| |
| |
| |
Kort commentaar
Een nieuwe H.B.S?
De Fundatie ‘Werkelijk Dienen’ heeft een rapport uitgebracht over den toestand van het Middelbaar Onderwijs, waarin de instelling van een vierjarige H.B.S. voor eindonderwijs bepleit wordt. Deze school wordt gedacht als voorbereiding op een werkkring in het bedrijfsleven en haar organisatie is dan ook aangepast aan de eisen die daarin gesteld worden: Nederlands en de drie moderne talen Frans, Engels en Duits vormen de hoofdschotel; daarnaast een eenvoudig onderwijs in staatswetenschappen en boekhouden; rekenen, een weinig algebra. Aan meetkunde, natuurwetenschappen, tekenen en geschiedenis wordt geen waarde gehecht, wat niet wegneemt, dat enkele van deze vakken (met name handtekenen, plant- en dierkunde en geschiedenis) als leervakken van algemene vorming gehandhaafd kunnen blijven.
Het geluid dat uit dit rapport klinkt, is reeds niet meer ongewoon. Het besef, dat de H.B.S. in haar tegenwoordigen vorm voor een zeer aanzienlijk gedeelte van haar leerlingen te moeilijk is, dringt steeds meer door en het ligt voor de hand, dat men met het oog op de ontzaglijke verspilling van geld en geestelijke energie die iederen dag weer op talloze scholen bedreven wordt, plannen gaat beramen, de school beter aan het bevattingsvermogen van de jeugd aan te passen.
Wanneer dan ook het rapport van de Fundatie het bij de boven kort weer gegeven aanbevelingen gelaten had, zou er weinig aanleiding bestaan hebben, er iets over op te merken. Echter gaat het daarin vervatte voorstel veel verder dan alleen een pleidooi te voeren voor een eenvoudige vierjarige maatschappijschool. Het denkt zich deze school tevens als grondslag voor vakopleiding en voor direct voorbereidend hoger onderwijs, d.w.z. het stelt zich voor, dat de ontworpen vierjarige school een (waarschijnlijk tweejarige) kop zal krijgen, waarin de leerlingen die haar na vier jaar niet verlaten, de nodige vooropleiding voor Middelbaar Technisch Onderwijs, voor academische studie in de faculteiten van wis- en natuurkunde en medicijnen, aan de Technische Hogeschool, de Landbouwhogeschool en derg. zullen krijgen.
Door deze toevoeging (die terloops wordt ondergebracht op de plaats waar het venijn pleegt te schuilen) krijgt het gehele plan natuurlijk een gans ander karakter; wat een aannemelijk en voor nadere discussie zeer vatbaar denkbeeld leek, wordt er ineens een voorstel door, dat zowel op principiële als op practische gronden ten stelligste afgewezen moet worden. Wij noemen er drie:
| |
| |
1. | De voorbereiding op hoger onderwijs in de richtingen waarvoor de H.B.S. toegang verleent, vereist een grondige mathematisch-natuurwetenschappelijke scholing, die van het begin af geleidelijk moet worden aangebracht en die onmogelijk nog kan worden gegeven, wanneer men eerst vier jaren van een gans anders gericht onderwijs heeft laten voorafgaan. |
| |
2. | Zou men toch willen proberen, haar in twee jaar te doen plaatshebben, dan zou dit een voor de geestelijke vorming uiterst schadelijke hypertrophie van het wis- en natuurkundig onderwijs beduiden. |
| |
3. | In de vier voorafgaande jaren zal, naar te vrezen staat, het gemiddelde geestelijke peil nog lager zijn dan thans in de eerste drie jaren van de H.B.S. Dit zal op de ontwikkeling van de leerlingen die op grond van intelligentie en belangstelling in aanmerking komen voor Voorbereidend Hoger Onderwijs een fatale vertragende werking uitoefenen.
Het is voor de H.B.S. als instelling van V.H.O. volstrekt noodzakelijk, dat een eventueel nieuw schooltype dat eindonderwijs geeft, aangepast aan de eisen van het bedrijfsleven, van het begin af geheel los van haar komt te staan.
