De Gids. Jaargang 111
(1948)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 183]
| |
Maurits en OldenbarneveltIs niet de geijkte opvatting ongeveer aldus: Na den dood van Willem van Oranje is Oldenbarnevelt de leider onzer staatkunde, en Maurits, naast hem, de opperbevelhebber van het zegevierende leger, een militair zonder meer? Helaas komt er in 1600, door den tocht naar Vlaanderen, die nolens volens in de Nieuwpoortse duinen vastliep, verwijdering tusschen hen. Zij worden en blijven vijanden; de twist loopt zo hoog, dat Barnevelt op het schavot sterft, door de schuld van den Prins, die heimelijk juicht in den ondergang van zijn mededinger naar de oppermacht in onze jonge Republiek. Oldenbarnevelt, Vondels Palamedes, de vermoorde onnozelheid, den dood in gejaagd door den naijverigen Stadhouder! Hoe dwaas van Maurits, die op staatszaken geen kijk had, dat hij den eminenten Advocaat verstoten heeft. Welk een tragiek: de onschuldige grijsaard, wiens nuttige leven verbloedde onder de hand van den scherprechter, door toedoen van den gevoellozen, den wreeden militair uit het huis van Nassau!
Heb ik misschien licht en donker te veel aangezet in deze korte schets, dan zij ter verontschuldiging aangevoerd, dat het is op grond van wat populaire en ook wetenschappelijke literatuur steeds weer over deze twee hebben verteld. Tot heden toe. Ik vlei mij te zullen slagen, wanneer ik tracht het accent van deze waardering te verleggen en op grond van latere onderzoekingen en enig eigen inzicht te kunnen aantonen, dat die vroegere voorstelling niet geheel juist is en dat ook in de geschiedschrijving der laatste jaren hier en daar een kentering valt op te merken. Geen chronologisch overzicht van de jaren 1585 tot 1619 volgt hier; slechts een aantal belangrijke momenten, speciaal uit den tijd van het Bestand, wil ik belichten. Wanneer ik mijn punt van uitgang neem in het jaar 1584, toen Willem van Oranje, de grondlegger van onzen staat en ons zelfstandig volksbestaan, werd doodgeschoten, dan zien we in de korte verwarring, die daarop is gevolgd in de Noordelijke Nederlanden, een jongen Nassauer, die ijlings van de Leidse Academie wordt ontboden om een rol te gaan spelen in de naaste toekomst van den wordenden staat. Hij heeft zijn zeventiende jaar nog niet bereikt; wat hij worden zal, kan niemand nog bevroeden. Naast hem staat de stoere figuur van den Hollandsen ambtenaar, die al een gevestigde reputatie heeft, een man die naar de | |
[pagina 184]
| |
veertig gaat. Dit verschil in leeftijd - Oldenbarnevelt is precies twintig jaar ouder - zal een factor van enige betekenis blijven. Hij heeft al een belangrijken staat van dienst. Gevormd in de leerschool van den Zwijger, zet hij diens politiek voort. Juridisch geschoold in het buitenland, werd hij op tweeëntwintigjarigen leeftijd advocaat voor het Hof van Holland. In 1572, het jaar van Den Briel, het jaar dus van den beginnenden opstand, bleef hij Spanje niet trouw, maar sloot zich bij den Prins aan. Als vrijwilliger heeft hij bij Haarlem en bij Leiden gevochten. Hij was zijn leven lang overtuigd tegenstander van Spanje, wat lasteraars ook mochten beweren. Van Rotterdam, waar hij pensionaris was, verhuisde hij naar Den Haag als Raadpensionaris van Holland. Daar hij een knap staatsman was, wist hij aan dit provinciale ambt de centrale leiding te bezorgen. Wat streefde nu deze staatsman op dien post na? Geen centralisatie; dat begeerde Holland niet, en Hollands advocaat evenmin. Holland moest de oppermacht in de Unie hebben. Aan het rijkste, welvarendste en ongetwijfeld ook belangrijkste gewest kwam de souvereiniteit in de Republiek toe. Zodoende werd hij vanzelfsprekend een tegenstander van den Engelsen bevelhebber, landvoogd Leicester, die Hollands betekenis miskende en de kracht van den regentenstand zocht te breken; de groep, waarin Oldenbarnevelt juist de kracht van de natie voor de toekomst zag. Leicesters bewind, 1585-1587, werd voor Oldenbarnevelt als het ware een oefenschool. Hij ontplooide zijn enorme werkkracht, scherpte zijn geest, verbreedde zijn blik, en - won! Voortaan zou ieder voorstander der generaliteit, ieder strever naar centralisering in den Advocaat een geharnasten, of beter een getabberden tegenstander ontmoeten. Uit de verwarring, die door en na Leicesters bewind hier overbleef, kwam een oligarchische, gedecentraliseerde republiek te voorschijn, waar de Staten zelf souverein waren en in die Staten weer de stedelijke regenten bijzonder. In de ‘Tien Jaren’, die volgden, breidde de zwakke staat zijn grondgebied uit en rondde het af en groeide hij uit tot een sterke Republiek van zeven verenigde provinciën, die in de wereld erkend werd, zich verbond met de groote mogendheden Engeland en Frankrijk op den grondslag van gelijkwaardigheid en haar vlag op alle zeeën deed wapperen. En de drijfkracht van deze rijke ontplooiing was Johan van Oldenbarnevelt. Was Maurits in die jaren, naar Fruins woorden, de rechterhand, Oldenbarnevelt was het hoofd van Holland en Holland was de ziel der generaliteit. | |
[pagina 185]
| |
Eendrachtig hebben zij samengewerkt. Oldenbarnevelt dreef de politiek en verzorgde de financiën, Maurits veroverde stad op stad en sloot langzaam, maar onfeilbaar zeker, den tuin der zeven gewesten. Beiden bevochten op eigen terrein den landsvijand. Samen trokken ze soms op tot verovering van een vesting. Burger en militair konden bij de toenmalige gemoedelijke verhoudingen samenwerken zonder tot conflicten te komen. De gedeputeerden uit de Staten oefenden vaak toezicht op het militaire bedrijf. En het jaar 1600 dan, met zijn bekenden tocht naar Vlaanderen, dien Oldenbarnevelt doorgezet had om Duinkerken te tuchtigen? Afstraffing of verwoesting van dat zeeroversnest was het doel; dat zou onzen handel ten goede komen. Doch Maurits maakte bezwaren: hij, berekenaar van nature, die geen kansen wagen wilde, veldheer van een eeuw, die de legers niet tot veldslagen, maar tot verovering van vestingen gebruikte, wenste de militaire macht van den staat niet in de waagschaal te stellen. En toch - de generaal heeft zich geschikt naar den Advocaat, naar zijn meesters, de Staten. Fruins oordeel: dat beiden sinds Nieuwpoort onverzoenlijke vijanden waren, is m.i. afdoende weerlegd door HaakGa naar voetnoot1). De samenwerking is ook nadien nog jaren goed en nauw geweest. Wel bleven er geruchten over hooglopende onenigheid. Het volk geloofde ze - toen als altijd - grif. In de pamfletten heb ik het herhaaldelijk geconstateerd. Men vertelde zelfs van een oorveeg door Maurits aan den advocaat toegediend. En - al was er geen woord van waar, al bleef de verhouding als te voren - dat aan zulke geruchten geloof gehecht werd, bewijst dat er spanning groeide, die haar werk zou doen, totdat er een conflict uit geboren werd.
