| |
| |
| |
‘Sla de wolven, herder!’
IV
Terwijl de nazomerbloei op de wind verpulverde en de eerste kille nachten kwamen, herhaalden zich de ontmoetingen van Urukagina met Thuaa langs de kreek en in de schuilhoeken rondom het dorp, waarheen de minnenden van ouds plachten af te dwalen, zo dikwijls, dat niemand er aan behoefde te twijfelen, wie de eerstvolgende bruiloft in de nederzetting zouden vieren. Urukagina wist het, maar hij vergat bij de roes der ontdekkingen, die hij en het meisje deden, zijn doel niet, en wachtte op de zekerheid, of Thuaa hem kinderen, bovenal een zoon, zou kunnen schenken, voor hij naar Abi-Ishar ging en hem zijn zuster tot vrouw vroeg. - Iedereen scheen er op te wachten, met de goedaardige en glimlachende nieuwsgierigheid van lieden, die aan de wederkeer van alle dingen gewend zijn en toch de gave niet verliezen, er behagen in te blijven scheppen....
Thuaa had haar kinderlijkheid afgelegd, zoals de slang zijn huid; zij was vol van een nadenkelijkheid die de prilte en speelsheid van haar meisjesdagen met een nieuwe ernst omwaasde. Soms, als zij bij elkander lagen, verbaasde Urukagina zich over de kracht en onuitputtelijkheid van haar liefkozingen, die haast te machtig schenen voor de liefelijkheid van haar klein lichaam, dat hij met éen arm gemakkelijk omspannen kon. In die ogenblikken van verhevigde ontroering wist hij, dat hij haar niet meer zou willen verliezen, zelfs al zou zij hem den zoon niet geven, dien hij verlangde; zij was bezig een onafscheidelijk deel van hem te worden. Zoals hij in het begin van hun verliefde samenkomsten gevleid was door de bewondering, waarmee zij, zich tegen hem nestelend, zijn armen en schouders en borst betastte, als moest zij zich en hemzelf steeds opnieuw overtuigen van de spierkracht, die daar levend geboetseerd was, zo bond en verrukte hem nu meer en
| |
| |
meer de vertrouwelijkheid en vriendschap, die hij, als hij haar een etmaal of langer niet had gezien, in haar omarmingen terugvond. -
Kort voor de najaars-markt bracht Urukagina op een heimelijke avond de beste stukken van een geslacht schaap bij Urizzi en vroeg hem, ze aan Ishtar te willen opdragen en een bijzonder gebed voor hem te spreken. De priester, die gemakzuchtig op zijn met pelzen bespreide bank lag, wees hem een grote schaal, waarop hij het offervlees kon neerleggen en lachte. Urukagina hield niet van dit volborstig, onbescheiden lachen, vooral niet, wanneer het zoals nu gepaard ging met een dubbelzinnig ooggeflikker. -
‘Wel, wel,’ zei Urizzi, alsof het nieuws voor hem was, - ‘onze vondeling is volwassen geworden en zoekt zich een bruid. Komaan, zeg eens op’ - hij stiet Urukagina lichtjes aan - ‘was het nogal moeilijk, bij Thuaa?’ - Hij lachte weer, en Urukagina, die hem maar half begreep, zweeg vol verontruste schaamte omdat Urizzi alles wist, en voelde het bloed langzaam naar zijn wangen stromen; hij was blij, dat het schemerdonker zich in de hut van den priester samenpakte. Urizzi hees zich zwaarlijvig van de bank en klepperde op houten sandalen rond. Hij klapte in de handen en liet zich water brengen door een slaaf (hij was een van de weinigen in de nederzetting, die er slaven op nahield); daarop wies hij zijn handen, spoelde de mond en maakte voorbereidselen voor het gevraagde gebed. - ‘Morgen zal ik je offer branden,’ zei hij terloops, terwijl hij fris water voor het altaar sprenkelde, ‘dan moet ik er nog meer opdragen; het is nu al zo laat.’ - Meteen begon hij het geijkte gebed voor de godin te zingen; Urukagina luisterde niet naar zijn slordig gehaaste woorden; hij bleef met gebogen hoofd een paar passen van den priester af staan, klemde de handen ineen en bad voor zichzelf mee: ‘Grote Ishtar, machtige moeder, zie op uw knecht Urukagina.... Alle dingen dragen vruchten door uw genadig toedoen.... Morgen en avondster, geef mij een zoon, een zoon van Thuaa....’ - Hij bleef achter Urizzi geknield liggen, zolang deze het oude gebed zong, en sloeg twee keer met het voorhoofd tegen de aarde, toen de priester ophield en wat wierookgruis op een kleine vlam schudde, zodat de hut met een wolk van zware welriekendheid doortrokken werd. - Urizzi wendde zich lachend naar Urukagina terug: ‘Wacht maar getroost af, vondeling, en vergeet niet te offeren.... De hoge godin heeft welgevallen aan de jeugd, en
