De Gids. Jaargang 105
(1941)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |
[Tweede deel]Orpheus en Euridice
| |
[pagina 2]
| |
Nog heb ik niet, met uw zwartharig hoofd
Liggende in mijn arm, u trouw beloofd;
Euridice, nog weet ik niets van u,
Mijn bruid, noch gij van mij, en 'k vrees voor u...
Gezegend zijn mijn oogen, want ik zie;
Gezegend wat ik met mijn oogen zie;
Gezegend slot der gordel om haar leest,
Gezegend, kuisch, heet, licht en helder feest,
Euridice, gezegend het gewaad,
Dat van uw borst in rechte plooien gaat,
Gezegend de twee toppen die ze dragen,
Gezegend die mijn kinderen zult dragen.
Woede der wereld is mij welbekend,
Vrede verlangt wie deze woede kent.
Gij echter, zijt gij vrede, zijt gij vuur?
Vrouw, mij beloofd voor heel den levensduur,
Zijt gij mijn koele lente in het groen,
Mijn rijpe zomer en mijn herfstseizoen,
Euridice, en ook mijn wintertij;
Gaan onze levens zoo lang zij aan zij?
Muziek van fluiten, koeler dan de wind,
Speelt om haar oor; haar bloemkrans wordt bemind
En beeft, geraakt door geesten in de lucht;
Ik ben het niet die zucht, de hemel zucht.
Indien ik dan de boomen, steenen, dieren,
Tot harmonie en groei weet te bestieren,
Geeft, Goden, mij nog grooter kracht, want hier
Wacht mij Euridice, mijn onbespeelde lier.
Hierna komt Euridice, door de woorden van den halfgod getroffen, van het verhoogd tooneel, en danst. Er volgt een samenspraak van dans en poëzie, waarbij de poëtische strophe en de gedanste anti-strophe een organisch geheel vormen. Beider liefde groeit in toenemende mate. De dans wordt afgewisseld met de volgende woorden van Orpheus: | |
[pagina 3]
| |
Vorstendochter met snelle voeten,
Ranke, waarom komt gij tot mij?
Komt gij om mijn hart te ontmoeten,
Of om te zien en dansen voorbij?
Komt gij om uw man te begroeten
Of als een hinde in speelgetij?
antistrophe, dans.
Vorstendochter met hooge borsten,
Waarom danst gij zoo schoon voor mij?
Is het om mij te laten dorsten
Eer dat ik slaap aan uw linkerzij?
Past dit spel aan kind'ren van vorsten?
Ga van mij, of kom dichterbij.
antistrophe, dans.
Vorstendochter, kom dichterbij,
Bergen en dalen doe ik zingen,
Water en aarde kan ik dwingen,
Waarom wilt gij spelen met mij?
Waarom wilt gij mij aan doen dringen,
Die stieren dansen laat in de wei?
antistrophe, dans.
Hoor, Euridice, hoor mij vragen,
Doe een schrede, kom naderbij,
Zij die mijn bruid is over tien dagen,
Legge haar hand aan mijn rechterzij.
Zij met wie ik het leven wil wagen,
Kusse mij en omhelze mij.
antistrophe, dans.
Zout als het zout, en vuur, heet als het vuur,
Is uwe mond, Euridice, mijn bruid.
In maan en sterren staat een heilig uur,
Vrouw, vrees mij niet, al is uw maagdom uit.
Euridice, ik leg het zwaard hier neer,
Ik geef mijn kracht, en geeft gij uwe eer.
| |
[pagina 4]
| |
Het bedrijf eindigt met een finale van Orpheus, Euridice, dienaars en dienaressen, welke tot een hoogtepunt voert. Terstond daarop breekt het geluid af en men verneemt stemmen die de namen Orpheus en Euridice uitspreken op een toon welke het naderend onheil aankondigt. | |
Tweede bedrijf:De slapende Euridice wordt overvallen door den daimon Aristaios en de slang; zij wordt van de eene zijde opgejaagd door Aristaios, van de andere aangevallen door de slang. Zij poogt te vluchten, doch faalt. De slang bijt haar en zij sterft. Bij de verschijning van A istaios en de slang spreekt een stem ls volgt:
Aristaios is dit, een daimon,
Door begeerte bezeten,
Die als bliksem uit duisternis
Onheil zal stichten.
Tevergeefs om de dochter der zon
Komt Aristaios; op Lethe
Wacht reeds de boot die daar is,
Haar last, een lichte...
Ach, een liefde die zoo hoog begon
Kan geen mensch vergeten...
Naar het rijk waar geen luister is
Gaan wij ons richten...
Reeds zie ik de schuifelende slang
Die het werk gaat verrichten.
Ik bedek mijn gezicht, ik ben bang;
Dit zijn gods-gerichten...
| |
[pagina 5]
| |
Euridice is gestorven. Haar stem wordt vernomen in een laatst vaarwel. Zij zegt:
Ik ben gestorven, plotseling, Orpheus,
Orpheus, ik ben bij de koude dooden,
Orpheus, ik spreek uit het donkere huis;
Het is zoo koud in mij, Orpheus, Orpheus,
Als een boom tot in den wortel bevroren.