Ook de souvereiniteitskwestie bracht geen scheiding. De Prins zou liever - naar zijn eigen woorden - van den Haagsen toren springen dan de souvereiniteit aanvaarden op zulke beperkende voorwaarden, als ze zijn vader was aangeboden. Doch zijn indifferentisme t.a.v. de staatsmacht speelt hier evenzeer een rol als zijn nuchter inzicht, dat de Staten, zijn meesters, hun regeermacht niet zouden prijsgeven, vooral niet, nu hun gevoel van eigenwaarde door den oorlog gestegen was. En dan hun opinie over vrede of wapenstilstand? Is het onbegrijpelijk, dat voor den staatsman Oldenbarnevelt de financiële lasten, die aldoor groeiden, drukkend werden? Dat hij slechts | |
[pagina 186]
| |
tot doorvechten bereid was als Frankrijk en Engeland ons wilden steunen? En, daartegenover, sprak het niet vanzelf, dat de zegevierende veldheer, in oorlogstijd geboren en opgegroeid, haast erfelijk belast met anti-Spaanse, dus oorlogs-gevoelens, niet zo grif den vrede begeerde? Zich ook grondig realiseerde, dat zijn positie feitelijk bepaald werd door zijn aanzien als veldheer? Daaruit af te leiden, dat eigenbelang de voornaamste drijfveer van den Stadhouder was, zou onjuist zijn. Hij zocht dat, evenmin, als zijn vader, op de eerste plaats. Geen enkele aanbieding van Spaanse zijde had hem kunnen overhalen de zaak der strijdende provinciën in den steek te laten. Zelfs geen Frans aanbod, hoe verlokkelijk dat ook leek. Al betekent dat natuurlijk niet, dat Maurits bij de onderhandelingen zijn eigen positie en inkomsten, evenals die van zijn Huis, niet in het oog gehouden heeft. Hij wist zeker, dat de vijand, nu uitgeput, op krachten zou komen en ‘zich alleen om adem te scheppen als vredesengel voordeed’Ga naar voetnoot1). Nù moesten de gewesten hun vereende krachten inzetten om den vijand den genadeslag toe te brengen. Want een oplevend Spanje zou kunnen betekenen: Spaanse wereldheerschappij en wat zou dan de toekomst van het Protestantisme in Europa wezen? Maurits was zich even goed als b.v. Willem III zijn Europese taak bewust. En - zou de eenheid in het eigen land bewaard blijven? Kerkelijke twisten doemden immers op! Maurits' overtuiging, tevens de overtuiging van zijn eeuw, luidde: in een staat mag slechts één godsdienst heersen. Zoals ik al schreef: ook Oldenbarnevelt wilde wel doorvechten, maar stelde als conditio sine qua non: krachtige steun van Frankrijk. Toen echter Spanje als voorwaarde voor vrede bleef eisen: vrije uitoefening van den Roomsen godsdienst, braken de Staten-Generaal de onderhandelingen, mèt instemming van Oldenbarnevelt, af. Toch juichte de oorlogspartij te vroeg. Op instigatie van den Fransen gezant Jeannin werden nu onderhandelingen geopend over een wapenstilstand. Den Advocaat lokte een Bestand aan: de financiële zorgen drukten hem te zwaar. Jeannin, de geslepen dienaar van den Fransen koning Hendrik IV, begroette in hem een bondgenoot. Hij vereerde hem met een rijk geschenk in geld. Helaas, voorzichtig was Oldenbarnevelt in dezen niet. Niet vrij van baatzucht, eigen voordeel beogend naast het landsbelang, kon hij gemakkelijk den schijn van corruptie op zich laden. Had hij niet, naar zijn eigen woorden, zijn vrouw getrouwd om dadelijk en verwacht geldelijk | |
[pagina 187]
| |
voordeel, was hij daartoe zelfs niet over een defect in haar afkomst heen gestapt? Jammer voor zijn reputatie: hij aanvaardde het Franse geschenk. Anders Maurits! Dezelfde Jeannin had van zijn meester opdracht te streven naar machtsvergroting van Frankrijk. Waarlijk de Franse hulp was niet belangeloos. De souvereiniteit over de welvarende Republiek lokte den gewezen Protestant op Frankrijks troon wel aan! Wie kon hem beter helpen dan Oranje's zoon? Werd Maurits de heerschappij in de Nederlanden voorgespiegeld, dan zou hij toch wel bereid zijn die te aanvaarden onder Frankrijks opperhoogheid! Maurits dacht er niet aan. Dit plan strookte immers niet met het heil van den jongen, zich pas in vrijheid ontplooienden staat. Bovendien: Maurits was niet heerszuchtig. Toch wees hij Jeannins plannen niet botweg af. De lange en ingewikkelde onderhandelingen zouden ons in dit bestek te ver voeren; slechts zij dit er van gezegd: hier ligt een bewijs, dat de historiographie zich tot heden vergist heeft, wanneer zij bijna eenstemmig den Prins iedere diplomatieke neiging of bekwaamheid heeft ontzegd. De simpele voorstelling die nog herhaaldelijk opgeld doet: Oldebarnevelt vóór - Maurits tegen vrede of bestand, is in haar eenvoud misleidend. Ook de Stadhouder stemde met een bestand in, mits ons land voor altijd souverein verklaard zou worden. De Advocaat stelde dien eis niet zo scherp. Ook in deze jaren echter ontstond geen blijvende verwijdering tussen beiden.
