De Gids. Jaargang 111(1948)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 173] [p. 173] Om tien rechtvaardigen Ik zit in de Lange Poten in Grand Hotel Centraal achter het avondmaal, en zie de stad flaneren: oplichters en zeloten, burgers, hoeren en heren voorbij das Kapital, want geen is uitgesloten van 't kleurrijk paraderen en 't batig marchanderen met lief en bacchanaal - Ergens ligt nog de zaal waar wij de waarheid leren dat alles kan verkeren, maar de poort is lang gesloten, de sleutels zijn gebroken en dat is mijn verhaal. En dat is ook de reden, praatzieke Marjolijn, dat wij luidruchtig zijn: wij bidden voor de schijn, maar vloeken zonder woorden - God weet wat wij misdeden. Schimpliederen bij de wijn, ontvreemdingen en moorden, donkre en lichte zeden worden hier wel weer klein, en wij zijn haast tevreden omdat de stad 't refrein van schuld genadig smoorde en 't schelle wanhoopssein wegens een tram, een trein, gillen en jazzaccoorden niet alarmeren hoorde: het sein dat heeft beleden de bittere walglijkheden die wij met schone woorden en klachten over pijn in 't achterhoofd omkleden [pagina 174] [p. 174] Maar God en Magere Hein spannen de geselkoorden - Misschien is dat de reden, dat wij luidruchtig zijn, vragende Marjolijn. Als straks het uur begon dat in de loop der tijden zijn komst ligt te verbeiden en dreigend nadersluipt - als straks zenith en zon uit hun omvatting glijden en als de bliksem kruipt waar hij niet gaan kan, heiden en brave burger beiden, wentelend op hun zijde zien hoe hun bloed neerdruipt, als 't straks gebeuren kon dat hoer en maagd en non aan 't zelfde euvel lijden - de hemel die eens schreide lacht zich om ons de stuip! - als straks dit uur begon, hoe zou ik mij bevrijden? hoe zou ik jou bevrijden, stillere Marjolijn? en hoe de straathoekmeiden? en hoe vermaledijden die schimmen aan 't plafond zien dansen zonder einde? als straks dit uur begon? Ik zit in de Lange Poten en denk aan 't heilig boek dat ik vannacht weer zoek: 't ligt ergens in mijn kast; ik zal de zeven sloten openen, in een hoek gaan zitten, en verrast herlezen hoe de vloek, [pagina 175] [p. 175] die dreigde over de grote stad die verloren was, om tien rechtvaardigen niet zou zijn uitgestoten - Huilende Marjolijn, als ik rechtvaardig was, als jij rechtvaardig was, hoe zou het zijn? Zou God de Lange Poten om jou en van der Plas op poten laten staan? Zou hij voorbij ons gaan, als ik rechtvaardig was, als jij rechtvaardig was? Ik zit in de Lange Poten in Grand Hotel Centraal en hunker naar 't verhaal dat ergens staat geschreven. Marjolijn en het leven zijn straks toch om het even, en al wat is genoten, gezien, bemind, behaald wordt eenmaal achterhaald: geen kent de tovertaal waardoor ooit wordt verdreven wat ons heeft ingesloten: angst, schuld, vloek, Kapital, en ploert en dromer beven op 't laatste bacchanaal. Ik denk bij 't avondmaal: bidt, tien rechtvaardigen, smeekt, tien rechtvaardigen, dat 't slot van óns verhaal nog niet staat opgeschreven... Michel van der Plas Vorige Volgende