| |
| |
Thuaa is een ware wijnstok geworden; het zal aan druifjes niet ontbreken.’ - Urukagina dankte hem en ging weg; een wrevelige onrust over de wijze, waarop Urizzi de naam van Thuaa in de mond nam, wilde hem niet verlaten, terwijl hij naar de hut van Zarzari terugkeerde. - -
Toen het dorp als van ouds naar de markt-oase trok en de herders de eerste nachtlegers spreidden, kwam Thuaa naar Urukagina geslopen. Zij hadden elkaar tijdens de tocht vermeden, maar zij had doorlopend naar hem gekeken en geknikt met een uitdrukking van zoveel fierheid, dat hij nu niet meer twijfelde, of zij had hem het begeerde nieuws te melden. Hij had zich niet vergist. Toen zij hem had verteld dat de schommeling der maan haar reeds één keer had overgeslagen, lag hij een oogwenk doodstil; uit haar mond had het zo plechtig en roerend geklonken, dat hij eerst niet wist, wat hij moest doen. Hij begon haar gezicht, haar schouders en borsten met behoedzame, kleine kussen te bedekken, maar zij maakte zich los, streek hem, voor zij naar haar moeder terugging, nog éen keer lang en teder door zijn haren en verdween onder het holritselend geboomte. Hij lag weer alleen, zich afvragend, of hij het soms in zijn verbeelding beleefd had; maar haar blik in de ochtend, toen allen zich vóor het morgen-offer aan de rivier gingen wassen, bevestigde hem, dat het geen droomwens was geweest. Hij liep de hele dag in opgetogen gemoedsstemming langs uitstallingen en kramen: de godin had hem verhoord! Hij deed haastig zijn zaken af, en toen hij met het geld in zijn herderstas liep, kocht hij allereerst een koppel duiven, die hij aan de wij-priesters bracht. Daarop ging hij naar den koopman met sieraden en bemachtigde er zonder lang dingen een ketting van gevlamde kralen, waarin alle kleuren speelden, en die Thuaa zeker wel drie maal om haar hals kon winden. Hij zag haar die dag nog slechts éen keer; zij liep onder het toezicht van haar moeder, die haar streng van de plaatsen verwijderd hield, waar men de vrouwen liever niet ziet. Thuaa droeg het dochtertje van Risha-Dad. De aanblik van haar rijzige, jonge gedaante met het kind op de arm, de vaste tred, waarbij haar heupen zelfbewust en bevallig wiegelden, lieten hem de adem inhouden van geluk: - zijn
bruid, die daar als een moeder wandelde! -
De avonds kwam zij weer bij hem, en in het rossig halfdonker van schaduwen en toortsen liet hij haar de halsketen zien, die hij
| |
| |
voor haar had gekocht. Zij had het sieraad nauwelijks met verliefde handen omgehangen, en hief de kralen nog in de kleine hand, om het licht er in te laten fonkelen, zo geheimzinnig als in haar zwartsmaragden ogen zelf, of zij werden overvallen. Het was Abi-Ishar. Hij dook op naast de plek, waar zij half-zittend lagen, en zei niets; Urukagina kon de uitdrukking van zijn gezicht niet goed zien; maar het leek hem, of de ander wachtte. - Urukagina stond op en trok Thuaa met zich overeind. Het meisje stond met gebogen hoofd tussen de twee mannen, haar handen gleden over het halssieraad. - ‘Nu?’ zei Abi-Ishar eindelijk, dringend, maar niet onwelwillend, zodra hij het geschenk had opgemerkt. Urukagina schraapte zijn keel, die eensklaps droog was geworden. - ‘Ik wil....,’ begon hij, haperde en sprak toen opnieuw: ‘Abi-Ishar, geef mij Thuaa tot vrouw....’