Ook in een moeilijk conflict binnen onze grenzen toonde deze Oranjevorst het landsbelang boven alles te stellen. Om dat te constateren moeten we onze aandacht richten op de binnenlandse gebeurtenissen tijdens het bestand. Toen Maurits zich met kracht verzette tegen een wapenstilstand, zag hij de gevaren, die het land bedreigden, scherper dan Oldenbarnevelt, die anders zo wijd en ver blikte in het politieke leven. Zouden de Staten het leger, ‘dat geld vrat’, nog één dag langer op de been willen houden, als de wapenstilstand getekend was; en zou het dan toch mogelijk blijken de Katholieken, die juist in de garnizoenssteden zo talrijk waren, in toom te houden? Nog erger: zou de Unie, uit oorlogsnoodzaak geboren, in vredestijd in stand blijven? ‘De religie was de eenheidsband in den wonderlijken staat, die hier uit der tijden nood gegroeid was’Ga naar voetnoot1). Die band werd bedreigd, niet alleen door de vermelde Rooms- | |
[pagina 188]
| |
Katholieken, ook door het in de Gereformeerde kerken uitgebroken conflict tussen Arminius en Gomarus. Wat zou bij hooglopende binnenlandse onenigheid het gevolg kunnen zijn? Dat straks, na de adempauze, een versterkt Spanje zich met kracht ging werpen op een door religie-twisten verzwakte en verdeelde Republiek. Zou deze verdeeldheid niet meer voor Spanje werken dan de knapste veldheer? Ik vraag nogmaals: bewijst ook dit niet, dat de Prins allerminst een onbekwaam politicus was, toen hij ‘met koele logica’ deze kwestie doordacht had? Hoe toch was de Europese toestand? De Franse koning, Hendrik IV, beschermer van het Protestantisme in binnen- en buitenland, werd onverwachts vermoord (1610). Dientengevolge verloor de Franse politiek haar anti-Habsburgse, dat betekende voor ons land haar anti-Spaanse, gerichtheid. Onvermijdelijk was een nerveuze spanning in West-Europa daar het gevolg van. Zou de vrede gehandhaafd blijven? Dreigde niet een algemene godsdienstoorlog in het Westen en het Midden van ons werelddeel? Dan is het toch duidelijk, dat de Republiek in zulk een internationale situatie geen scheuring in de kerk kon toelaten, omdat die onmiddellijk een politieke scheuring tot gevolg zou hebben. Daar moesten de staatslieden mee rekenen, vooral nu de Contra-reformatie kracht ontwikkelde. Aan de Leidse Academie was verschil gerezen tussen de hoogleraren Gomarus en Arminius; voornamelijk over de praedestinatie en den vrijen wil. Gomarus had zich verzet tegen de benoeming van Armijn in 1603. Het was immers bekend, dat deze bezwaren had tegen de Gereformeerde leer, welke in de Confessie en den Catechismus als belijdenisschriften was vastgelegd. De kerk van Amsterdam, waar hij predikant was, had zijn benoeming dan ook afgeraden omdat hij van de Academie uit de gehele kerk zou kunnen beïnvloeden. Hoewel hij beloofd had op zijn colleges niet over zijn afwijkende opvattingen te spreken, deed hij het in stilte toch. Al was hij, een man van zwakke gezondheid, geen strijder, zo kwam toch de academische controverse via de predikant geworden studenten in de gemeenten en onder het volk. Stellen wij ons op het standpunt van de Gereformeerde kerk uit die jaren. Zij toch was de publieke kerk; van haar hing het welzijn van den nieuw gevormden staat af, zij vormde a.h.w. het bindend cement. Hugo de Groot - een geleerde, die zich meer een discipel van Erasmus dan van Calvijn wist - heeft het scherp geformuleerd in een toespraak te Amsterdam in 1616: ‘De siekten van de publyke kerken infecteren altijd de politye (staatkun- | |
[pagina 189]
| |
de), insonder heit in een regeeringe, wiens principalen bandt is de religie: want, denselven bandt ontknocht sijnde, moet daeruit volghen dissolutie van de eenigheyt van den staet, vijandschap van provintie tegen provintie, haet van steden tegens steden, factiën in de steden selve, jae partijschap tot binnen in de huisen toe’Ga naar voetnoot1). Van dat standpunt der Calvinistische kerk uit dragen de Arminianen de schuld der kerkelijke twisten, die ook een gevaar voor het land zouden blijken te zijn. Zij immers weken af van de aangenomen en beleden leer der kerk; zij vormden het eerst een eigen factie onder leiding van den hofprediker Wtenbogaert. Zij veroorzaakten de scheuring en niet - zoals zij op de Dordtse Synode beweerden - hun Contraremonstrantse tegenpartij. Sinds 1608 werd - naar het oordeel van Krämer bij de herdenking van Oldenbarnevelts dood in 1919 - aan de Leidse Academie een leer verkondigd, die de grondstelling van het Calvinisme, ja zelfs van de ganse hervorming, reeds door Luther uitgesproken, bedreigde. Als de vraag opkomt, of deze kerkelijke twisten het volk ook beroerden, is het nuttig te bedenken, dat de kerk destijds dichter bij het volk stond, of misschien is dit juister: dat het volk in brede massa dichter bij de kerk leefde dan heden. ‘De moderne mens’, aldus schrijft Berkhof in zijn recent boek over de Geschiedenis der KerkGa naar voetnoot2), ‘is geneigd dezen strijd als zinloze haarkloverij af te doen of als camouflage b.v. van een strijd om de macht te verklaren. Maar geen van beide is juist. Voor een mensch, die radicale ernst maakt met zijn verhouding tot God, moet het er alles op aankomen, of deze rechte verhouding tenslotte door God of door hem zelf wordt geschapen. De menschen, die hier streden, maakten daar ernst mee’. In de richting der Arminianen toch, evenals bij de Roomse kerk, was de mens, de vertwijfelde zondaar, toch weer op zichzelf aangewezen. Zo gezien, konden de Gomaristen de Arminiaanse leer wanhopig en wreed vinden. De mens kan immers slechts voor eeuwig rust vinden, als hij mag weten, dat God al het werk doet en dat zò zijn zaligheid eeuwig vast ligt in God. - Het was voor deze mensen een levensvraag, wie gelijk had; was het Arminius, dan was de worstelstrijd der Hervorming voor niets gevoerd. Maar er is meer. De kerkelijke onenigheid werd op staatkundig terrein overgebracht. De Arminianen hebben de wereldlijke overheid in deze kwestie gemengd. Zij hebben in hun Remonstrantie de Staten van Holland uitgenodigd tot eigenmachtige wetgeving in de kerk te hunnen bate. | |
[pagina 190]
| |
Wtenbogaert sprak zelfs van het goddelijk recht der Staten in dezen. Deze z.g. libertijnse richting, die in het streven naar politieke vrijheid het hoofdmotief van den oorlog tegen Spanje zag, was bevreesd voor de grote macht van de kerk. Zij had de meerderheid der Hollandse Staten aan haar zijde. De Contraremonstranten stonden tegenover hen. Al dachten zij grosso modo ook niet over een scheiding van kerk en staat - die gedachte is pas van later tijd - overwegenden invloed van een niet-calvinistische overheid in de kerk achtten zij uit den boze.