E.J.D. |
| |
Tien jaar Pauwhof
Het ligt niet in de bedoeling van de Gids-redactie om in deze rubriek regelmatig verslag uit te brengen van herdenkingen en jubilea op litterair of kunstzinnig gebied; de dagbladen zijn beter in staat om dat bij te houden dan wij. Maar een uitzondering willen wij thans toch maken voor de Overvoorde-Gordon Stichting te Wassenaar, die op 11 Maart j.l. haar 10-jarig bestaan vierde. Deze stichting heeft zich in deze tien jaar ten opzichte van het artistieke leven in Nederland grote verdiensten verworven. Zij stelt zich ten doel om aan kunstenaars die zich tijdelijk uit het stadsleven willen terugtrekken een rustperiode te verschaffen op het schone en comforta bele huis De Pauwhof te Wassenaar. Wie het gastenboek doorbladert, ziet door hoevelen hiervan sinds de oprichting reeds gebruik werd gemaakt. Een der eersten was de componist Sem Dresden, die later, toen hij moest onderduiken, daartoe gelegenheid vond in de naast de Pauwhof gelegen woning van de stichteres, mevrouw J. Overvoorde-Gordon. Op de Pauwhof verbleven ook Greshoff, toen hij over was uit Zuid-Afrika, de Afrikaander Van Wijk Louw, de dichter J.C. Bloem, Constant van Wessem, Gerard van Eckeren, de schilder Frits Klein, de Franse kunstenaars Marcel Gromaire en zijn echtgenote. Daarnaast vele jongere schilders, componisten, dichters en prozaschrijvers. Ook historici en archaeologen zijn welkom; immers, de heer Overvoorde, aan wiens nagedachtenis de stichting is opgedragen, was in leven archaeoloog en directeur van de Leidse Lakenhal. Dat er op De Pauwhof niet slechts uitgerust, maar ook gewerkt wordt, daarvan getuigt niet alleen de doorlopende bedrijvigheid in het schildersatelier dat men er vinden kan, maar ook menig boek in de bibliotheek, dat hier werd voltooid of geschreven. De jongste roman van Gerard van Eckeren is hier bijvoorbeeld
ontstaan.
Juist in deze tijd, nu de beslommeringen van het dagelijks leven zoveel kunstenaars verhindert zich onbelemmerd aan hun eigenlijke werkzaamheden te wijden, betekent deze unieke vorm van particulier maecenaat een stimulans voor de artistieke bedrijvigheid in ons land, waarvan men nog belangrijke resultaten verwachten mag.
J.R.
| |
| |
| |
Nogmaals: de C.P.N.B. en het Boekenfeest
Van de heer Chr. Leeflang Jr te Utrecht, voorzitter van de Commissie voor de Propaganda van het Nederlandse Boek, ontvingen wij onderstaande reactie op ons commentaar Ondergang in Gala in het Maart-nummer van De Gids:
‘“Met open ogen” hebben ook de leden van de C.P.N.B. de Armada zien ondergaan. Met open ogen, want deze commissie is heus niet blind voor fouten, waarvoor zij of anderen verantwoordelijk zijn. Maar zelfs al hadden de C.P.N.B., haar litteraire adviescommissie en het optredende gezelschap het met de keuze van de Armada volkomen misgehad - waarvan ik voor mij door die ongelukkige première nog niet voetstoots overtuigd ben - ook dan nog zal de C.P.N.B. er, het commentaartje van de heer Bert Voeten ten spijt, niet tegen opzien om ook een volgende maal het risico van een Nederlandse toneelpremière te nemen. De C.P.N.B. is zich haar culturele verantwoordelijkheid klaarblijkelijk meer bewust dan de heer Voeten.
Maar wat wilde heer Voeten nu eigenlijk? Oorspronkelijk Nederlands werk van luchtig, spiritueel en experimenteel karakter. Jawel, dat wil de C.P.N.B. ook, maar wanneer vindt men dat schaap met vijf poten? Het kostelijk idee van een “Nijhoff-Larbaudavond” - noemt de heer Voeten dat al een experiment? - ging inderdaad enigszins in die richting, maar het was waarlijk niet de schuld van de C.P.N.B., dat het dit jaar niet gerealiseerd kon worden. Zonder meer in de prullemand verdween het overigens niet.