De herder maakte een gebaar met het hoofd, maar zijn verrassing was niet echt. Hij vatte zijn zuster bij de hand en trok haar naar zich toe. ‘Is dit een plaats, om daarover te spreken, Urukagina?’ vroeg hij niet zonder spot, maar de welwillendheid was niet verdwenen. - ‘Thuaa en ik....’ - begon Urukagina. Abi-Ishar maakte een afwerende handbeweging, ditmaal kortaffer en als om aan te duiden, dat alles hem bekend was; ‘wij zullen het daarover nog hebben. Mijn moeder is nu ongerust over Thuaa. Ik kon haar halen. Ga mee, Thuaa.’ - Hij ging, het meisje aan de hand meetrekkend. Urukagina liep een pas of wat achter hen. ‘Wanneer moet ik komen?’ vroeg hij. Abi-Ishar bleef staan; hij richtte zijn vinger op Urukagina's borst. ‘Heethoofd,’ zei hij, - ‘kun je zelfs geen dag wachten? Tot we weer thuis zijn? Dit is geen kinderspel.... hieraan komen meer dingen te pas. Wacht!’ - En hij verdween onder de nachtelijke bomen; Thuaa keek niet meer om, en Urukagina keerde, met een mengeling van gespannen blijdschap en onzekerheid, naar zijn leger terug. -
- - - Enkele dagen aaneen vermeed Abi-Ishar Urukagina's nabijheid, en ook Thuaa liet zich niet zien. Urukagina vermoedde, dat zij binnen werd gehouden, misschien ondervraagd, misschien duchtig de oren gewassen....? Ongerustheid dreef hem met Zarzari over zijn voornemen te spreken, ofschoon hij de laatste tijd haast geen woord meer met zijn pleegvader wisselde. De oude man zat veelal roerloos, achter het vuurtje, dat tussen de bakstenen smeulde en dat hij vaak vergat aan te houden. - Toen
| |
| |
Urukagina van een huwelijk repte, scheen Zarzari hem nauwelijks te begrijpen. Hij staarde zijn pleegzoon aan met een duizendvoud gerimpeld gezicht en bewoog lispelend de mond, als moest hij met eigen lippen het woord proeven, dat de jonge herder uitsprak. Langzaam schoof een schijnsel van begrijpen over zijn gezicht, dat de vouwtjes kortstondig gladde.
‘Je wilt een vrouw nemen....? Dat is goed.’
‘Maar men sluit haar voor mij op,’ zei Urukagina.
Zarzari scheen de laatste woorden weer te veronachtzamen. Hij wiegde het hoofd heen en weer; de haast uitgevallen haarkwast sidderde met witte draden.
‘Mijn pleegzoon neemt een vrouw...,’ herhaalde hij. ‘Zo is het menselijk leven. Wie is zij, Urukagina? Is ze jong en sterk voor het werk in huis, en zal ze mij kleinkinderen geven?’
Urukagina knikte.
‘Het is Thuaa, de zuster van Abi-Ishar....’
Zarzari sloot en opende de doffe ogen.
‘Abi-Ishar....? Dat is goed. Zijn grootvader hielp mij, toen ik hier berooid uit de palmtuinen aanlandde.... Dat was, toen de rovers uit Elam.... Abi-Ishar.... Weet je nog, dat hij en ik jou in de veekuil buiten het dorp vonden?’ - Hij uitte elke zinsnede moeizaam en na enig denken. ‘Dus er komt weer een vrouw in huis....’ Een smartelijk beven liep om zijn mond, zijn hoofd zakte lager dan ooit tussen de uitgemergelde schouders. ‘Ik ben oud, Urukagina; ik kan niet meer dansen op de bruiloft.... De reis wordt donker, mijn zoon.’
