hieronder uitvoeriger betoogd zal worden.
Laat ons nu eerst eens de balans opmaken:
Daarop komt voor een gebiedsdeel dertien maal Nederland, ijl bevolkt door stammen, die tot de primitiefste der aarde te rekenen zijn.
Vele ervan zijn nog nomaden, deels in het stenen tijdperk levende in een geweldig land met hoge bergketens, weinig goede havens, zonder verbindingen over land en met slechts in bepaalde gedeelten grote rivieren, die goede waterwegen het binnenland in betekenen.
Wanneer we ergens ter wereld een leeg of dun bevolkt land aantreffen, dan moet dit ons direct stof tot nadenken geven.
Het kan in bepaalde gevallen natuurlijk zo zijn, dat catastrophes het land een eind teruggeslagen hebben in het beschavingsproces, waarin het meegevoerd werd, maar als regel liggen de oorzaken in een andere hoek. Nieuw-Guinea ligt weliswaar niet op een centraal knooppunt in het wereld- | |
| |
verkeer maar toch te dicht bij centra van oude cultuur en eeuwenoude interinsulaire verbindingen dan dat zijn ligging alleen een excuus zou kunnen zijn voor de primitieve staat, waarin land en volk nog verkeren.
Het is geologisch gesproken een jong gebied, getuige het feit, dat op ons deel geen enkele vulkaan voorkomt.
Nederlands Nieuw-Guinea verkeert wat dit betreft in een ongunstiger positie dan het Australische gedeelte, dat vulkanen kent en waar de bodem meer verweerd is en dus minder onvruchtbaar.
Met opzet schrijven we minder onvruchtbaar, omdat de qualificatie vruchtbaarder een tendentieuze uitbeelding van de situatie geven zou.
Behalve de betrekkelijke jeugd van Nieuw-Guinea is er nog een andere factor, welke van groot belang voor de vruchtbaarheid is en dat is de regenval. Ook in dit opzicht verkeert Australisch Nieuw-Guinea in een gunstiger situatie.
Ons deel heeft een te veel aan regen. Door deze overmaat aan hemelwater wordt de bodem uitgeloogd en de onvruchtbaarheid nog sterker geaccentueerd. In een aequatoriaal klimaat met doorlopende regenval kunnen bezwaarlijk andere verweringswijzen optreden dan die van doorlopende uitloging.
Prof. Mohr schrijft over deze regenval: Wat het geld is voor de mens, is de regen voor de bodem. Te veel schaadt en is op de duur fataal, te weinig is ernstig maar verhindert niet een cultuur, integendeel: alle grote culturen ontstonden in regenarme gebieden bijv. Mexico, Egypte, Assyrië, Babylonië, terwijl streken met een te veel aan regen zooals het Amazone-gebied, Midden-Afrika, Malakka, Midden-Borneo en Nieuw-Guinea achterlijk gebleven zijn.
In miniatuur zien we deze tegenstelling nu nog op Nieuw-Guinea: naarmate bepaalde streken meer of minder regen hebben, is het aantal inheemse nederzettingen kleiner of groter.
Uit het bovenstaande is het wel duidelijk, dat men het probleem van de dunbevolkte gebieden niet kan oplossen door het eenvoudige middel van grotere voedselproductie.
Wie het vraagstuk zo simpel ziet, verwart oorzaak met gevolg.
Hoewel het bodemkundig onderzoek op Nieuw-Guinea nog lang niet voltooid is en de exploratie in de binnenlanden nog wel verrassingen kan brengen, heeft men toch reeds voldoende materiaal om aan de hand daarvan de conclusie te mogen trekken, dat de grondgesteldheid op ons deel tot weinig optimisme aanleiding geeft. Dit hoeft overigens niet tot alleen maar somberheid te stemmen.
| |
| |
De mogelijkheid bestaat immers altijd, dat door bemesting en door nieuwe wetenschappelijke uitvindingen het gehele beeld in de toekomst iets vrolijker gekleurd zal kunnen worden.
De factor vruchtbaarheid is van groot belang voor vier onderwerpen, welke achtereenvolgens onze aandacht zullen vragen: de voedselvoorziening, het arbeidsprobleem, de groot-landbouwcultures en de Europese landbouwkolonisaties.
Behalve door het ontbreken van orde en rust, alsmede door de zeer slechte hygiënische toestanden wordt de graad van bevolkingsdichtheid beheerst door de opbrengst van de bodem: er wonen op het eiland niet meer mensen dan het kon voeden.