Dat kon echter de heer Voeten niet weten. De heer Voeten schrijft trouwens meer dingen, die hij niet verantwoorden kan, want waar hij die “ballet-avond” (aardig, maar ongeschikt voor een avond-van-het-boek) vandaan haalt is mij een raadsel. Voorts weet ik zeker, dat hij het toneelwerk van Schimmel (na het betreurenswaardig verbod van Slauerhoff's Coen binnen vijf dagen tijds ingestudeerd) niet heeft aanschouwd, dus wat dat betreft zou hij zich van een oordeel moeten onthouden. Dat hij geneigd is te schieten op declamatoria, moet hij dan zelf maar weten; anderen vonden die uitvoering, zo kort na de oorlog, een belangrijke manifestatie van Nederlandse muziek-cultuur.
Het slot van het stukje van de heer Voeten is eigenlijk te kinderachtig om erop in te gaan. Had de heer Voeten van zijn - blijkbaar hoge! - zitplaats af de litteraire hoofden in de zaal geteld, dan zou hij tot een aantal van ongeveer honderd gekomen zijn. Met hunne dames.’
Het doet ons genoegen te vernemen, dat de ogen van de leden der C.P.N.B. zich metterdaad geopend hebben. Het zinken van de vloot is dus toch nog ergens goed voor geweest. Natuurlijk moet de commissie een volgende keer opnieuw ‘het risico van een Nederlandse toneelpremière’ nemen; het zou ons althans ten zeerste bevreemden als zij zich door een commentaartje in De Gids van haar culturele taak liet afhouden.
Wat wij nu eigenlijk willen? Precies datgene wat de heer Leeflang aangeeft. En als de commissie dat curiosum niet vinden kan, moet zij - zij heeft er een jaar de tijd voor -een opdracht verstrekken aan een auteur of een combinatie van auteurs. Wij kunnen haar verzekeren, dat er mensen te vinden zijn, die de jaarlijkse litteraire feestavond op andere wijze luister bij kunnen zetten dan met een moeilijk te verteren praatstuk. Kent de heer Leeflang overigens de wonderlijke burlesken van C.J. Kelk, de Chinese Fluitspeler van Manuel van Loggem of de Don Juan-dialogen van Han G. Hoekstra? Wij
| |
| |
zouden gaarne doorgaan met deze opsomming, maar deze rubriek is niet geschikt om er een catalogus van ongespeeld Nederlands werk in onder te brengen. Het was alleen onze bedoeling enkele suggesties te geven met betrekking tot het luchtige en het poëtische genre, waarnaar de commissie tot nu toe vergeefs gezocht blijkt te hebben.
Wij erkennen gaarne, dat wij ons met het noemen van die balletavond danig in de vingers hebben gesneden. Men kan zich vergissen. Zelfs de commissie vergist zich wel eens bij de keuze van een pièce de résistance voor het boekenfeest. 's Heren Schimmels Het kind van staat is ons toevallig bekend, maar wij zijn inderdaad destijds niet in de schouwburg geweest. Wij hebben zelfs een ogenblik verwacht, dat de commissie er ook niet zou zijn, dat zij het verbod van Coen met een koene daad zou beantwoorden: of Coen op de planken, of helemaal niets!
Merkwaardig, dat de heer Leeflang zich zo opwindt over het slot van ons stukje, dat de vinger legde op enkele ‘technische’ onvolkomenheden in de organisatie van de avond. Het feit, dat hij onze opmerkingen dienaangaande als kinderachtig meent te moeten bestempelen, geeft ons aanleiding te veronderstellen, dat hij geen al te hoge opvatting heeft van zijn taak als gastheer. Wij behoeven hem toch niet te vertellen, dat het houden van een Nederlandse boekenweek in eersteinstantie mogelijk wordt gemaakt door de aanwezige productie van Nederlandse auteurs? Het is blijkbaar te veel gevergd, die auteurs één avond in het jaar waarlijk als gasten te beschouwen.
