neergelegd. Hetzelfde geschiedde met de aflossing, anderhalf uur later ter plaatse komend en opgewacht door twee leden van Arondéus' groep, in politie-uniform buiten op post gezet. Inmiddels hadden de overigen, binnen het gebouw, het register overhoop gehaald, de kaarten uit bakken en kasten over den vloer verspreid, met benzol overgoten, trotylladingen aangebracht en met slagsnoeren verbonden, kortom alles in orde gemaakt voor de explosie, die omstreeks elf uur plaats vond. Ondanks achttien brandspuiten, uit alle richtingen ijlings ontboden, brandde het inwendige van het gebouw grootendeels af. Vier dagen later werd Arondéus, en werd het meerendeel der zijnen, vermoedelijk door verraad, gevangen genomen.
Hoe werd een kunstenaar - en dan een kunstenaar van het volstrekt lyrische soort, die voor zijn uitingen geheel op zijn gemoedsleven is aangewezen - zulk een illegaal strijder? De algemeene oorlogstoestand verklaart dit niet afdoende. Een kunstenaar doorleeft niet den algemeenen toestand, maar doorleeft de bijzonderheden daarvan met bijzondere scherpte. Uit deze bijzonderheden, en doorgaans gedreven door barmhartigheid, schept hij zich een Idee, en voor deze schepping is hij bereid te sterven. De droomer blijkt een latente held te zijn. Arondéus zelf beschrijft dit verschijnsel treffend. Op blz. 80 van dit boek vindt gij uiteengezet, waarom Matthijs Maris, wonend tijdens den oorlog van 1870 te Parijs en daar het beleg meemakend, zich als vrijwilliger liet inlijven bij het Fransche leger. - ‘Het zijn steeds de droomers - aldus Arondéus - in wie, onverwacht en onweerhoudbaar, de geestdrift voor een grootsche werkelijkheid, voor de hevige werkelijkheid van het heroïsche, het hevigst doorbreekt. Het lijkt maar zoo, in het kleine alledag, of de droomers voor het leven vluchten, geen moed tot daden, geen wil tot overwinning hebben, het lijkt maar zoo - in waarheid zijn droom en heroïek van één bloed, beide kennen zij de diepe vervoering, de wilde romantiek, de dronken overgave aan de Idee’. - En hij vervolgt: ‘Schuw in het kleine leven van alledag, machteloos in de listen van het eigenbelang en onbekwaam in het compromis, vindt elke volle werkelijkheid, elke groote werkelijkheid hen tot het laatste offer bereid - zoodra deze werkelijkheid, in de vaart der verbeelding opgenomen, tot Idee geworden is’. - Zoo schreef Arondéus in het jaar voor de oorlog uitbrak. Het is of hij toen reeds de Idee vermoedde die hem tot daden zou bevrijden.
Van aanleg was Arondéus schilder. Geleid - misleid, zou hij later zeggen - door zijn vereerden ouderen vriend R.N. Roland Holst, ontwikkelde zich zijn werk in de richting van monumen-