Door het weinige voedsel ging een deel der Papoea's aan ondervoeding dood en de rest werd zoo onvruchtbaar, dat geboorte- en sterftecijfer elkaar vrijwel in evenwicht hielden.
Er komt nog een andere factor bij en wel deze, dat de primitieve Papoea zich altijd zeer onoordeelkundig voedde.
Hij hoorde nimmer iets over vitaminen noch over eiwitten en wanneer zijn voedsel qualitatief misschien nog vrij goed was, dan maakte de ongelukkige bereidingswijze toch nog, dat daardoor de grootste voedingswaarde verloren ging.
De bevolking in de onder ons staande gebieden wordt geschat op een 225.000 zielen verspreid over een oppervlakte van 100.000 km2, waarvan een totaal van 136.000 binnen een gebied van 16000 km2, vermeerderd met een totaal van 250.000 Papoeas op een gebied van 4000 km2 in het centrale bergland.
Ten aanzien van de andere streken, die nog niet bestuurd worden, wagen we ons niet aan schattingen, die slechts problematische waarde hebben. De bevolkingsdichtheid varieert dus tussen 2-10-60 zielen per km2.
Deze bevolkte gebieden vormen allerminst een aaneengesloten geheel maar liggen als kleinere of grotere enclaves te midden van geweldige uitgestrektheden, welke door bepaalde factoren niet voor occupatie in aanmerking kwamen.
Het feit van deze verspreide ligging der bevolkingscentra is natuurlijk van groot belang bij het projecteren van permanente verbindingen, welke naar verhouding veel minder economisch worden dan wanneer we deze wegen door aaneensluitende complexen hadden kunnen aanleggen.
Een der eerste en belangrijkste punten van het bestuursprogram is vermeerdering van de voedselproductie.
Dit deel van de overheidstaak omvat o.a.: Nomaden bewegen tot het
| |
| |
kiezen van vaste woonplaatsen, hen opvoeden tot landbouwers, waarbij aanvankelijk met een primitieve vorm van landbouw volstaan moet worden, aangezien de Papoea, nog een echt natuurmens, nog steeds weinig of niets voelt voor geregelde zware arbeid, zodat bijv. de rijstcultuur op de meeste plaatsen voorlopig tot mislukken gedoemd zal zijn, ook al zou zij voor zover het de grond, irrigatie enz. betreft, mogelijk zijn.
Hetzelfde geldt voor de veeteelt.
Het gros der bevolking heeft nog te weinig behoeften om een economische prikkel te voelen. Zij is liever ondervoed, arm en slecht behuisd dan moe.
Het bestuur kan geen ijzer met handen breken. Dwang in dezen is in principe uit den boze, zachte dwang soms gemotiveerd. Succes is slechts moeizaam en in een geleidelijk tempo te verkrijgen.
Voedselproductie verhogen beteekent: landbouwonderwijs, landbouwvoorlichting, invoer van werktuigen, bevordering van veeteelt, bemesting, het kiezen van betere terreinen voor vestiging, hetgeen de mogelijkheid van transmigratie inhoudt, differentiatie bij de voedselproductie, het uitwisselen van producten, het stimuleren van handel, die in de meeste papoese gebieden nog onbekend is.
Alles dient daarbij steentje voor steentje opgebouwd te worden.
Het broze materiaal, dat slechts in beperkte mate aanwezig is, moet voorzichtig gehanteerd worden, wil men voorkomen, dat alles voortijdig instort. Nieuw-Guinea heeft in dit opzicht reeds behartenswaardige historische lessen opgeleverd.
Het arbeidsprobleem is een tweede onderwerp van zorgen en bestuurszorg. Van de ruim 475.000 Papoea's binnen door ons gecontroleerd gebied wonend, valt al direct een groot percentage als arbeidskracht af, omdat het physiek volkomen onbekwaam is; weer een ander deel is te primitief, duizenden zijn voor de arbeidsmarkt onbereikbaar en op het resterende deel kan men evenmin volledig beslag leggen. Want experimenteel is bewezen, dat het onttrekken van meer dan 10% arbeidskracht aan de primitieve gemeenschap voor deze samenleving desastreuze gevolgen hebben kan.
Zelfs deze schijnbaar lichte drainage van de dorpskracht verstoort het labiele evenwicht volkomen.
Dit alles ziet er vrij somber uit.