Hij zweeg en hoestte; toen de hoestbui over was, zonk hij roerlozer ineen. Urukagina voelde een siddering bij zijn laatste woorden. Nu, nu wilde hij juist niet aan sterven en onherroepelijkheid herinnerd worden! Hij zweeg, want hij wist niet recht, wat hij verder zeggen zou; zijn beklag over de houding van Abi-Ishar had geen zin. Zarzari's voorhoofdshuid bewoog in lichte kramp over de schedel; waren er zoveel gedachten en herinneringen in hem opgewoeld? Eindelijk sprak hij weer:
‘Ik heb jou opgenomen als mijn zoon.... Aan jou geef ik, als je trouwt, de kudde en het huis en de voorraden in de kelders van het dorp, die van mij zijn.... Maar beloof mij -’
Hij stokte en scheen bang te zijn, de zin te voltooien. Urukagina begreep hem, klopte hem op zijn hand:
| |
| |
‘Ja.... wij zullen voor u zorgen. Altijd.’
Zarzari kreunde en gleed met kleine schokkende bewegingen zijwaarts, om naar zijn slaapstee te kruipen. Urukagina spreidde de ruwe deken over hem en keek met opgetrokken brauwen toe, hoe de oude man in slaap viel. -
- - - Het duurde bijna een halve maand, aleer de ongeduldige Urukagina enig teken van Abi-Ishar ontving, dat deze zich Urukagina's woorden van het markt-feest herinnerde. Als ze elkaar buiten tegenkwamen, maakte de broeder van Thuaa een boog om Urukagina heen of knikte koel van ver. Maar Urukagina wist, dat de goede zede het zo wilde; het verminderde ondertussen zijn ongedurigheid niet, want hij kreeg Thuaa in al die dagen niet te zien.
Eindelijk kwam een van de jonge helpers van Abi-Ishar, - hij was niet veel ouder dan Urukagina - op een namiddag grijnzend bij hem en bracht hem de boodschap, dat Abi-Ishar met hem wilde spreken.
‘Heb je het bruiloftskleed al klaar liggen, Urukagina?’ spotte hij, toen hij wegging.
Urukagina dreigde hem met de vuist.
‘Pas op, of ik nodig jou niet uit!’ zei hij, blij dat hij zijn verlegenheid in de kracht van de bedreiging kon verbergen. De ander lachte.
‘De klei aan de kreek is nog niet verdroogd! Je kunt er kinderspeelgoed gaan kneden!’
Urukagina gooide hem zijn knuppelstok na.
Een half uur later verscheen Urukagina, zorgzaam gebaad en in een schoon wollen kleed bij Abi-Ishar. De broeder van Thuaa ontving hem zelf op de drempel. Zijn boers, donkerbronzen gezicht stond gemaakt stuurs, maar zijn kleine ogen glinsterden en verrieden, dat hij blij was, dat de schijnvertoning spoedig zou zijn afgelopen. - Hij noodde Urukagina kortaf uit, om binnen te gaan; Urukagina zag, dat een gedeelte van de leemhut was afgeschut en vernam daar achter het gegiechel van Thuaa's zusters en het afkeurend gemompel van de moeder, die de meisjes vermaande.
De twee jonge herders gingen zitten. Abi-Ishar streek zich een keer langs de hoekige kaak, en begon te vragen, of Urukagina tevreden was over het bezoek aan de najaars-markt. Urukagina be- | |
| |
aamde het. Abi-Ishar vroeg, hoeveel schapen Zarzari bezat en hoeveel sila's graan hij in voorraad had liggen, hoeveel olie en wijn; hij vertelde ook van zijn eigen voorraden. Ze spraken terloops over de oogst, die er verderop aan de rivier, bij de graanboeren, was binnengehaald. Daarop vroeg Abi-Ishar, of Urukagina zelf vee bezat. - Urukagina wachtte even en zei: ‘Ik krijg al, wat Zarzari bezit, ook het huis, wanneer ik trouw.’
Abi-Ishar wachtte op zijn beurt. Achter de lichte gevlochten rietwand was het stil geworden. Urukagina dacht er aan, dat Thuaa daar zou zitten en naar zijn stem luisteren. Zijn verlangen naar haar leek hem groter dan ooit. Hij vergat bijna, om op Abi-Ishar's woorden te letten.
‘Is het waar, dat je een vrouw op het oog hebt?’