Het is van belang na te speuren, hoe de houding van Maurits en Oldenbarnevelt in deze perikelen is geweest, en wat uit hun optreden voortvloeide. De Advocaat had zijn standpunt bepaald aan de zijde der Remonstranten. Niet echter om de Arminiaanse leer; het religieuze was voor hem geen hoofdzaak, het zwaarst woog hem de oppermacht der Staten van Holland. Hij wenste, dat de kerk onderworpen bleef bleef aan den staat. Van dit standpunt uit heeft hij de Remonstranten gesteund en niet geaarzeld de Contraremonstranten te laten verdrukken. De Stadhouder daarentegen was van een andere overtuiging. Hij wilde, evenals Willem Lodewijk, zijn neef, de Friese Stadhouder, bemiddelen. Niets tegen de Gereformeerde religie ondernemen, maar evenmin tegen de Remonstranten Aan beide stromingen vrijheid van godsdienst en kerken schenken. Alles in het werk stellen - was hij daarvoor niet Stadhouder? - om, in het landsbelang, een scheuring te voorkomen. Dringt zich hier niet overeenkomst met zijn vader op? Zelden is in de geschiedschrijving op die samenstemming gewezen; wel vaak, al te vaak, op verschil tussen beiden. Het zou waarschijnlijk de moeite lonen deze twee uitvoerig en grondig te vergelijken; meer dan de oppervlakkige gelijkenis met zijn moeder, Anna van Saksen, uit te spinnen. Op de eigenaardigheid, dat vader en zoon geen van beiden van krachtig initiatief waren, maar eer wikkers en wegers, heb ik elders al eens gewezenGa naar voetnoot1). Maurits wenste den kerkelijken twist ook langs kerkelijken weg te beslechten. Toen in een gesprek tussen beide leiders de Advocaat zeide: ‘ik ben geen theologant’, gaf Maurits ten antwoord: ‘ik ook niet, laten wij dan de theologen bijeenroepen, een Synode doen samenkomen, opdat daar de kwestie beslist worde’Ga naar voetnoot2). | |
[pagina 191]
| |
En de reactie van het volk? Hoewel een kleine minderheid van Remonstrantsgezinden zich heftig roerde, in pamfletten vooral, ontwaarde het volk in grote meerderheid achter de Arminianen het Papisme en dat zou immers weer naar Spanje leiden. Bleken ook niet de Arminianen, juist zij, merendeels voorstanders van een Bestand! Oldenbarnevelt, als leider van de Hollandse Statenpartij, kon in die uiting van het volk slechts aanranding van het gezag ontdekken. Doordat hij, de aristocraat, zo weinig contact met het volk had gehouden, onderkende hij de religieuze zijde van het politiek probleem niet en zag daardoor niet het gevaar, dat dreigde, ‘zodra het beginsel van het Gode meer gehoorzaam dan den menschen voor het volksbesef opnieuw in het geding kwam’Ga naar voetnoot1). Zo was deze strijd in het Bestand een strijd tussen twee richtingen. Oldenbarnevelt vertegenwoordigt die van de oppermacht der provinciën, zijn tegenpartij die van de eenheid der kerk en, om deze te waarborgen en te handhaven, tevens de eenheid van de gewesten, de eenheid van de Unie. Het antwoord van den Prins aan Oldenbarnevelt, boven aangehaald, wees in de goede richting. Een nationale synode ter beslechting van de religieuze controverse. Het klinkt heel rationeel, ook in onze oren. En in die eeuw, toen kerk en staat veelszins nauw verbonden waren, kon het ook de oplossing zijn. De Staten-Generaal immers konden de Synode-Nationaal laten samenkomen. Ja, maar Oldenbarnevelt met de zijnen wilden geen nationale beslissing. Holland, en Holland alleen, zou de zaak tot het goede einde brengen. Dus: een provinciale regeling. Ziehier de tegenstelling in een nieuw stadium, verscherpt, maar in wezen onveranderd: provincialiteit tegenover generaliteit. Hoog golfde de partijstrijd in Holland op en verwekte ook in de andere gewesten deining. De wildste geruchten deden de ronde. De predikanten, in grote meerderheid van Contraremonstrants gevoelen, deden hun invloed op het volk gelden. En voor die predikanten zouden Oldenbarnevelt en zijn medestanders nooit willen wijken. Hun grote invloed was den Advocaat steeds een doorn in het oog geweest. De partij van den staatsman maakte zich al vertrouwd met het denkbeeld, door wapengeweld aan de hoog oplaaiende twisten een einde te maken. Dat kon echter niet omgaan buiten Maurits, die het leger aanvoerde. Zou hij bereid zijn de Hollandse factie te steunen? Van verschillende zijden werd invloed op hem uitgeoefend. Louise de Coligny en zijn broer | |
[pagina 192]
| |
Frederik Hendrik stonden aan de zijde van Wtenbogaert en neigden naar de Remonstranten. Aerssens, onze vroegere gezant te Parijs, verklaard vijand van den Advocaat, werkte in tegengestelde richting. De verklaring van Maurits' beslissing te zoeken, zoals wel gedaan is, in de terechtwijzing van den Prins door Wtenbogaert om diens lossen levenswandel, moeten we afwijzen, op gronden, die hier niet nader ontwikkeld kunnen worden. Op het voetspoor van Groen zullen we eerder aan Willem Lodewijk moeten denken. Had deze overtuigde en in de literatuur allerwege met hoogachting en sympathie beschreven Calvinist eerst op verzoening aangedrongen, nu was hij tot de overtuiging gekomen, dat het geschil inderdaad een verandering van religie inhield, die door de orthodoxen nimmer aanvaard kon worden, en die den staat met revolutie bedreigde. Ook Maurits, die meer dan louter militair was, had de betekenis der rechtzinnigen voor den vrijheidsoorlog doorvoeld. Hij stemde met zijn neef in: de verdeeldheid zou slechts den Spaansen vijand voordeel kunnen bezorgen en deze landen met den ondergang bedreigen. Politiek bezien ook leek het juister de Contraremonstranten te steunen, omdat zij den grootsten aanhang bezaten en zo de burgeroorlog voorkomen kon worden. Toen men den Prins in Den Haag in een officiële vergadering vroeg, hoe hij tegenover de kwestie stond, liet hij zich het register van 1586 brengen en las met nadruk den eed voor, dien hij als Stadhouder had afgelegd, den eed om de Gereformeerde religie te beschermen. Men kon nu Maurits' standpunt kennen en doorzag dat ten volle, toen hij kort daarop in Den Haag met zijn gehele hofstoet den dienst ging bijwonen in de Kloosterkerk, die mede door zijn toedoen voor de Contraremonstranten in orde was gebracht.
