Toen ik bij oom Pinus aankwam, zat hij onder het glazen afdak aan de achterkamer van zijn boshut te eten, en omdat ik onverwachts uit het bos kwam gereden en heel hard ‘Dag oom’ riep, schrok oom Pinus zo erg dat hij zich verslikte.
- Uche, uche, hè, hè, zei hij, nadat hij zijn neus gesnoten had, daar hebben we Eduard zowaar. Sjonge, sjonge, wat laat je me schrikken.
- Neem me niet kwalijk oom, zei ik, dat ik u laat schrikken. Ik had er geen erg in.
- Ik neem je niets kwalijk, zei oom Pinus, hoe kom je er bij? Het is heel goed voor een man dat hij eens schrikt, vooral in de nazomer als de peren rijp worden en er slaap in de lucht zit. Ik zal een stoel voor je pakken en dan moet je maar eens goed eten.
Nadat oom Pinus dat gezegd had, gaf hij mij een stoel en een groot bord andijvie met spek, en terwijl ik daarvan at, begon hij zelf zijn pijp schoon te maken. Toen hij daarmee klaar was, stopte hij ze vol tabak, stak die aan en zei toen:
- Het werd onderhand hoog tijd dat je eens kwam, want ik heb een belangrijke ontdekking gedaan. Ik heb al geprobeerd om het aan Dicky en Kees en de meisjes uit te leggen, maar die begrijpen het niet. Ik denk dat ze eigenlijk nog te klein zijn.
Omdat ik op dat moment mijn mond vol andijvie had en ik er bovendien erg trots op was dat oom Pinus mij groter vond dan Kees en Dicky, besloot ik niet onmiddellijk te vragen wat voor een ontdekking oom Pinus dan wel gedaan had. Ik wachtte met die vraag tot na het eten, maar het antwoord dat oom Pinus toen gaf, maakte mij niet veel wijzer.
- Het is een groot geheim, zei hij alleen maar, en we moeten wachten tot vanavond. Het wordt dan donker en de wind komt wat meer opzetten.
Toen het avond was geworden en het inderdaad iets harder was gaan waaien dan overdag, nam oom Pinus mij mee naar buiten, en toen wij aan de rand van het bos waren gekomen gaf hij mij een hand.
- Zo, zei oom Pinus, we komen nu in het bos, en nu mag je niets meer zeggen. Je moet alleen maar zorgen dat je niet valt, en vooral heel goed luisteren.
Omdat het erg donker was tussen de bomen, zag ik na verloop van tijd niets meer dan het vuur in de pijp van oom Pinus als hij die in zijn hand hield, en de enige geluiden die tot mij doordrongen waren het wegvliegen van een verschrikte vogel, en het blaffen van een hond in de verte. Daar wij aan een stuk recht door het donkere bos liepen en ik een paar