De Gids. Jaargang 113(1950)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 365] [p. 365] Hanny Michaelis Zondag Op Zondag is de stad een groot aquarium, het licht stroomt er als vuilgeel water binnen. Langs het verflenste wier van parken en onverschillige plantsoenen, tussen de vale huizenriffen zwemmen de mensen als verdwaasde vissen, door scholen kinderen omstuwd. Met bolle ogen happen zij naar lucht, snakkend naar de bevrijding die zij haten: het schrikbeeld van de Maandagmorgen, gekromd van plichtsbesef en wit van zorgen. De kleine ziel Sla mij open als een boek en blader mij geduldig door: bladzij aan bladzijde bevat het meelijwekkende verhaal van een bij uitstek kleine ziel die zich verbeeldde groot te zijn en tot de hemel in te gaan wanneer zij klapwiekend verrees en fladderend de grond verliet terwijl zij met een dunne stem vergeefs de eeuwigheid aanriep. Romdom haar stegen zonder tal de vogels jubelend omhoog en zij bleef achter, hulpeloos, deemoedig smekende om kracht. [pagina 366] [p. 366] Haar bang en aarzelend geluid stierf weg voordat het werd gehoord, door duizend kelen overstemd, verpletterd door hun heerlijk lied. Toen brak haar stem van schaamte af en duizelende sloeg zij neer. - Zij heeft de hemel nooit bereikt en is gebleven wat zij was: een kleine ziel. Mijn hart Mijn hart is als een venster in de avond dat doelloos openstaat en kleppert op de wind. De adem van de nacht waait geheimzinnig aan, bitterzoet geurend naar herinneringen, van heimwee en verlangen zwaar. Geen stem, geen vogelkreet breekt door het zwijgen. Geen licht bloeit troostend uit het donker op. Duister en eenzaamheid drijven onhoorbaar binnen, totdat het weerloos openstaande raam gevuld is met de stilte van de dood die traag en onweerhoudbaar nadert. Boom in de winter Staande op één knoestig been met kromme uitgestoken armen ben ik verstard als in een dans van zinloze onvruchtbaarheid. Maar gulzig dringen zich mijn wortels diep in de grond onder mijn voet en zuigen onophoudelijk de sappen die gisten in mijn stugge stam. Zie hoe ik vol verwachting huiver nu ik de kracht in mij voel zwellen die eenmaal zich een uitweg zoeken zal om los te breken in een machtig bloeien. [pagina 367] [p. 367] De boom Er groeit in mij een boom van grijs verdriet, die bloeit met parelmoeren bloesems. Geen vogel heeft er ooit zijn nest gebouwd, geen dier komt rusten in zijn schaduw. Mijn boom is stil. Alleen de bloesems laten hun tak geruisloos los, om traag, onmerkbaar neer te dalen tot op de bodem van mijn ziel. Daar blinken zij doorschijnend als kristal, een meer van ongeschreide tranen waarin mijn boom weerspiegeld staat, eenzaam onder een bleke hemel. Februari De hemel heeft de bleke tint van geheimzinnig, ongeboren leven dat overal en nergens is. Onzichtbaar heeft het zich geweven door 't fijne rag van hunkerende takken. In wachtend water opent het zijn ogen, glimlachend in het schaduwloze licht, en ademt in de zwakke wind. En langs de gevels van de huizen rijst hoog boven de daken uit de droom van het gezegend jaargetijde: een hoopvol, aarzelend ontkiemen, dat oplaait in een wervelende bloei om daarna zorgzaam en bezonken vrucht te dragen. Wie daartoe niet werd voorbestemd dwaalt als een leeg omhulsel door de straten, beschaamd, met een gebogen hoofd en een verkleumd, vijandig hart, dat talmt het voorjaar te begroeten. Vorige Volgende