Urukagina knikte, twee keer, en zei ernstig:
‘Ja.... Ik kom hier, om Thuaa tot vrouw te vragen.’
Hij zag Abi-Ishar het voorhoofd fronsen, alsof deze niet op dit antwoord voorbereid was geweest. Daarop zei Abi-Ishar langzaam:
‘Misschien zou zij geen slechte vrouw voor je zijn. Maar....’
Hij voltooide de zin niet. Urukagina wachtte, bijna met een glimlach. De schijnvertoning was nog niet afgelopen; beiden deden ze, alsof ze niets van Thuaa's zwangerschap wisten; het loven en bieden moest nog beginnen.
Abi-Ishar klapte in de handen:
‘Licht!’
Een van de kleinere meisjes gleed katachtig snel naar binnen met een olie-lampje. Zij nam Urukagina's gezicht en uiterlijk snel en nieuwsgierig op, als zag ze hem voor het eerst, en verdween weer. De schaduwen van de twee mannen ontmoetten elkaar onder de ronding van het met stro doorstrengelde dak, zodra het meisje het lampje had neergezet en de vlam rustig en geel was geworden.
‘Je ziet, dat ik nog een jongere zuster heb, die ik moet uithuwelijken,’ begon Abi-Ishar. ‘Als het je bedoeling is geweest, een makkelijke bruidschat te verwerven, dan moet ik je teleurstellen. Ons huishouden is vijf mensen groot, en wij zijn geen rijkaards.... Ik heb mij voorgenomen, het vee niet te verdelen....’
‘Het is mij niet om het vee te doen,’ zei Urukagina snel. Abi-Ishar keek hem even aan en sprak op zijn kalme wijze door:
| |
| |
‘....maar evenmin wil ik mijn zuster uithuwelijken aan een man, bij wien zij gebrek zou lijden....’
‘Bij mij....’ begon Urukagina opnieuw, maar Abi-Ishar's voorhoofd werd streng en zijn stem ging scherp omhoog, zodat Urukagina haastig zweeg.
‘....Zo staat dus de zaak,’ zei Abi-Ishar. Weer bezigde hij de woorden, die hij in de oase tegen Urukagina gesproken had: ‘Het is geen kinderspel,’ en er was in dat gezegde een verscholen vermaning, die Urukagina heel wel verstond. ‘Niettemin komt Thuaa niet met lege handen, als zij komt.... Zij brengt nieuwe kleren, linnen en wol om te spinnen en vaatwerk mee ten huwelijk.... Misschien kunnen we haar ook nog wat van onze olie en korenvoorraad geven, genoeg voor éen winter....’
Hij zweeg eindelijk, en Urukagina begreep, dat het zijn beurt was, om te antwoorden. Hij begon kalm te spreken, zooals Abi-Ishar dat had gedaan, maar al spoedig verviel hij weer in zijn rappe toon. Hij zei, dat hij alles had overdacht en begrepen. Hij wilde Thuaa niet om haar bruidsschat, en het was niet zijn doel, om de kudde van Abi-Ishar te verkleinen. Hij sprak met trots van Zarzari's bijna honderd schapen. Thuaa zou geen armoede lijden, verklaarde hij; hij was jong en wilde zijn veestapel over enkele jaren verdubbeld hebben. Wat Thuaa betreft, zij had haar rijkdom in haar arbeidzaamheid en schoonheid; zijn zinnen had hij op haar gezet.... Abi-Ishar veroorloofde zich het eerste glimlachje. - Bijna had Urukagina nu gesproken van den zoon, dien zij hem zeker zou schenken, maar hij wist, dat daarover thans niet werd gerept, verzekerde nog eens, dat hij zich zou verheugen, als men hem Thuaa ten huwelijk wilde geven, en dat hij erkentelijk was voor de gaven, waarmee zij het huishouden van hem en Zarzari zou verrijken.... Tot slot bood hij Abi-Ishar een hoofddoek aan, die hij onder zijn opperkleed had gestoken, en die de broer van Thuaa waardig en niet zonder een hernieuwde glinstering der ogen aannam. Nog eens klapte Abi-Ishar in de handen:
‘Breng ons te drinken....!’