Het lijkt hier de goede plaats stil te staan bij Maurits' religieuze overtuiging. Slechts even, maar noodzakelijk. Algemeen is de opinie verbreid, tot in de nieuwste wetenschappelijk gefundeerde werken, dat de Prins onverschillig was in godsdienstzaken. Bekend, en helaas tot heden klakkeloos overgenomen, is Maurits' bewering, als zou hij niet weten of de praedestinatie groen of blauw was. Een bewering, die nooit gestaafd is, en waarvan men de authenticiteit niet heeft vermogen aan te tonen. Grif worde erkend, dat zijn religieuze overtuiging geenszins helder voor ons staat. Evenwel: we behoeven hem toch nog niet | |
[pagina 193]
| |
tot een diep godsdienstige natuur of geloofsheld te maken, wanneer we tegenover vage en onbewezen beweringen enkele feiten plaatsen, die in een andere richting wijzen en welker betekenis tot heden zelden is gezien. In de eerste plaats zijn godsdienstige opvoeding op den Dillenburg, waar hij vriendschap sloot met zijn lateren militairen helper Willem Lodewijk. En de daarop gevolgde studie in Heidelberg, destijds een centrum van Calvinisme, waar zijn ‘divinium ingenium’Ga naar voetnoot1) in het oog viel. Hieraan kan nog de voortgezette studie in Breda en Leiden worden toegevoegd. Zal bij zulk een intelligenten jongen man die opvoeding geen sporen hebben nagelaten? In de tweede plaats zijn sterfbed, waarvan we een verslag hebben van den predikant Bogerman, die hem in zijn laatste dagen bezocht en bijstond. Daaruit blijkt, dat Maurits zich bij zijn levenseinde als berouwvol zondaar op Gods genade in Jezus Christus verlaten heeft. Dit boekje heeft in deze en de vorige eeuw te weinig bekendheid genoten. Ten onrechte, want van onverdachte, niet met den schrijver en zijn opvattingen sympathiserende zijde wordt het der waarheid getrouw geachtGa naar voetnoot2). Bovendien het ging de wereld in onder de approbatie van vier Leidse professoren, die te goeder naam en faam in de historie bekend staan, ondanks Vondels lichtvaardig geveld oordeel. Is het niet een fout in de historiografie, dat men positieve uitingen negeert en liever voortborduurt op het stramien van Maurits' eenmaal aangenomen a-religieuze natuur? Hierover is het laatste woord nog niet gesproken. Stellig, er is een moeilijkheid: Maurits' ‘Calvinistische plichten-godsdienst’ te verenigen met zijn lossen levenswandelGa naar voetnoot3). Men wachte zich echter altijd weer eenzijdig op het laatste alle accent te leggen.
De Stadhouder was - we vatten nu den draad van het betoog over zijn houding in de twisten weer op - naar de Kloosterkerk gegaan. Zo had hij openlijk partij gekozen voor de Contraremonstranten. Dertien dagen later kwam hierop het antwoord van Oldenbarnevelt. Dat was snel, overhaast. Maurits werkte langzamer, bedachtzamer ook. Het antwoord van den Advocaat is in onze geschiedenis bekend onder den naam Scherpe Resolutie. Dat zijn die besluiten | |
[pagina 194]
| |
van Holland, waarbij een nationale Synode geweigerd werd; de steden eigen troepen in dienst mochten nemen, tot uitvoering van de besluiten der eigen gewestelijke Staten; niemand zich over religiezaken mocht beklagen dan bij de Staten; en tenslotte: officieren en soldaten, die te hunner repartitie stonden, alleen aan hun betaalsheren gehoorzaam moesten zijn. Formeel beschouwd, gemeten naar het toen geldend staatsrecht, zijn wellicht geen ernstige bedenkingen tegen die resolutie in te brengen. Maar juister is het oordeel, dat men naar anderen maatstaf en uit ander oogpunt die besluiten moet beschouwen. Ze waren een miskenning van het hoofdbeginsel der Unie van Utrecht, die in art. 1 eischte, dat de provinciën zich zullen verenigen alsof zij maar één gewest vormden; ze waren een openlijke weigering van iedere poging tot minnelijke schikking, een ontwrichting van den staat, een oorlogsverklaring gelijk. Handelde Oldenbarnevelt hier dan niet te goeder trouw? Wij moeten aannemen, dat de Advocaat overtuigd was voor hoge beginselen te strijden. Maar toch feil ging! Hij had - het is treffend - kort voor het Bestand zelf de gevaren van een sterk doorgevoerd provincialisme duidelijk geformuleerd; toen hij in een memorie van 1607 erkende, dat de Republiek slechts een provisionele vorm had. Is er, aldus Barnevelt, geen oorlog, dan zal uit deze niet-geregelde regering ontstaan ‘de uyterste anarchie en confusie’, want ‘geen Republique kan bestaen, sonder goede ordre in de generale Regeringe’. En nu, in de periode van den wapenstilstand, dus zonder oorlog, drijft hij, tegen zijn eigen vroeger advies in, het provincialisme zo op de spits, dat burgeroorlog dreigde. Met deze Scherpe Resolutie van 1617 gaf de Advocaat den Prins een wapen in handen, dat deze tegen hem zelf zou kunnen hanteren. De eenheid van den pas gevestigden staat was in gevaar. Ook nu speurt men den gewonen, enigszins tragen gang in Maurits' handelen. Evenals bij zijn belegeringen en andere militaire operaties gaat hij ook hier voorzichtig, voet voor voet te werk, als om de tegenpartij gelegenheid te geven haar houding te wijzigen. Een jaar nog duurde het, vóór de Prins de beslissing afdwong. Heel dien tijd was er verwarring en stijgende onrust in het land; in de staatscolleges en onder het volk stonden partijen en groepen fel tegenover elkaar. Hoe zouden de Roomsen zich houden? Alles drong tot een beslissing, een geforceerde desnoods. De Staten-Generaal tastten dan ook door. Op hun bevel moest de Stadhouder Oldenbarnevelt met enige | |
[pagina 195]
| |
van zijn trouwste helpers gevangen nemen. De Staten-Generaal - dit feit is zonder meer voldoende weerlegging van de scheve voorstelling als zou de Prins zijn persoonlijken vijand op eigen initiatief hebben gearresteerd.
