| |
| |
| |
In memoriam William Strong
1
Van wie hier op dit grote slagveld slapen
zijn velen door de liefste eens gekust,
streelden verrukt haar warme blonde slapen
nu zijn zij allen door de dood gekust...
voordat zij stierven waren zij als hij
die somtijds door mijn denken komt gedreven
even zovele malen droef als blij
en zeer gebrand op 't vaak verguisde leven.
Ik vond zijn kruis tussen de vele kruisen
het vierde van van de tiende rij: William Strong,
Killed in action, Nimwegen, Er zong
een vogel ergens, iemand harkte 't gruizel
der sobre paden bij. De bomen wuifden
in een verrukkelijke Juniwind
en zoals steeds speelde vol vuur een kind
op 'n grasberm die 'n rij larixen omhuifde.
| |
2
If I should die; hij glimlacht, weet je nog
hoe wij des avonds samen verzen lazen?
het rijk bereikte dat 't hartstochtelijk razen
van 't ander leven loochent liefste; och
laat ons nog eenmaal zijn zoals wij waren;
ik weet het wel, het leven ging toch door,
de romantiek is over en je haren
zijn niet zo jong meer. Maar bijtijden hoor
ik nog opeens weer in je stem het diepe
timbre van het geluk, dat niemand je ontnam,
hoezeer ook angsten ons naar binnen riepen
er bleef één vreugde die een uitweg nam.
Ik weet het wel, wij zijn niet meer alleen
zo van elkaar als voor dat dit blond kind
ons beider pand werd: zie van tweeën één
en door die twee als door één ziel bemind.
| |
| |
If I should die: zeg luister, weet je nog
hoe wij dit eens als poëzie genoten
het land indroomden dat de groten
ons even toonden soms en dan ... en och
if I should die: zul je dan zeker weten
hij neemt zijn rijk in aan het firmament?
Zul je mijn naam wel niet mijn hart vergeten?
zul je mijn vrouw zijn, ook na dit aards end?
If I should die: wellicht in een der nauwe
winkelstraten van het land in nood
waarvoor wij scheepgaan, toe! wil je niet rouwen
maar dieper worden liefste, dieper. Dood
en lijfgemis zijn ons reeds toegewezen
maar ik zal heengaan in 't besef dat jij
als ik straks doodbloed, zekerder zult weten
hoe ik je liefheb mateloos ... altijd.
En hoe mijn mond de jouwe heeft gevonden
En hoe mijn ogen braken in jouw lens
En hoe je armen zich vertederd rondden
rondom een donker kind een eenzaam mens ...
en alles wat ik niet zal zeggen, alles
wat ik verloren was en jij mij bracht
alle geluk was jij voor mij en alle ...,
toe laat mij maar, het wordt zo donker ... ach ...
| |
3
En toen hij weg was ging het leven door,
Over de straten stond dezelfde zon
dezelfde regen viel gestadig door
dezelfde mensen gingen om en om.
Maar dit was niets. Er kwam één groot gemis,
des daags een smartelijk verhuld ontberen
en in de nacht een niet meer af te weren
bitter uitvretende droefenis.
Want toen hij weg was ging het leven door
het kind moest eten en het wilde slapen
het vroeg naar moeder na en voor
en het wou spelen met een speelgoedwapen ...
| |
| |
De zomer kwam en nu haar warme stralen
haar lichaam raakten, wist zij plots hoe jong
men haar de liefste weg was komen halen
én 't hart wordt bitter in de zomerzon.
En langzaam aan gaat zelfs herinnering slapen
als men haar niet standvastig wakker houdt,
men roept de liefste legermacht te wapen
vertederingen, als de wereld oud;
‘Je mag niet bitter zijn en niet versagen
Je mag niet wanhopen en nimmer klagen,
Je moet mij altijd in je dromen dragen,
Je màg niet bitter zijn, je mag niet klagen.