Toen zij bij de gegiste most zaten, die Thuaa's zustertje weer aandroeg, werden ze alras vrolijk. Abi-Ishar sloeg Urukagina op de schouder en verzekerde hem, dat ze steeds goede vrienden waren geweest en zouden blijven. Hij scheen zich er over te verheugen, dat Urukagina's eisen gering waren en dat hij Thuaa zo
| |
| |
weinig van het familie-bezit behoefde mee te gegeven. Ten slotte zongen ze samen, en toen de kruik most geleegd was, stonden ze wankelend op, steunden elkaar en gingen gearmd naar buiten. Abi-Ishar hield niet op, Urukagina op de schouder te slaan:
‘Wij zullen je gauw ons antwoord geven.... zwager, dien ik hoog in ere houd....sta mij toe, dat ik je naar huis vergezel....’
De mannen, die de wacht hielden, om de nachtweiden tegen het roofgedierte te beschermen, lachten om de twee aangeschoten herders.
‘Is de overeenkomst eindelijk beklonken?’
‘Hoor dien Abi-Ishar.... die heeft vast goede zaken gedaan....’
‘Hij heeft nu tenminste maar meer over twee zusters zorgen te maken....’
Urukagina bleef voor de mannen staan; hij zwaaide zijn arm door de ruimte, die naderbij schommelde en weer wegweek met sterren, regenwolken en wind.
‘Thuaa heeft haar rijkdom in zichzelf,’ zei hij met dubbelslaande tong; ‘daarover valt niet te twisten....’
‘In zichzelf!’ lachten de wakers. ‘Inderdaad! In zichzelf!’
Urukagina maakte een pas, waardoor hij bijna in het doorregend slijk kwam te liggen; Abi-Ishar hield hem nog bijtijds vast en zeulde hem op het smalle harde pad tussen de hutten. Het duurde lang, voor ze afscheid genomen hadden, met plechtige bezweringen van wederzijdse vriendschap en trouw, en ze gingen niet uiteen, voor een vrouwenstem uit het duister snibde, dat het getier haar uit de slaap hield, en dat de ‘zwagers’ nu maar dienden te gaan slapen....
* * *
Weinig dagen later berichtte Abi-Ishar door denzelfden jongen herder, dat zijn moeder en hij na beraad hun toestemming gaven, en dat Urukagina met getuigen diende te komen, om de huwelijks-overeenkomst tussen beide partijen op te stellen. Urukagina had grote moeite, om Zarzari duidelijk te maken, dat hij zijn belofte, hem huis en have te schenken, nu op schrift moest brengen en zegelen; Urukagina zelf schreef het kleitafeltje, en Zarzari drukte er de voorvingers van de rechterhand onder, wat zijn wijze van zegelen was. Daarop haalde Urukagina Saggal en ging met
| |
| |
hem naar Abi-Ishar's hut. - Onder het waakzaam oog van de moeder, die hem heel anders opnam dan eenmaal, toen hij als zorgeloze jongen in haar huis had gedanst en met de meisjes geravot, werd van wederzijden tot op een grein en een droppel vastgesteld, wat bruid en bruidegom mee zouden brengen, en dat al wat Thuaa behoorde, onvervreemdbaar bezit van haar en haar kinderen zou blijven. -
Weer kreeg hij haar niet te zien, en het duurde nog bijna een week, voor de bruiloft plaats greep. De volle regentijd was over het land gekomen, de hemels scheurden boven de kim, alles ruiste en vlaagde, ravenzwermen daalden op de wind boven de vlakte, waar geen herder zich meer waagde; in de stallen bonsden en blaatten de kudden, het moede snuiven van een enkelen os blies witte wasem door de rietkieren. -