Ondertussen kwam in Dordrecht de Nationale Synode samen, waar het lot werd beslist van de Remonstranten, met wie Oldenbarnevelt zich, politiek althans, solidair wist. Die beslissing zou dan ook van gewicht zijn voor het staatkundig leven ten onzent. Het ging op deze kerkvergadering om de handhaving van de leer der vrije en souvereine genade van God. Men zou ook kunnen zeggen: twee levensbeschouwingen worstelden om den voorrang, enerzijds de Calvinisten, de confessionelen, aan den anderen kant de geesteskinderen van Erasmus en Coornhert, die aan de handhaving der Confessie geen gewicht toekenden. Niemand zal vandaag meer pleiten vóór het harde lot, dat menigen Remonstrantsen predikant heeft getroffen ná de Synode. Die verbanning was hard; helaas! Maar de Synode zelf was dat niet. Gaat men eens de verslagen van binnen- en buitenlandse ooggetuigen na, dan blijkt dat de Remonstranten op de vergadering met groot geduld zijn bejegend. Dat men van hun zijde vele informaliteiten, om geen sterker woord te gebruiken, door de vingers heeft gezien. ‘Ze wisten, dat ze voor een verloren zaak vochten, daarom deden ze het tartend, uitdagend, rekkend, zich verzettend tot het uiterste’, aldus Berkhof. Het steeds weer geciteerde, harde woord van den president Bogerman, toen hij den Remonstranten een verder verblijf in de Synode ontzegde, mag niet doen vergeten, dat dit de enige maal is geweest, dat hij zó, om het huiselijk te zeggen, uit zijn slof schoot, na al wat gepasseerd was. En dat zijn geduld, zijn ‘lankmoedigheid’ na zoveel getraineer en ontwijking der geciteerde Remonstranten, bewondering verdient. Al blijft ook die ene felheid te bejammeren. Beslissend voor ons oordeel over deze Synode is m.i., dat de kerk gebonden was aan de belijdenis en dat de Remonstranten zich tegenover die belijdenis hadden gesteld.
Oldenbarnevelts gevangenneming betekende vanzelfsprekend zijn val. Ware het daarbij gebleven, of ware b.v. verbanning gevolgd, hebben velen vroeger en later zeer begrijpelijk verzucht. Moest deze grijsaard met zulk een staat van dienst voor zulk een rechtbank gedaagd, veroordeeld en ter dood gebracht worden? Dat zijn eigenlijk drie vragen. Vóór de beantwoording denk ik aan wat Theun de Vries schreef in zijn populair boekje over | |
[pagina 196]
| |
den staatsman: de tragische legende van Oldenbarnevelt moet tot haar juiste begrenzing worden terug gebracht. Dat is een woord, dat ik met zijn scherpe zijde niet het minst tegen Vondel zou willen richten. Allereerst de rechtbank. Ze was buitengewoon, ja maar er bestond geen andere, die in kwesties belangende de gehele Republiek kon oordelen. In dien tijd is noch door het Hof van Holland, noch door de Staten van dat gewest de wettigheid van die rechtbank in twijfel getrokken. Ieder, die de verhoren en het verloop van het proces volgt, zal toegeven, dat de behandeling gestreng is geweest. En terecht is opgemerkt, dat persoonlijke vijanden van den Advocaat als Pauw en Duyck geen zitting hadden moeten hebben. Inderdaad, doch ook andere rechters zouden zeker het schuldig hebben uitgesprokenGa naar voetnoot1). Ten overvloede merk ik op, dat de voorstelling alsof alle of bijna alle rechters persoonlijke vijanden van den Advocaat geweest zouden zijn, onhoudbaar is. Nu de Contraremonstranten de overwinning hadden behaald, was het ondenkbaar, dat rechters van tegenovergestelde overtuiging gekozen zouden zijn. Dan ware de eenheid, die ten koste van zoveel strijd bereikt was, weer op losse schroeven gesteld. Al heeft de Advocaat zelf van meet af deze rechtbank gewraakt, wij moeten goed in het oog houden, dat de Staten-Generaal en hun rechters heilig overtuigd waren van zijn schuld. Anders tekenen we een verwrongen beeld van het proces. Zijn schuld was een misdrijf tegen de Generaliteit, volgens de Algemene Staten. De Unie, ja het voortbestaan van den staat zelf waren in gevaar gebracht; en in de kerk, die zo nauw met den staat verbonden was, had hij getracht een nieuwe religie in te voeren in strijd met de Calvinistische, om welke de opstand tegen Spanje begonnen en volgehouden was. Als de jurist prof. Kranenburg opmerktGa naar voetnoot2), dat dit proces het karakter van juridische monstruositeit deelt met haast alle politieke processen, dan is daarmede de onschuld van Oldenbarnevelt niet bewezen. Hebben, zou ik willen vragen, vele schrijvers, die den Advocaat trachten vrij te pleiten of allen nadruk leggen op de hardheid van het proces en den leeftijd en de verdiensten van den veroordeelde, niet vergeten, wat hier op het spel stond: de eenheid van het land, de rust van de Republiek, op het einde van het Bestand? De vijand zou van de onrust kunnen profiteren en het zeker doen. De tijdgenoten, ook de rechters, hebben het gevaar | |
[pagina 197]
| |
zelf beleefd. Hoe de internationale situatie was, is hiervoor al aangeduid. Al te veel heeft men zich laten leiden door dit argument: hoe kunnen we toch dien groten, goeden, ouden man soepel beoordelen. De strengheid van het vonnis als gevolg van landsgevaar aannemelijk te maken is minstens even nodig als het herhaald wijzen op den grijsaard, die zoveel voor het land gedaan had. Wie meent, dat het vonnis over den Advocaat een streep haalt door alle verdiensten in lange jaren van zwaren arbeid aan den wordenden staat ten koste gelegd, argumenteert al te simpel. Wagenaar, de bekende Amsterdamse geschiedschrijver van het einde der achttiende eeuw, eindigt zijn verhaal van deze gebeurtenis ongeveer aldus: het oordeel over de schuld van Oldenbarnevelt hangt af van het standpunt, waarop men zich plaatst, dat van de provincialiteit of van de generaliteit. En in zijn voetspoor gaan de veelszins moderne Fruin en lateren. M.i. is dat niet voldoende. Willen wij het proces en de historie van deze ‘Jahre der Entscheidung’ op hun juiste betekenis schatten, dan dienen we te vragen: wat eiste in die omstandigheden het belang der Republiek, voor de inwendige rust en ook in de Europese staatkunde. Het is de tijd van de godsdienstoorlogen, het Protestantisme moet vechten voor een eigen vrije plaats. En een Nederland, waar Spanje weer baas was, zou die Habsburgse mogendheid de kracht schenken weer den boventoon te voeren in Europa en daarmee de Roomse religie weer tot de alleenheersende te maken. Enige jaren geleden schreef Geyl: dat Oldenbarnevelt het moest afleggen, kwam niet van de Slikgeuzen en de predikanten, maar het kwam hiervandaan, dat hij de Hollandse regentenstand niet ongedeeld achter zich had, dát schiep de politieke crisis.Ga naar voetnoot1) Deze moderne historicus legt, naar mijn overtuiging, ook in andere publicaties, soms te veel nadruk op de betekenis der regenten, in vergelijking met de rol, die Oranje en het volk hebben gespeeld. Ik zou de betekenis van het volk en zijn ‘hoofd’, Maurits, niet op den achtergrond willen schuiven. Terecht is indertijd al door Fruin betoogd, dat Maurits hier voltrok wat de volkswil eisteGa naar voetnoot2).