Orpheus, Orpheus, kunt gij mij hooren?
Kom tot vaarwel aan de poort van de dooden,
Orpheus...
| |
Derde bedrijf:Het rijk van den dood, de onderwereld. Dans van Hades. Dans der schimmen om Euridice. Dans der schimmen om Orpheus. Met een lied dwingt Orpheus Hades hem de onderwereld te openen. Tekst van het lied:
Open, duistere deur;
Hier sta ik, Orpheus,
Toon mij om wie ik treur,
Die bij u is thuis.
Offers heb ik gebracht
Van bontgevlekt vee;
Thans verschijn uit uw nacht,
Mijn Euridice.
Ik weet wèl wat ik weet,
Dat ik met dit zingen
Hooge wet overtreed,
Door u zoo te dwingen.
Maar mij was bruid beloofd
Als er was geen eendere;
Die hebt gij mij geroofd,
Gemaakt witte beenderen.
| |
[pagina 6]
| |
Nu bezweer ik u, Dood,
Háár wil ik hier zien,
In haar heerlijkheid groot,
Als zij was voordien.
Niet met het bloed van vee,
Neen, bezweer ik u.
Geef mij Euridice,
En ik geef mij u.
Hades geeft Orpheus verlof Euridice uit het doodenrijk te bevrijden, op één voorwaarde, namelijk dat hij haar niet in de oogen zal zien, zoolang zij in de onderwereld zijn. Zij hoort en begrijpt deze voorwaarde niet, en in haar onwetendheid omtrent het gebod brengt zij hem door haar groote liefde tot omzien; waardoor alles te niet gaat. Dans en verzen wisselen elkander hier af in een dramatischen gang, met de volgende woorden van Orpheus:
Zwartharige vorstendochter,
Witgemanteld kind der dooden,
Stormwind, die mij hier van achter
In het haar waait; hoor! De goden
Leenen ons voor 't laatst gehoor.
antistrophe, dans.
Hades geeft ons honderd schreden,
Als wij volgen zijn geboden,
Doodrijks drempel te overtreden.
Om te zien is mij verboden;
Leg uw hand slechts aan mijn zij.
antistrophe, dans.
Bruid, mijn bruid, laat toch uw handen
Niet zoo op mijn lenden beven,
Niet zoo op mijn schouders branden,
Dwing mij niet u toe te geven;
Hoort ge mij niet? Luister nu!
antistrophe, dans.
| |
[pagina 7]
| |
Heet begeeren alle dooden
't Warme leven weer te vinden,
Heet begeert wie bij de dooden
Weervindt die hij eens beminde.
Hades, ik vrees dat gij wint.
Hierna ziet hij om, en de catastrophe volgt. | |
Vierde bedrijf:Priesteressen dansen een sacrale dans bij het graf van Euridice. Orpheus verschijnt, verbijsterd door zijn smart; weerzinnig tegen al wat nog van de aarde is. Hij roept de maan aan, en verwerpt de vrouwen, de Maenaden, die hem nog willen bekoren. Om Euridice terug te vinden, roept hij de krachten op die hem vernielen zullen, te weten de razernij der Maenaden. Hij spreekt, in de tusschenpoozen van den dans, in stijgende verbijstering:
Maan, gij witte, gij wolkenrijdende,
Hoog over de rampzalige aarde,
Die ook in der dooden verblijf beschijnt
Euridice's parelen...
antistrophe, dans.
Mij mocht geen goudgemantelde dochter
Van aardsche vorsten als vrouw beminnen;
Leeg blijft het bruidsbed; ik zal aan haar borst
Geen kind zien drinken...
antistrophe, dans.
Maan, maan! Ons menschen, ons stervelingen
Moorden de goden, die eigen bloemen
Ten doode doemen, hun liefste schepping,
Als in waanzins woede...
antistrophe, dans.
| |
[pagina 8]
| |
Mij werd dit op de wereld tot weerzin;
Ik wil geen ding meer, maar liever slapen
Waar met den sikkel des doods gemaaid ligt
Mijn gouden graanveld...
antistrophe, dans.
Maan, hoor mij roepen wat van de goden
Nog in mijn macht is; al der Maenaden
Razernij, al hun eigene waanzin,
Mij den weg te banen...
antistrophe, dans.
Moe ben ik langer lier te bespelen,
Zingende dier en mensch te regeeren;
Van de aarde ga ik, en zal weerzien
Zwartgelokte Euridice...
De Maenaden vernielen den sterfelijken Orpheus, en sleuren het lijk in hun woede rond den grafheuvel. Op het toppunt der razernij volgt een stille naklank in de muziek. De eeuwige figuren van Orpheus en Euridice verschijnen.
J.W.F. Werumeus Buning |
|