Urukagina's hart klopte van lang geprikkeld ongeduld, en onder zijn ogen lagen donkere slapeloosheidsranden, toen hij, in zijn beste wollen kleed en pels in de versierde hut zat te wachten, tot Abi-Ishar de bruid binnen zou leiden. Urukagina's naaste vrienden waren aanwezig; zij zaten in een troepje bijeen, deden zich bij voorbaat aan opgespaarde lekkernijen te goed en wierpen af en toe een meewarige blik op Zarzari, die tegen de wand leunde, met een bont oppergewaad behangen, ogenschijnlijk dof voor al, wat er voorviel; verder waren er nog een paar vrouwen, die de straks komende gasten zouden bedienen; en allen verdrongen zich in de door rook geplaagde ruimte, lachend en snebbelend en zonder medelijden jegens den bruidegom, die in zijn nieuw kleed eenzaam zat te wachten. -
Eindelijk - de koude, natte storm was een oogwenk geluwd - werden er vele voeten hoorbaar in het slik, kinderkreten gingen joelend op, met een geluid, alsof de jeugd op en neer holde langs de kleine stoet, die naderde. Abi-Ishar schreed, met Thuaa aan de hand, langzaam naar Urukagina's hut. -
Het werd zo stil in het lemen huis, dat zelfs Zarzari het hoofd hief en de in groeven gezonken ogen opende. Urukagina liep naar de ingang van de hut; het leek hem, alsof iedereen moest horen, hoe zijn hartslag hamerde. Zonder het te weten, hield hij de handen uitgestoken, zoals hij dat vele malen gedaan had, des avonds, wanneer de kudden binnen waren en Thuaa hem onder de wilgen had opgewacht. Zo stond hij enige tellen lang, totdat
| |
| |
de gestalten van Abi-Ishar en Thuaa bij de ingang verschenen. - Hij hoorde iemand fluisteren, kon de woorden niet verstaan; hij zag enkel de ranke, hoge gedaante van het meisje onder de huif, die men haar om hoofd en schouders had geplooid; zijn ogen zochten de hare. Slechts éen keer sloeg zij ze naar hem op; boven de boog van haar kleine, breedgewelfde neus, waarover de rand van de benedenhuif geslagen was, vonkten ze met een verholen heftigheid, die hem verried, dat zij niet minder dan hij geleden had door de gedwongen verwijdering; het was de straling der droefenis, die op het punt staat, in geluk te veranderen. -
Abi-Ishar boog voor Urukagina en liet de hand van Thuaa los. Urukagina haalde moeizaam adem, terwijl hij op haar toetrad; zij stond daar, dat oogwenk, zeer jong en zeer alleen; Abi-Ishar trad terug, tussen de vrienden, allen weken zover doenlijk achterwaarts, en alleen de bruid en bruidegom bleven in het midden van de hut. Thuaa's ogen waren weer neergeslagen; de hand, die Abi-Ishar had losgelaten, zweefde nog, als zocht zij nieuwe steun. Hier was zij, Thuaa, en zij was zwanger sinds twee ronden van de maan, en zij scheen nog bijna het meisje, dat in het begin van de zomer met de kinderen aan het water had gespeeld.... Een week trillend besef, dat hij het was, die haar beschermen moest, en behoeden wilde, doortrok Urukagina. Hij vatte snel haar hand, die zich met de sterke, smalle greep, welke hij zo goed kende, om de zijne sloot, en trad op haar toe. Zonder een oog van haar af te nemen, sprak hij de voorgeschreven woorden: ‘van nu af aan is deze vrouw de mijne -,’ en sloeg de huif van haar hoofd en schouders, om haar te kussen. Terwijl haar met zorg en kunst gevlochten haren, die een zoete, doordringende adem van reukwerk uitstroomden en wijd uitstonden als een helm, tegen zijn voorhoofd lagen, begonnen de gasten te juichen, de kinderen klapten in de handen, mannen hoestten en bromden vrolijk, een vrouw huilde - het was Thuaa's moeder, die achter Abi-Ishar had gestaan; Urukagina had haar nauwelijks gezien en was haar aanwezigheid in elk geval vergeten -, de dorpsmuzikant zette zijn dubbele fluit aan de mond, iemand anders sloeg op een bekken, - maar van Thuaa's welvende, donkergeverfde mond stroomde een hervonden warmte in Urukagina over, waardoor hij zich de eerste ogenblikken niet anders dan van hun beider bestaan bewust was.
