De Gids. Jaargang 104(1940)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 199] [p. 199] Gedicht 'k Ga door dit huis als door een doode stad: Leef, adem, werk en word zelfs toegesproken, Doch diep-in weet ik het verband verbroken, Dat 'k met de menschen en de dingen had. Wanneer ik 's nachts in dit verdoemde duister Tastend den weg zoek naar mijn smalle bed En - vormelijk haast - zacht goede-avond fluister Tot eens-de-liefste, dan besef ik het.... 'k Weet arm-nabij het schoon en koel gelaat Waarvan de trekken nog zelfs nù ontroeren; Mijn handen - onbewust, dat alles wordt versmaad - Oudergewoonte willen het beroeren. Mijn handen doen, alsof geen tijd bestond. Zij weten niet, dat 't vat werd leeggeschonken, Waaruit wij eertijds, wanend 't zonder grond, Bedwelmend-zoete tederheden dronken. Zij weten niet dat al verloren ging, Dat liefdes roos is leeggebloeid, ontbladerd; Zoomin mijn mond, die al naar voren ging In 't zwarte haar en de oude geur benadert. Zij weten niet, doch ik die wakker ben Onrustig woelend in dit zwartste duister, Haar rustig ademen haast jaloersch beluister, Weet, dat ik, slaaf, nog altijd zwakker ben.... 'k Weet: Buiten lokken zachter teederheden, Milder vertrouwen dan ik hier ooit won, Maar 'k ben gebonden aan dit dood verleden En mis den moed, die mij bevrijden kon. Aug. 1940 C. de Bas Vorige Volgende