De Gids. Jaargang 105(1941)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 190] [p. 190] De boze bedelaar (Ballade) voor Mientje Het kind komt haastig binnen sjokken En klemt zich aan z'n moeders rokken. ‘Moeder, moeder, daar komt de boze bedelaar’ Roep 't, en kruipt angstig in elkaar. ‘Mijn jongen, hij doet niemand kwaad’ ‘Hij krijgt zijn kostje op de straat’ ‘En leurt met garen, veters en band’ ‘Kijk, nu loopt ie aan de overkant’. Het jongetje kijkt bang naar buiten, Doch voelt zich niet veilig achter de ruiten. Het kruipt in de donkerste hoek van het huis En roept ‘als hij belt zijn wij niet thuis’ Als 't kind zijn schuilplaats verlaat, Dan durft het niet meer in de straat. ‘Waarom ben je zo bang voor dien man? Vraagt de Moeder aan haar kleinen Jan. ‘De bedelaar heeft zo'n lange baard,’ ‘En z'n gezicht is zo zwart en behaard’. ‘Mijn jongen, hij heeft geen geld om zich te scheren’. ‘Anders was hij net als alle heren.’ ‘Moeder, z'n ogen zijn zo somber en grauw’ ‘Ik geloof, dat z'n gezicht nooit eens lachen zou’. ‘Mijn jongen, de bedelaar heeft veel verdriet’ ‘Daardoor komt 't dat hij zo treurig ziet.’ [pagina 191] [p. 191] Toch is het kind nog niet gerust En droomt dat de bedelaar hem kust, En durft in donker niet slapen gaan Of er moet een lichtje bij hem staan. De jongens spelen vrolijk buiten Het kind durft eindelijk naar z'n kornuiten, Maar kijkt nog schichtig om zich heen En denkt ‘als de bedelaar eens verscheen.’ Henk Vastenouw Vorige Volgende