De Gids. Jaargang 113(1950)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 95] [p. 95] H.W.J.M. Keuls Sonnet Eenzaam lig ik op uw komst te wachten, Wetend dat gij nimmer komen zult; Als een trage beek gaan mijn gedachten, Waar ik wacht met wonderlijk geduld. Wachtende verduur ik dagen, nachten, Heel een leven zwaar van blinde schuld, En ik vraag niet meer door welke machten Ik dit eindelooze wachten duld. Na den tocht langs wegen eng en zwoel, Na het noodweer van ontsteld verlangen Bleef het wachten zonder zin of doel, Doch waarin een hoop nog schijnt gevangen, Of aan 't eind van onafzienb're gangen Zal voor mij een plek zijn licht en koel. [pagina 96] [p. 96] h.w.j.m. keuls SONNET De dag werd moede van u aan te staren En wendt zich naar een eindelijke rust, Het fonkelende spel kwam tot bedaren, De vreugd verzonk in dieper, wijder lust. De avond zegent de verstilde blaren En heeft uw warme lippen koelgekust, Het scheidend licht verlangzaamt uw gebaren En maakt u van uw stilste zelf bewust. Het afscheid van den dag is u niet zwaar, Gij hebt den schemer in u opgenomen, Zooals men drinkt een water koel en klaar; Gij weet: de nacht zal lichten van uw droomen En voller dan de dag zijn door 't bezinnen Op alles wat de goden in u minnen. Vorige Volgende