Daarmee ben ik gekomen tot de rol, die Maurits in dit proces gespeeld heeft en tevens tot de derde vraag: moest de Advocaat ter dood gebracht worden? | |
[pagina 198]
| |
Als we de twee grote mannen in dit speciale verband noemen, zien velen de schim van den dichter Vondel verschijnen. Daarom wil ik, alvorens de derde vraag te beantwoorden, met Vondel afrekenen. Dat woord klinkt hard en aanmatigend. Ik vermeet mij daarmee volstrekt niet op Vondels grootheid af te dingen; dat zou immers alleen maar belachelijk zijn. Echter meen ik wel te moeten staande houden, dat zijn dichterlijke visie op de gebeurtenissen, die ons bezighouden, velen op een dwaalspoor heeft gebracht, en nog brengt. Mogelijk speelt bij die velen vooringenomenheid mede een rol. Blok citeert Vondel, wanneer hij Maurits' houding tegenover Oldenbarnevelts verdiensten afwijstGa naar voetnoot1). Brugmans doet het bij den driehonderdjarigen sterfdag van BarneveltGa naar voetnoot2). De commentator De Klerk in de laatste, wetenschappelijke uitgave van Vondels werken, schrijft alsof er geen historieonderzoek is geweest en raast, wel zeer ònwetenschappelijk, in felle termen om Maurits te verguizen en Vondel te vergodenGa naar voetnoot3). Slechts een enkel feit wil ik noemen tot staving van mijn beweren. Vóór Oldenbarnevelts dood heeft Vondel nooit een vers op hem gemaakt; was hij dus niet door 's mans grootheid gegrepen. Maurits daarentegen heeft hij herhaaldelijk bezongen. In het jaar der terechtstelling zelf komt geen woord over Oldenbarnevelt uit zijn pen. Dan komt plotseling in 's Prinsen sterfjaar, 1625, de Palamedes van de pers, en daarin is de dichter, gevolg van zijn hevige verontwaardiging, hier en daar de kluts kwijt, zó dat Oldenbarnevelt en Frederik Hendrik beurtelings de eer van de overwinning bij Nieuwpoort ontvangen! Voorshands houd ik het met Vondels biograaf Leendertz: dat de dichter geen inzicht in politieke kwesties had, en er zeer oppervlakkig, haast kinderlijk over heeft geoordeeld; van den strijd tussen die twee heeft hij niets begrepen. Vondel was naar mijn overtuiging te veel gevoelsmens in deze materie. Och, dat is te begrijpen, zelfs te waarderen in dezen poëet. Maar - helaas - hij heeft zovele niet-poëten beïnvloed, in een niet louter poëtisch bedrijf. Juist na de zeventiende eeuw. De gehele schriftelijke nalatenschap van dien bloeitijd kan ons veel leren aangaande het oordeel over Maurits. Bijvoorbeeld dat Vondels zienswijze onder de dichters alleen bij Westerbaen en | |
[pagina 199]
| |
Oudaen, zijn volgelingen, is terug te vinden en bij de overige serieuze schrijvers, niet-dichters, bijna nergens.
Geschiedschrijving vraagt meer dan sentiment. Wie dit bedenkt en niet bevooroordeeld is, kan onmogelijk de stelling handhaven, dat Barnevelt's doodvonnis prins Maurits' schuld is geweest. De rechtbank heeft hem naar het schavot verwezen. Had de Prins dan geen gratie kunnen schenken, is de algemene vraag. Dat hij het niet gedaan heeft, is voor velen een bewijs van zijn ongevoeligheid, zijn hardheid, zijn gemis aan ware grootmoedigheid, soms zelfs van zijn wraakzucht. Stellig staan we hier voor een wel heel penibel feit. Niemand heeft nog een volkomen bevredigend antwoord gegeven. Is dat ook wel mogelijk? Toch moge tegenover veler oordeel deze zienswijze staan. Waarom toch wordt dikwijls beweerd, dat Maurits' gevoelig medeleven met Oldenbarnevelts lot in diens laatste uren niet oprecht was? Hier moet altijd 's Prinsen hardheid opgeld doen. Maar - had Maurits zich ooit als zodanig getoond? Tevergeefs zoek ik naar bewijzen. Was hij niet veeleer in het algemeen en zelfs tegen vijanden soepel en vergevingsgezind opgetreden? Is op grond van déze karaktertrek niet eerder aan te nemen, dat hij werkelijk niet uit hardheid van karakter of persoonlijke vijandschap of wrok gehandeld heeft? Doch naar zijn overtuiging niet mocht of durfde toegeven of gratie schenken, zonder dat deze gevraagd werd. Maurits toch had het gevaar voor het land, voor de religie en voor zijn eigen stadhouders- en bevelhebberspositie onderkend. Zó beschouwd kan die z.g. hardheid niet in die mate tegen hem pleiten als anderen menen, die zijn nagedachtenis er door besmeurd achten. Laat ik in het kort de feiten noemen. De Prins heeft niet gehoopt op Oldenbarnevelts dood. Het fabeltje van zijn toekijken door een half gesloten venster en zijn woorden over den ouden hondsvot, toen de beul zijn werk deed, kunnen blijven rusten. Aan den predikant, die den Advocaat in zijn laatste ogenblikken bijstond, vroeg Maurits met klem, met tranen in zijn ogen, of de veroordeelde geen gratie vroeg. Doch dat heeft de oude leider niet willen en volgens zijn overtuiging niet kunnen doen, zonder het schuldig over eigen hoofd uit te spreken. Onmiddellijk is men gereed met de repliek: dan had de Stadhouder ongevraagd die gratie moeten schenken. Mag ik daar voorlopig enige vragen tegenover stellen? Zou het verlenen van gratie in deze omstandigheden ook teken van zwakheid of van gemis aan vertrouwen in het vonnis zijn geweest? Gevoelde de | |
[pagina 200]
| |
