De Gids. Jaargang 105
(1941)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 231]
| |
Fabels van La FontaineGa naar voetnoot*)De leeuwerik en haar jongenBouwt op uzelf alleen, zoo kan men dikwijls hooren,
maar leert ons niet Aesopus' les 't
nog het best?
De leeuwerik maakt zich een nest
in het pas opgekomen koren,
dat is te zeggen in 't seizoen,
dat liefde en vruchtbaarheid alles wat leeft doorgolven,
zoowel zeemonsters, diep bedolven,
als tijgers in het woud en leeuwriken in 't groen.
Een enkele evenwel van dezen
liet het reeds meer dan halfweg lente wezen,
zonder nog aan het spel der liefde mee te doen.
Tot zij met alle macht zich op het laatst bezon,
en tot het moederschap alsnog wist te besluiten.
Zij bouwt haar nest, broedt uit en brengt haar jongen buiten,
maar alles inderhaast, zoo goed en kwaad zij kon.
Het koren stond rondom al rijp, toen nog haar jongen
het niet zoo ver hadden gebracht,
dat ze uitvlogen op eigen kracht.
Zij zelve, nu van duizenderlei zorg doordrongen,
ging uit op voer, maar had haar kuikens eerst verteld,
dat ze een voor een de wacht als uitkijk moesten houden.
‘Want, zei ze, als de eigenaar van 't veld
zich naar gewoonte met zijn zoon vertoonen zoude,
luistert dan goed: al naar wat hij besluit,
trekken wij al of niet hier uit.’
Ternauwernood was zij vertrokken, of daar zagen
zij, door zijn zoon gevolgd, den eigenaar van 't land.
| |
[pagina 232]
| |
‘Dit graan is rijp, sprak hij, wil onzen vrienden vragen,
dat zij tezamen, met den sikkel in de hand
om ons te helpen, morgen vroeg hier komen mogen.’
De leeuwerik, teruggevlogen
naar 't nest, vindt dat in rep en roer.
‘Reeds morgen, riep een kuiken, zei de boer,
moeten zijn vrienden komen om met hem te maaien.’
‘Is dat, antwoordt de leeuwrik, alles wat hij zei?
Dan blijven wij nog hier, maar morgen moeten wij
goed hooren, waar het dan voor ons op uit zal draaien.
En leeft inmiddels onbezorgd. Hier is het voer.’
Na 't maal slaapt alles in, de moeder en de kleinen.
De dageraad breekt aan: geen mensch ziet men verschijnen.
De leeuwerik vliegt uit, en daar komt weer de boer,
zoo hij gewoon is, op zijn ronde.
‘Dat graan moest al gemaaid, zoo zegt hij. Voor vandaag,
mijn zoon, heb ik mij zeer teleurgesteld gevonden,
daar ik op vrienden bouwde, in vriendendienst zoo traag.
Ga bij onze verwanten vragen,
om morgen vroeg hier op te dagen.’
Nooit was men zich in 't nest zoo van gevaar bewust.
‘Hij sprak van zijn verwanten, moeder, en dus morgen...’
‘Neen kinderen, slaapt maar gerust.
Wij blijven hier, en hebt geen zorgen.’
De leeuwrik had gelijk: geen sterveling die kwam.
Toen hij den derden dag zijn rondgang ondernam,
zeide de boer: ‘Wij hebben ons wel zeer misrekend.
Nu ziet ge, wat de hulp van anderen beteekent.
Elk is zichzelf het best bevriend, onthoud dat goed,
en ook het naast verwant. Wat nu gebeuren moet?
Wij zullen morgen, zonder iemands hulp, met de onzen
door 't overrijpe graan den sikkel laten gonzen.
Dat is de kortste weg. Haalt dus met alle man
den oogst in huis zoo snel het kan.’
Zoodra de leeuwrik deze woorden had vernomen,
zeide zij: ‘Kinderen, het tijdstip is gekomen.’
En allen, in gesloten drom,
fladderen op, duikelen om,
en trekken af met stille trom.
| |
[pagina 233]
| |
Twee hanenTwee hanen hadden vrede. Een kip voegt zich erbij,
en brengt de poppen aan het dansen.
Liefde, reeds Troje storttet ge in 't verderf, en gij
waart de inzet daar van de oorlogskansen,
toen zich de Xanthos kleurde met zelfs godenbloed.
Lang hielden de twee hanen in 't gevecht zich goed.
In heel de buurt ging het gesprek over die heeren.
Al wat een kam droeg, kwam als kijker toegesneld.
Meer dan één Helena-met-veeren
viel aan den winnaar toe. Maar hij die lag geveld
verborg in de uiterste eenzaamheid zijn leed en schande.
Hij weende er om zijn glorietijd
en om zijn liefjes, die de winnaar van den strijd
voor zijne oogen bezat. Iederen dag weer brandde
zijn haat opnieuw en maakte hem van vechtlust dol.
Hij scherpte zich den snavel en sloeg zich de zijden
en stond tegen den wind te strijden,
van een jaloersche woede vol.
't Bleek overbodig. De overwinnaar, van de daken,
kraaide zijn zegepraal luidruchtig uit.
Een grijpgier hoorde dat geluid,
en kwam met liefde en grootheid korte metten maken.
Al deze praal viel aan den rooversklauw ten buit.
Nu kwam voor de verlaten bruid
de mededinger weer te pas.
Maar denk eens aan, wat een spektakel
dat gaf van onderling gekakel,
daar hij met heel wat vrouwen was!
Op zulk een ommekeer is de Fortuin verzot.
Winst maakt zij tot verlies, gedraagt ge u onbezonnen.
Dus opgepast en op uw hoede voor het Lot,
juist, als ge een veldslag hebt gewonnen.
| |
[pagina 234]
| |
De kiekendief en de nachtegaalNadat de kiekendief, een openbaar schavuit,
met heel de buurt weer eens had overhoop gelegen
en heel de dorpsjeugd had achter zich aan gekregen,
viel hem bij ongeluk een nachtegaal ten buit.
De omroeper van de lente vraagt hem om het leven:
er zit dan ook niet veel aan wie niet is dan stem.
‘Hoor liever hoe ik, zegt zij hem,
't verhaal van Tereus' lust in zang weet weer te geven.’
‘Tereus? Is dat iets, wat ook kiekendieven smaakt?’
‘Neen, 't is een koning die, van minnegloed doorblaakt,
misdadig eens mij in zijn aandrift heeft geschonden.
Ge zult verrukt zijn door wat daar mijn lied van maakt.
Ieder heeft, dat ik weet, het naar zijn smaak gevonden.’
De kiekendief zei: ‘Maar wat raakt
het mij, als ik nog niets naar binnen heb geslagen,
dat ge met liedjes aan komt dragen?’
‘Ook koningen draag ik die voor!’ ‘Maak dien dan diets,
wat ge ons aan wondren wilt doen hooren.
Voor kiekendieven is dat niets.
De buik die hongert heeft geene ooren.’
Jan Prins |
|