De Gids. Jaargang 105
(1941)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 101]
| |
[pagina 102]
| |
Verweer tegen den WinterGij land van sneeuw en snerpend ijs,
wat heb ik van u te verwachten?
Boven het bosch begint de reis
der witte maan doorheen de nachten
en 't is alsof de stilte kraakt.
In uwen grond, onder de zoden,
liggen huivrend mijn goede dooden,
terwijl mijn zieke ziele haakt
aan iedren droom, o, Abisag!
lijk ge daar rust onder de tente,
in 't roze gloren van den dag.
Waarom, gij land van snerpend ijs,
brengt gij uw zoon zoo van de wijs
en moet 'k steeds zuchten naar de Lente?
| |
[pagina 103]
| |
Ook RuitersZondag. Een hoed, een broek. En tusschen bei
de suikerbakker op zijn hakkenij.
Zijn metgezel, (Photographie d'Art,
maakt ook portretten voor paspoorten klaar),
huppelt ernaast onder de schalksche zon.
Te paard reed Attila, Napoleon.
Tot wat dient, schimmel, uw beslagen hoef?
Is 't daarom dat uw oog nat is en droef?
| |
[pagina 104]
| |
OntwakenZwijgzaam is de dag: een zerk.
Zonder vlucht en zonder vlerk.
IJzel op het hart, de handen,
doode bloemen langs de wanden.
Een torentje aan den horizon,
broos als een gescherpt crayon,
och, zoo mager, bing, bing, bing,
iedere slag een zilverling.
Onder 't laken was 't zoo warm,
heur mond, heur hals, heur borst, heur arm!
Domme snuit, wat zocht gij hier?
Van vrouwen laat 't gedoofde vier,
(hoe wulpsch en laaiend het ook was,)
een hand vol hoon slechts en wat asch.
| |
[pagina 105]
| |
De dichter zwijgtZijn vrouw vraagt geld,
klinkende oorden,
en geen geweld
van dichterwoorden.
Wie landman is
zweet in de zon,
stom als een visch
sine qua non.
Wie van Virgiel
mij ooit nog praat,
hij krijgt mijn hiel
in zijn gelaat.
Richard Minne
|
|