Zonder goedkope arbeiders zijn we voor een belangrijk deel aangewezen op het inschakelen van mechanische arbeid en in dit land met zijn natuurlijke obstakels en zijn ontbreken van technische outillage, leidt invoering
| |
| |
van mechanische arbeid voor economisch ongunstig gelegen en verspreide objecten tot financiële consequenties van enorme afmetingen.
Ook hier stuiten we op harde papoese wetten der traagheid.
De papoese markt zal eerst binnen jaren arbeiders in belangrijken getale gaan leveren. Eerst dan wanneer onze huidige maatregelen om een grotere bevolkingsdichtheid te krijgen resultaten zijn gaan afwerpen.
Het is dan ook volkomen begrijpelijk, dat de Nederlandse Nieuw-Guinea-Petroleum-Maatschappij voor de exploratie en de exploitatie van haar olieterreinen in de Vogelkop haar toevlucht genomen heeft tot de import van inheemse arbeiders van elders, welke zo veel mogelijk aangevuld worden met papoese werkkrachten.
Zonder deze import had zij haar grote en grootse werk nimmer kunnen beginnen en voortzetten.
Missie en Zending geven naast gewoon en landbouwonderwijs ook vakonderwijs en de N.N.G.P.M. is zelve eveneens doende krachten voor haar bedrijf op te kweken uit papoese recruten.
Zo is er te Sorong, naast een maatschappij-lagere school een bedrijfsschool, waar Papoea's met voldoende lagere school tot electro-technici, machinisten, timmerlieden enz. kunnen opgeleid worden. Ook hier weer wetten der traagheid.
We kunnen weliswaar meer scholen oprichten maar wat hebben we aan scholen als we geen leerlingen krijgen om ze te vullen...
Belangrijk is natuurlijk het gehalte van de opgeleide arbeiders.
Murray, een Australisch bestuursambtenaar met dertig jaar papoese praktijk, heeft de uitspraak gedaan: ‘Their ability to learn is limited only by our ability to teach them.’
Al is deze conclusie o.i. wel wat aan de optimistische kant, zij benadert toch vrij dicht de ervaringen, welke men op ons deel met de Papoea's opdeed. Persoonlijk konden wij in de periode 1934-1936 tijdens contrôle van de arbeidstoestanden op de Japansche katoenonderneming bij Warren (Vogelkop) constateren, dat de Papoea, mits geselecteerd, vrij spoedig voor geregelde arbeid te gebruiken is en dat men zijn natuurlijke zwerflust en de trek naar zijn geboorteplaats kon verminderen, indien men hem engageert in familie- of dorpsverband.
Of de Papoea voor het fijnere technische werk aanleg heeft, zal nog moeten blijken.
Wat biedt Nieuw-Guinea voor mogelijkheden ondanks mindere vruchtbaarheid, ijle bevolking, lege gebieden?
| |
| |
Er wordt thans olie gewonnen en er is een kans, dat de tientallen millioenen, welke daarmede gemoeid zijn, weer uit de bodem terugvloeien.
Een blijvende vestiging van de olie in de Vogelkop zou niet alleen betekenen, dat het particulier initiatief vruchten van zijn arbeid plukt maar tevens, dat land en volk kunnen blijven meeprofiteren van de voordelen, welke de aanwezigheid van een groot bedrijf als de n.n.g.p.m. meebrengt. In de allereerste plaats betreft dit de ontsluiting van de Vogelkop, waardoor het Gouvernement, de Missie en Zending hun weg naar het binnenland geëffend zagen zonder dat zij daarvoor financiële offers hadden te brengen. We memoreren het uitgebreide hospitaal, dat de maatschappij te Sorong gebouwd heeft, de aanwezigheid van medische staven op de verschillende emplacementen, de arbeidsmarkt, welke geschapen werd en de invloed van de westerse cultuur, welke, zij het langzaam, in elk geval duidelijk zichtbaar zich over de omgeving verspreidt.
Het is pas een eerste begin maar een zeer belangrijk begin.
De Papoea ziet hoe de Europeaan werkt, hij kan en mag de kunst afkijken in de aangelegde groentetuinen, de pluimvee-stapels, bij de verzorging van het melk- en slachtvee, hij went aan een betere voeding, krijgt meer behoeften en, al glijdt veel van de hogere cultuur, waarmee hij in contact komt, nog langs hem heen, het essentiële ervan absorbeert hij toch wel. Rondom de emplacementen vestigen zich wat Europese kolonisten, die tegen deze samenleving economisch kunnen aanleunen.