| |
| |
Met die kus was het huwelijk gesloten. -
Enkele uren later was het hele dorp in de hut geweest; zij kwamen achtereenvolgens bij troepjes naar binnen (enkel grijsaards, besjes en kleine kinderen bleven weg), werden onthaald, spraken hun gelukwensen, sommigen hadden geschenken meegebracht - doeken, ringen, een kruik zalf-olie, een vrouwenhemd, een stuk geweven stof, gevlochten snoerzolen, zelfs een hoornen kam - en legden dat alles naast Zarzari, die hoestte en knikte en machteloze geluiden maakte. Urukagina en Thuaa zaten stijf achter de haard, bogen en dankten en glimlachten tegen elkaar, en verrezen, toen er niemand meer verwacht kon worden, om een offer te gaan brengen. - Urizzi ontving hen vaderlijk en ontzagwekkend in zijn priesterlijk gewaad op de drempel van het huis der dorpsgodin. Hij breidde zijn sterke, dikke vingers over beiden uit en geleidde hen daarop naar binnen. Daar lag, met vastgebonden poten en hijgende flankjes, een jonge bok, dien Urukagina als offergave bestemd had; daarnaast stond een schaal met kruiderijen, kostbare gedroogde bloesems en zoete gomhars, een reuk-offer, dat door Thuaa en haar familie gebracht zou worden. Op het altaar lagen palmtakken, waarop nog waterdroppels rond en zilverig sidderden, en er brandde een lamp, want de vroege middag werd al schemergrijs. Urizzi had ditmaal minder haast dan andere tijden; hij verrichtte omzichtig alle handelingen der dubbele offerande, niet, zonder af en toe een flitsend oog op Thuaa te richten; ja, hij scheen er behagen in te scheppen, alles zoveel mogelijk te rekken. Hij bad tot de drie hoge goden, riep vele machten en beschermgeesten aan, en sloot met een bezwering, om Ninkharsag, de godin der geboorten, gunstig te stemmen. Thuaa hield het hoofd op de borst, haar wangen werden een schaduw donkerder, haar mond bewoog in een glimlach, die tussen trots en tranen weifelde. Urukagina, nog steeds met een gevoel van onbehagen en achterdochtige tegenzin jegens Urizzi bezield, klemde haar hand in de zijne; en toen eindelijk de ingewanden
van den bok op de altaarstenen waren verschroeid en de priester de specerijen ontstak, om de scherpe zenglucht van het dierenvlees te verdrijven, mompelde hij snel een sluitgebed, en trok Thuaa mee naar buiten. - Urizzi liep hen na tot aan de uitgang; zijn groot, glanzend hoofd blonk nog in de regenschemer, vanachter beschenen door de offerlamp. Hij riep hen iets na, op
| |
| |
kwetsend lichtzinnige toon; Urukagina hoorde de woorden niet, maar hij voelde Thuaa beven in zijn arm. Had zij het verstaan, of beefde ze enkel van de rukkende en natte kou, die hen buiten overviel? -
Toen ze in Zarzari's hut terug waren gekeerd, hadden de vrienden alles in gereedheid gebracht; de vrouwen spreidden het bruidsbed en verdwenen bij de komst van het paar met lachende gezichten. Het bed was breed, er waren voldoende vachten, en er om heen stonden kruiken en schalen met vlees, broden en vruchten: men liet bruid en bruidegom thans een hele week alleen. - Boven het bed hingen groene takken, de laatste, die aan de kreek gesneden waren, en die in de voordag de hut hadden gesierd. - Zarzari lag achter een opgespannen deken; men hoorde hem bijna niet; Urukagina keek behoedzaam, de oude man sliep al, hij lag in ieder geval zonder beweging tegen de wand. - Urukagina sloot de deur met een zware rietmat af, en luisterde, terwijl Thuaa een licht opstak, naar de doffe geluiden van het vee, waarboven die der mensen uitgelaten stegen: het feest was voor de dorpelingen nog niet gedaan. Zij vierden het verder in de hut van Abi-Ishar en Urukagina's vrienden, waarheen vele kruiken palmwijn en gerstebier gebracht waren. Overal klonken de drinkschalen, het dansen en zingen. Een mannenstem, waarin Urukagina die van Risha-Dad herkende - Risha was de beste verteller en zanger van de nederzetting - droeg met hoge keelklanken een liefdeliedje voor:
‘De koning, die met cederengeur is vervuld - daalt af in zijn park - éen maagdje heb ik hem toegeleid - wier hart een snarenspel gelijkt - heden nacht heb ik aan U gedacht....’
Theun de Vries
(Wordt vervolgd)
|
|