Maar langzaamaan gaat zelfs herinnering slapen
als men haar niet standvastig wakker houdt ...
Dan peinst zij mijmerend in verloren uren:
Hoe zou het zijn als ik geen moeder was
als zijn aanwezigheid niet voort bleef duren.
zou ik niet anders zijn als dit niet was?
En hoe was ik voordat dit leven kwam
als een aanhoudend smartelijker derven;
(een vruchttak, die gescheiden van de stam
verwaarloosd als dood hout moet sterven).
'k Leefde verrukt op englenvoet en
ik dronk de mede van 't geluk,
daarvoor zal ik nu boeten moeten
en leven onder heimwee's druk.
Een vrouw, die moeder werd is diep als zon
in water, en als bergsneeuw rein
omdat in haar een nieuw bestaan begon
in een nieuw lichaam, paradijslijk rein.
Een vrouw die moeder werd, kent dieper pijn
dan die van 't afscheid want zij kent de scheiding
van hart en bloed en dit moet altijd zijn
haar wreedste smart, haar moederlijkste wijding.
Wanneer haar handen langs de dingen gaan
en als haar ogen langs hun kleuren zweven
blijft God een ogenblik verwonderd staan,
om haar kan hij de wereld voort doen leven.
Maar langzaamaan gaat zelfs herinnering slapen
als men haar niet standvastig wakker houdt...
| |
| |
Er kwam een dag waarop haar handen beefden
en 't bloed de weg zocht naar een nieuwe stee
omdat zij twijfelde of ze nog leefde
zonder verrukkingen en zonder wee.
Er rees een milde stilte tussen twee
en beide eenzaam, beide bitter dervend
namen zij naar haar huis één angstbeeld mee:
Wij zijn te jong om al zo vroeg te sterven.
Een vrouw die eenzaam is gaat zich te buiten
niet uit verdorvenheid maar slechts uit pijn
een vrouw wil alles van haar wezen uiten
als zij maar nimmer wezenloos hoeft zijn -
Maar 't kind moest eten en het wilde slapen
het vroeg naar moeder en dit was het sein:
het riep de sterkste legermacht te wapen
een vrouw die moeder is, is altijd rein
Een vrouw die eenzaam is kan zich vergeten
een vrouw die moeder is vergeet zich niet
het kind moet slapen, spelen, eten
en 't wacht al, hunkerend naar haar avondlied.
En zij verlaat die haar omringen zou
met nieuwe liefde - want een kind
leert haar de les die slechts een moeder vindt:
pas in de eenzaamheid wordt liefde trouw.
| |
4
If I should die’, wellicht is het wat schamper
wanneer hij dit glimlachende herhaalt,
hoe spoedig kwam de dag dat hij maar amper
tijd vond voor zulk een dromerig verhaal.
Wat meer is hij die aan het heimwee lijdt
dan herfstblad door de wind bewogen
vergeten het geluk vervlogen
voor 't lokkend nu waaraan hij lijdt?
Hij zoekt 't geluk met andere ogen
het heimwee drijft zijn eden weg
voor schijnschoon en voor lust en logen;
het heimwee drijft hem, drijft hem weg.
| |
| |
Hoe was zij daar zo plots gekomen
en wanneer kruiste zij zijn baan?
sindsdien is hij van haar gaan dromen
want 't bloed riep en het werd verstaan.
Zij was zo jong, zo welgezind
zo glorieus als lentebloemen;
soms moest hij stil haar namen noemen
en door heur haren woei de wind ...
't Hart gaat zich aan 't bloed te buiten
- wie eenzaam is, vergeeft hem licht -
maar eenzamer achter de ruiten
sterft ginds de glans op een gezicht.