Langs de aangelegde wegen zullen zich mettertijd Papoea's kunnen vestigen, hetgeen thans nog niet het geval is en verband houdt met de geringe bevolkingsdichtheid.
Wat voor de olie geldt, is vanzelfsprekend ook van toepassing voor andere maatschappijen, die Nieuw-Guinea als een exploitatie-object willen zien. Daarom is het zo belangrijk, dat het eiland kapitaal aantrekt, want ook dit kapitaal kan daar een taak vervullen, anders dan die van bestuur, Missie en Zending, maar daarom niet minder belangrijk.
Het beleggen van kapitaal is uiteraard geen filantropisch werk maar het kan Nieuw-Guinea uit zijn isolement verlossen en door de openlegging van het land aldaar welvaart en vertier gaan brengen.
Tot nu toe is de afzijdigheid van het grootkapitaal zeer duidelijk geweest, hetgeen in belangrijke mate te wijten was aan de onzekerheid t.a.v. de toekomstige status.
Ontplooien van particulier initiatief heeft slechts zin als de betrokkenen zekerheid hebben wat betreft de termijn van exploratie en eventuele exploitatie.
| |
| |
Voor de duur van de overgangsperiode, waarmede men de tijd betitelt, vallende tussen de beslissingen ter r.t.c. en de uiteindelijke betreffend Nieuw-Guinea's status, is aan de fa. Hagemeyer een soort handelsmonopolie gegeven, waarover nog al het een en ander te doen geweest is.
Gezien de beperkte duur van de overeenkomst en het feit, dat er momenteel op Nieuw-Guinea nog heel weinig rendabel te exploiteren objecten zijn, stelle men zich niet voor, dat betrokken firma met deze handelsovereenkomst het grote lot uit de loterij getrokken heeft.
Het belangrijkste voor haar is waarschijnlijk, dat zij kans krijgt zich te oriënteren binnen een vrij onbekend gebied op objecten, welke elk voor zich niet rendabel zijn, maar misschien door bundeling te exploiteren zijn. Er is nog altijd een mogelijkheid, dat Nieuw-Guinea onder haar oppervlakte aangename verrassingen biedt, waar het boven de grond menige teleurstelling verschafte.
Mijnbouw is en blijft een mogelijkheid, want: mining is a chance.
We denken in dit verband aan de Congo, waar de rijkdommen niet in maar onder de bodem gevonden werden.
Dan is er bosexploitatie, waarover de meningen nog al uiteen lopen. Men zij in dezen niet te optimistisch: het bos is ijl, de houtstand is tamelijk gevarieerd en de afvoermogelijkheden zijn voorlopig althans beperkt zowel door terreingesteldheid als door de afstand tot en de vraag door de wereldmarkten.
Maar er zijn perspectieven: Philippijnen, Japan, Australië, misschien Amerika, de r.i.s. en China, als de situatie daar verbetert.
Ook t.a.v. dit object is het niet uitgesloten, dat het, hoewel op zichzelf niet rendabel, toch voor exploitatie in aanmerking zal komen, indien het met andere gebundeld wordt binnen een algemeen welvaarts- en ontginningsplan. In dit verband willen wij wijzen op openlegging van Nieuw-Guinea voor Europese landbouwkolonisatie en landbouwcultures, waarbij de exploitatie van het vrijkomende hout een aangename post op de creditzijde zou kunnen gaan vormen.
Wellicht, dat de wateren om Nieuw-Guinea rendabel te maken zijn door het oprichten van visserij-bedrijven.
Men denke aan grootlandbouwcultures zoals rubber, oliepalm, vezel, cacao, welke cultures zich vroeger nooit naar Nieuw-Guinea richtten toen er elders vruchtbaarder gebieden in rustige en gunstiger gelegen streken op ontginning te wachten lagen, terwijl nu de rollen gedeeltelijk omgekeerd zijn en de factor vruchtbaarheid elders ongunstig beïnvloed wordt door terreur en politieke onzekerheid.
| |
| |
Op het minder vruchtbare Nieuw-Guinea vindt men thans wat men in andere gebieden node mist en waarschijnlijk trekt de aanwezigheid van een geordend bestuur en een rustige bevolking binnen afzienbare tijd beleggers naar het grote eiland, die het inkrimpen van het beschikbare areaal in tropische gebieden niet zonder meer konden accepteren. Een waarschuwing tegen de katoencultuur willen we hier niet achterwege laten. Ondanks de duidelijke feiten zijn er nog altijd kringen, die de verbouw van katoen op Nieuw-Guinea willen propageren.
