De Gids. Jaargang 105(1941)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 237] [p. 237] Lethe Laatst, in droom, zag ik een bootje varen, zonder riemen dreef het op den vloed, alsof dag nabij of dalend ware, stonden stroom en hemelen in gloed. Knapen voeren daar met lotoskransen, meisjes bogen slank zich over boord, in hun rij zag ik een beker glanzen, die bewoog van mond tot mond zich voort. Nu weerklonk een lied vol zoeten weemoed, dat de schaar der kransgenooten zong - ik herkende je gelaat vol deemoed en je zingen, dat het koor doordrong. In de golven dook ik. Al mijn zinnen huiverden, zoo zeldzaam koud was het. 't Langzaam varend bootje klom ik binnen en heb bij de schare mij gezet. En het was jouw beurt nu om te drinken, en toen je den vollen beker hief, sprak je met een innig oogenblinken: ‘'k Drink vergetelheid je toe, mijn lief!’ [pagina 238] [p. 238] Wild greep ik den beker, dien je beurde, en wierp hem wanhopig in den vloed, hij verzonk, en zie, je wangen kleurden zich op eenmaal met een schijn van bloed. Teer omhelsd' ik, smeekend om erbarmen, die den bleeken mond mij willig bood. Met een glimlach smolt je in mijn armen en ik wist het weder: je bent dood. C.F. Meyer Vert. M. Mok Vorige Volgende