Prins wellicht, dat het volksbesef dit offer eiste? De tijden en zeden waren ruwer dan heden: die eeuw kende geen matiging in het berechten van staatkundige misdrijven. Iedere staatsman toen wist het: als hij het ondernam een stelsel of beginsel door te voeren, dat strijdig was met de denkwijze van een groot deel van het volk, of met de geldende rechten en gewoonten, dan zette hij zijn leven op het spel. Het is, meen ik, duidelijk dat de Prins in dit geding zich voortdurend één wist met het volk, zich gedragen voelde door de sympathie van dat volk. Had één der rechters, Junius, niet geoordeeld: res publica poscit exemplum, het heil van het gemenebest eist, dat een voorbeeld gesteld worde? Toch wringt hier iets t.a.v. diegratie. Slechts met grote schroom waag ik me op juridisch terrein. Het blijft toch minstens opmerkelijk, dat de rechtbank het schuldig uitspreekt; dat Maurits niet ongevraagd gratie verleent; en - dat men daar toen, voor zover mij bekend is, nauwelijks over gevallen is. Juridisch is de kwestie indien ik goed zie, aldus: Gratie wordt slechts in twee gevallen gegeven. Het eerste kan hier buiten beschouwing blijven, nl. om een onredelijke hardheid van de wet in een speciaal geval op te vangen. Het tweede is: om te voorkomen, dat door de executie het staatsbelang groter schade zou ondervinden, dan door niet-executie. Aanvaardt men het standpunt, dat ik ingenomen heb, dan is van dit geval ook geen sprake. Het belang van onzen staat zou immers niet méér gediend zijn, wanneer executie voorkomen werd. Dus - luidt dan de conclusie - gratie kon en mocht niet verleend worden. Maurits handelde dus juist en terecht, toen hij - niets deed. Voorlopig blijven hier nog minstens twee moeilijkheden, (wellicht meer), en wel: 1e: het frapperend feit, dat nog nooit een jurist of historicus op deze gedachten gekomen zou zijn in den loop der tijden (of dat het mij ontgaan is); 2e. het bewijs te leveren, dat deze opvatting van gratie in Maurits' tijd vaststond en in overeenstemming was met de concrete regeling van Maurits' positie. Daarom zet ik voorlopig voorzichtigheidshalve een vraagteken.
Wie niet te zeer vooringenomen was bij zijn beschrijving, verdedigde het gebeurde met den ouden Advocaat uit den nood dier tijden. Mogen we ook niet de vraag stellen: wat heeft hier, juist in de moeilijke situatie van dien tijd het laatste woord, verstand of hart, staatsraison of sentiment? ‘Het kookte en gistte en woelde in het land, alles dreigde uit- | |
[pagina 201]
| |
een te spatten. De toestand eischte harde maatregelen en Oldenbarnevelts dood is het zoenoffer, waardoor de onrust gestild werd en de staat voor uiteenvallen behoed’Ga naar voetnoot1). Dit oordeel van De Pater doet geen woord af van wat in de Resolutiën der Staten van Holland genotuleerd werd: ‘Een man van groten bedrijve, besoigne, memorie en directie, ja singulier in alles. Die staet siet toe, dat hij niet valle, ende sij God sijne Siele genadigh’. Juist omdat hij zijn gans bijzondere persoonlijkheid met al haar capaciteiten in dienst had gesteld van een te ver gedreven provincialisme en de eenheid van kerk en staat daardoor dreigde ten onder te gaan, moest hij vallen. ‘Het was veel meer vrees voor wat te wachten stond, wanneer men niet tot den uitersten maatregel overging, dan wraak over wat voorbij was, die hem in den dood heeft gedreven’Ga naar voetnoot2). Door zijn krachtig doortasten - iets wat hem, den altijd aarzelende, den wikker en weger, zo slecht afging - had Maurits den staat op een kritiek moment voor ondergang behoed. En daarna? - Ja, het provincialisme was tijdelijk iets terug gedrongen. De maxime van de staten-almacht moest wel prijsgegeven worden, nu men gezien en ervaren had tot welke buitensporigheden die leidde. Maar Maurits deed - helaas - niets om de generaliteit te versterken, de eenheid te bevestigen, de monarchale gedachte vorm te geven. Een bewijs voor de stelling, dat hij niet heerszuchtig of belust op souvereiniteit was en tevens van het feit, dat hij tevreden was als conservator van het bestaande te zijn opgetreden. Dus werd het niet een blijvende overwinning van het centrale gezag op het provinciale. De uitkomst van de twisten was een manifestatie van een nieuwe eenheid in ons staatsbestel: temidden van de verbrokkelde staatkundige organisatie bleef de kerk, stevig verbonden met het Oranjehuis, de sterkste eenheidsband. Zij bleef - niet tot haar voordeel - enigszins ondergeschikt aan den staat. Ze werd wel strakker aan haar belijdenisschriften gebonden, de Calvinisten hadden enige generaties den boventoon. Maar ook handhaafde zich de regentengeest en die bleef - gelukkig, mogen we in dit verband zeggen - beseffen, geroepen te zijn ook de belangen van het andere deel der burgerij voor te staan. Maurits had het spoor van zijn vader gevolgd, hij had de nationale zaak, het protestantisme en de vrijheid gediend, in den Nederlandsen Staat en in de Europese machtsverhoudingen van | |
[pagina 202]
| |
die eeuw. Een overwinning van Oldenbarnevelt en zijn partij zou burgeroorlog betekend hebben. Om de zaak zuiver te zien worde niet vergeten, dat men later niet op de politieke en godsdienstige beslissingen is terug gekomen. Ook Frederik Hendrik deed dat niet, al hadden de Remonstranten het gehoopt. Hij handhaafde wat zijn broer tot stand gebracht had. Zo meen ik te mogen concluderen: Prins Maurits heeft belangeloos en met staatsmansinzicht de Republiek gediend door vrede en enigheid in staat en kerk te herstellen in een tijdsgewricht, toen de oude staatkundige leider gefaald had. Hij, die dertig jaar onze belangen met kracht had voorgestaan, binnen onze grenzen en daarbuiten, van Stockholm tot Stamboel, heeft geboet voor zijn fouten. Onverminderd zullen we beider eerlijk bedoelen handhaven, maar we wijzen de mening af, die nog in 1929 verkondigd werd (door Brugmans), als zou deze Oranje de nationale zege van die jaren hebben bevlekt met het bloed van den grijzen Advocaat. Na de gevaarlijke spanning kon slechts een uitbarsting lucht verschaffen. Maurits zelf had het, hoewel in ander verband, in de Amsterdamse vroedschap reeds den ouden Hooft toegevoegd: ‘Bestevaer, 't moet nu voor dezen tijd zo zijn: de nood en de dienst van het land vereist het’. J. Bax |
|