Katoen heeft om te rijpen een uitgesproken droge tijd nodig. De beschikbare cijfers omtrent ons gebied tonen aan, dat de regenval in de overigens voor katoen geschikte gebieden te wisselvallig en te overvloedig is dan dat er enig uitzicht op succes zou zijn. Waarbij nog komt, dat de boll-wheevil, het insect, dat destijds de Amerikaanse katoen aan de rand van de ondergang bracht, op Nieuw-Guinea inheems is en dat er geen natuurlijke vijanden van dit insect in Papoealand leven noch te kweken zijn, zoals de Japanners destijds ervoeren.
Waarom dan de Japanners hardnekkig katoen bleven planten?
Omdat het een prachtige gelegenheid bood hun opmars in de Pacific voor te bereiden.
Landbouwondernemingen binnen korte termijn op te richten zullen slechts kunnen werken - de behandeling van het arbeidsprobleem hierboven wilde dit aantonen - indien men werkkrachten van elders gaat importeren. Hierbij rijzen tal van vragen:
In hoeverre is dit politiek verantwoord? Hoe staat de Papoea hier tegenover? Tot welke consequenties kan deze import aanleiding geven, wanneer een pas opengelegd gebied met een primitieve bevolking blijvend contact gaat leggen met een vitaal en taai ras als bijv. het Javaanse of het Chineese? Moet men de import van deze arbeiders beperken tot de duur van hun werkovereenkomst of mogen zij gaan koloniseren en meehelpen het lege land op te vullen?
Wat betekent de komst van grote groepen Mohammedaanse werkers voor Missie en Zending in een land, dat tot nu toe een duidelijke tendentie vertoonde in christelijke richting te gaan?
Dit zijn alle vragen, die tot diep nadenken moeten stemmen, waarbij men o.i. moet uitgaan van het standpunt, dat Nieuw-Guinea in de allereerste plaats het land van de Papoea's is.
Toch zullen we er nimmer komen met een politiek, welke te veel ingesteld is op afzijdigheid van invloeden van buiten en op een gedragslijn, waarbij men de Papoea overdreven gaat beschermen.
| |
| |
Het gaat er slechts om waar men de juiste grens meent te moeten trekken. Helaas laat de ruimte niet toe op deze interessante problemen verder in te gaan. Voor we nu hieronder de Europese landbouwkolonisatie gaan behandelen, dienen we nog even te wijzen op de grote behoefte aan materiaal, waaraan een land als Nieuw-Guinea lijdt.
Er is letterlijk aan alles gebrek: elke spijker, zaag en hamer moet bij wijze van spreken thans uit Europa komen.
Het gouvernement is druk doende het tekort aan te vullen maar wordt ook hier weer geremd door het tekort aan arbeiders, die het materiaal kunnen verwerken en de werktuigen hanteren.
Import van technisch personeel en geschoolde arbeiders is dan ook een belangrijke kwestie, welke spoedig opgelost dient te worden.
Landbouwkolonisatie afzonderlijk beschouwd opent op Nieuw-Guinea weinig perspectieven, wanneer men de kansen slechts beoordeelt aan de hand van de eis, dat het erin gestoken kapitaal t.z.t. zijn rente moet gaan opbrengen.
Tal van factoren, welke hierboven reeds verspreid stuk voor stuk gememoreerd werden, wettigen de eindconclusie, dat het voor de blanke op Nieuw-Guinea als landbouwer slechts in het gunstigste geval mogelijk zal zijn met hard werken een sober bestaan te vinden.
Nog steeds is men er niet in geslaagd de juiste economische basis voor een boerenbedrijf in de tropen te vinden.
Maar een sober bestaan met hard werken is in elk geval beter dan bij de pakken te moeten neerzitten met het deprimerend gevoel, dat men nonvaleur is en steun moet trekken om in leven te kunnen blijven.
Dan kan men beter op Nieuw-Guinea de hand aan de ploeg slaan.
Ook al is de landbouwkolonisatie op zichzelf misschien niet verantwoord, zij wordt het als men haar in groter verband beschouwt.
Met de huidige bevolkingsaanwas in Nederland voor ogen en het gevaar, dat industrialisatie geen oplossing zal kunnen brengen, dienen we tijdig maatregelen te treffen de dreigende werkloosheid op te vangen.