Maar soms worden zijn handen koud
en staart hij weg als een vervreemde
het was alsof zij vlakbij weende
Pas in de eenzaamheid wordt liefde trouw.
| |
5
Maar op de avond voor die kille dag
waarna hij nooit meer tijdelijk zou slapen
riep hij een oude legermacht te wapen:
het smartelijk heimwee naar een kinderlach.
en hij bepeinst in dit verloren uur,
men kan wel tijdelijk bij een troostbeeld slapen
maar weldra dooft de hartstocht van dit vuur
tot dorre sintels, niet bijeen te rapen.
Hoe zou zij zijn nu zij zo eenzaam is
zou zij nog denken aan wat ik haar zei
zou zij verteren van een diep gemis?
al werd ik zó, niet zó werd zij.
Vergeef mij nu het avond wordt en ik
moet vrezen dat ik eeuwig blijf gescheiden
vergeef mij in dit bitter ogenblik
nu ik je fel om mij, mijn averij, zie lijden.
Maar als ik dood ben en in 't ander land,
binnen de handen van 't Oneindig Wie
voortlevend of vergaand tot stof in zand
dan lieveling, think only this of me:
| |
| |
‘Hij had haar lief, wanneer hij droomde
Hij had haar lief wanneer hij at
Hij had haar lief in het gewone
opslorpend doen van alle dag.
Hij had haar lief ook als het bloed
hem meezoog en hij zich verkwistte
waardoor hij haar het diepste miste
Hij had haar lief - en het was goed.
Als ook ik optorn in dit land, geknecht
door wie het al zijn wilskracht duur betaalt
en voor de wreed verdrukten vecht en vecht
totdat de zon achter de lijken daalt
als ook ik doodbloed in dit bloedarm land
herinner je dan de legende die
soldaten nooit uit het nirwana bant
wanneer zij sneuvelen, liefste. Zie
ik kom weerom naar jou buiten den tijd
al zijn mijn kaken nu bebloed en rood
ik kom weerom in alle eeuwigheid
omdat mijn liefde sterker is dan de dood
En dat ik eigenlijk slechts geweest ben die
ik steeds voor je wou zijn: think only such of me. -
| |
6
Maar die eertijds de nachtrust met hem deelde
trok in die nacht de dekens vaster om zich heen
omdat zij zich een schorre kreet inbeeldde
daar sneed de doodsnood van een man doorheen
en liep dan naar haar kind dat lag te slapen
en wenste vurig dat het huilen zou
trok 't alle dekens weg zodat het koud
kwam liggen maar het bleef maar slapen
het bleef maar slapen en toen werd het oud
het kreeg de trekken van een knaap die lachte
van een die groeide en die veel verwachtte
en die uit dromen een paleis opbouwt
| |
| |
Het werd al ouder en er kwam een glans
van de verrukking over heen getrokken
de vrouw zij moest - al bleef haar adem stokken -
maar staren naar die wonderlijke glans.
Zij sloot de ogen, wilde dieper zien
maar moest opkijkend als uit een ontwaken
een zwaar dood hoofd met bloedbevlekte kaken
ontwaren. Stil, doodstil, sindsdien
berustend in dit wreede dubbel sterven
trok zij de dekens weer over het kind
en wou een smartkreet in de nachtlucht kerven
maar die werd opgedronken door de wind.
De dekens los rondom haar eenzaam lijf.
sliep zij die nacht een slaap van bloed en dood
greep tweemaal naast haar, maar daar lag een stijf
hard lichaam, zwaar als lood. -
Zij leefde weer, sneed voor haar kind het brood
vertelde het van kobolden en feeën,
en zei: die maken plotseling kleine kinderen groot
en rijden door het bos op arresleeën
Zij leefde weer, maar toen een kleine stoet
bedroefde mannen 't haar zou komen zeggen
(met zachte handen zachte pleisters leggen)
riep zij van ver: hij 's dood, het is al goed.
Van wie hier op dit grote slagveld slapen
zijn velen door de Liefste eens gekust
streelden verrukt haar warme blonde slapen
nu zijn zij eeuwig door de dood gekust.
Jan Leyten
|
|