B.V.
| |
Een merkwaardige Werkwijze?
Ook op ons commentaar op de werkwijze der jury, die de gemeente Amsterdam geadviseerd heeft met betrekking tot de toekenning van de literatuurprijs 1949 C (bekroning van een nog ongepubliceerd gedicht), is reactie niet uitgebleven. Mr H.W.J.M. Keuls, lid der bedoelde jury, schrijft ons het volgende:
‘In overeenstemming met het advies der jury heeft de gemeente Amsterdam één gedicht bekroond en aan twee andere gedichten een eervolle vermelding toegekend; de titels dezer drie gedichten zijn in de pers vermeld met de namen der auteurs, terwijl inmiddels het bekroonde gedicht in het weekblad ‘De groene Amsterdammer’ is gepubliceerd en een der twee met een eervolle vermelding onderscheiden gedichten (Sleutelromance door Halbo Kool) na enkele wijzigingen te hebben ondergaan in uw tijdschrift is verschenen.
Hierdoor is de mogelijkheid ontstaan de beide gepubliceerde gedichten met elkaar te vergelijken, zodat het ieder vrij staat over beide gedichten zijn oordeel uit te spreken en eventueel te betogen, dat het gedicht van Halbo Kool meer in aanmerking kwam voor bekroning dan het lyrische vers van Elisabeth Zernike.
In het artikel van B.V. wordt echter niet zozeer het advies der jury becritiseerd als wel haar werkwijze, die uit den aard der zaak een interne aangelegenheid der juryleden is, waarover feitelijk niet in het openbaar behoort te worden gediscussieerd.
Het komt helaas meer voor, dat van interne besprekingen iets uitlekt en in den regel leveren dan die lekkages slechts onvolledige en onbetrouwbare gegevens op die niet lichtvaardig mogen worden aanvaard.
Volgens het blijkbaar uit dergelijke lekkages geconstrueerde artikel van B.V., zou in dit geval de jury haar besluit om het vers, waarvan later Mej. Zernike de dichteres bleek
| |
| |
te zijn, voor bekroning aan te bevelen, hebben genomen bij minderheid van stemmen, welk systeem inderdaad niet alleen volkomen ongebruikelijk maar zelfs volslagen zinneloos en absurd zou zijn.
In werkelijkheid heeft de zaak zich natuurlijk anders toegedragen. Bij haar besprekingen heeft de jury de wenselijkheid van eenstemmigheid vooropgesteld, in dien zin dat zo mogelijk een gedicht voor bekroning zou worden aanbevolen dat naar de mening van alle juryleden die bekroning verdiende. Daaraan ligt de gedachte ten grondslag, dat op deze wijze ook de beste waarborg voor een juiste beslissing zou worden verkregen. Over de merites van het bekroonde gedicht waren de drie juryleden het geheel met elkaar eens, terwijl ten aanzien van het gedicht van Halbo Kool de meningen verdeeld waren. Als logische consequentie van de principiële wenselijkheid der eenstemmigheid behoorde dus de keuze te vallen op het gedicht van Mej. Zernike.
Het is juist, dat twee juryleden een voorkeur hadden voor het gedicht van Kool, hetgeen echter niet betekende, dat zij hun medewerking voor de bekroning van het andere gedicht weigerden. Het derde jurylid had bij veel waardering voor Sleutelromance ook ernstige bezwaren daartegen, en nam het standpunt in, dat bekroning van dit gedicht niet aan de gemeente mocht worden geadviseerd. Hiermede was de zaak beslist, een nadere stemming paste niet in het door de jury gevolgde systeem.
Met deze uiteenzetting meen ik te kunnen volstaan; het zal den lezer nu wel duidelijk zijn, dat de drieledige jury de verwijten van B.V. niet verdient en dat in casu haar advies volstrekt niet is gelijk te stellen met de mening van een enkele persoon.’
|
|