Wanneer Nieuw-Guinea een deel van de overbevolking van Nederland kan absorberen, kunnen we alle steun, die we anders voor de betrokken werklozen zouden dienen uit te trekken, overhevelen naar de exploitatie-rekening van een Europese landbouwkolonisatie.
Indien deze steun als sluitpost kan fungeeren op een overigens niet sluitende begroting is er nog altijd winst, omdat werkers voordeel betekenen boven werklozen.
| |
| |
En tenslotte vult men een dunbevolkt land op met Hollandse energie en vruchtbaarheid.
Met volksplantingen op Nieuw-Guinea zal men nooit het probleem der overbevolking hier te lande kunnen oplossen, al schrijven sommigen, dat het land plaats biedt voor een millioen mensen.
Dat doet de Sahara ook maar daarom is het nog geen kolonisatieterrein. Nieuw-Guinea biedt slechts beperkte mogelijkheden maar zij zijn er. Deze dienen terdege bestudeerd te worden en waar men met een redelijke kans op succes kan beginnen, wachte men niet langer.
Er is grondige voorbereiding voor nodig, strenge selectie, het kost kapitaal en men moet klein beginnen.
Maar men vorme met spoed kernen op de daarvoor in aanmerking komende plaatsen en van uit deze kernen kan men verder zien in welke richting men deze bases kan gaan uitbreiden.
Het wegenvraagstuk kost veel hoofdbrekens: mechanische arbeid is ontzettend duur en aanleg betekent onderhoud in een tropisch gebied met zware regenval, grote terreinobstakels en lange trajecten.
Resumerende komen we tot de volgende desiderata:
Een spoedige beslissing inzake de toekomstige status van Nederlands-Nieuw-Guinea is dringend noodzakelijk. Het is een nationaal, een internationaal en een papoes belang.
Het Nederlands bewind over het eiland dient bestendigd te blijven. Orde en rust, op vele plaatsen nog meer begrippen dan werkelijkheid, moeten verzekerd worden.
Aan Zending en Missie dient de grootst mogelijke steun verleend te worden.
Welvaartsdiensten moeten met kracht hun taak gaan vervullen om het voedseltekort zo snel mogelijk te kunnen inlopen.
Alles moet gedaan worden om een plaatselijke arbeidsmarkt te scheppen. Het huidige arbeidstekort moet voorlopig opgelost worden door import onder de nodige garanties, dat de papoese bevolking daarvan nooit de dupe zal worden.
De exploratie moet versneld worden.
Men dient het particulier initiatief tot ontplooiïng te brengen door aantrekken van het grootkapitaal en het verlenen van faciliteiten. Zo snel mogelijk behoren kernen van landbouwkolonisatie gevormd te worden, waarbij selfsupporting wat voedsel betreft punt 1 van het programma moet zijn, gevolgd door aanplant van hoogwaardige gewassen voor export.
| |
| |
Tenslotte dit:
De kansen, welke Nieuw-Guinea biedt, zullen slechts dan behoorlijk gebruikt kunnen worden, wanneer alle krachten, welke zich op het eiland willen richten, doeltreffend gecoördineerd zijn.
We denken hierbij aan de instelling van een economische adviesraad, waarin alle belanghebbende partijen en deskundigen zitting kunnen nemen en bijv. zendelingen, missionarissen samen met bestuursambtenaren, vertegenwoordigers uit handel, industrie en landbouwcultures confereren.
Op deze wijze zal het ongetwijfeld mogelijk zijn vele van de hulpbronnen van Nieuw-Guinea te ontwikkelen op een manier, die voor een ieder van de betrokken en belanghebbende partijen de meeste voordelen biedt. De kost zal voor de baat uit gaan, maar waar is dit niet het geval? Wat de toekomst het land zal brengen en welke perspectieven zich verder zullen openen?
Wie zal het zeggen...
Een ding weten we: Dat Nederland op Nieuw-Guinea nog een grote culturele taak te vervullen heeft en dat het deze taak het beste kan vervullen door uitvoering van een groots opgezet werkplan, waarbij Hollandse energie en ervaring, grondigheid en bedachtzaamheid samen met ware pioniersgeest en wetenschappelijke opzet tot resultaten zullen moeten leiden, als de mogelijkheden daartoe in de schoot van de papoese aarde verborgen liggen.
|
|