De Gids. Jaargang 104(1940)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 111] [p. 111] Gedichten Een Oud Vers Wat ik betreur te hebben niet bezeten Is het geluk van menig burgerman: De vrede van het huisgezin en van De kinderen, die mee aan tafel eten. En ik weet wel, dat in mijn arm gelegen De liefste is bezwijmd van zaligheid, Dat ik de stem ken van de eeuwigheid, En van het hart, dat mijn hart is genegen. Maar dit is alles niets, al deze dingen, Gezegend, en te min; 't is eens niet meer; Men hoort de vogels in de boomen zingen, De jaren gaan, de winter keert steeds weer, De sterren staan. Ik heb niet goed gekozen. Wat doet een bedelaar met roode rozen? [pagina 112] [p. 112] Nachtlied Slaap, die zoo goed waart als een zuster, Hoe wordt een oud hart ongeruster, Naar mate 't minder van u kent En meer van 't slapeloos firmament, En echter toch, hoe ook bejegend Een licht kent, dat de oogen zegent, Wel korter, maar met dieper rust, En droomen van een stiller kust. De jeugd slaapt vast, de ouden minder, Maar dichter bij die kust van ginder. Is het dat men steeds langer waakt, Wanneer men meer de kust genaakt? De liefde is eerst een veilig kussen, Dan mengen zich daar distels tusschen. De nacht is eerst een zalig huis, Dan schijnt het nachtlicht op een kruis. [pagina 113] [p. 113] Drie Brieven I. Ik kwam in een bosch zòò groen, En het gras werd er zoo licht, En het licht was er zoo stil, Dat ik dacht is dit op aarde? En ik vluchtte in een boom. Daar sprak een vogel mij aan En zeide gij zijt gestorven Daarom kunt ge mij verstaan. Wat die vogel verder zei Dat mag ik u niet zeggen. Het gras is groener dan thuis En ik heb nog ver te gaan. [pagina 114] [p. 114] II. Ik adem andere lucht, Ik kan niet zeggen hoe zuiver, Het is of men appels eet En water drinkt dat is licht. Ik hoop u terug te zien, Maar gij moogt daar niet op hopen, Wij wonen hier zoo zeer hoog, En gij in diepte benêe. Ik heb een engel gezien, Hij was als een adelaar. Hij vloog onder mij voorbij, Ik weet niet waarheen hij ging. [pagina 115] [p. 115] III. Nu zult ge mij niet meer zien, Er is tegen mij gezegd Dat een doode niet omzien mag, Zoo hoog uit den sterrennacht. En wat ik hier hoor is waar Zoodat ik gehoorzaam ben; Ook gij zijt hier al bekend En uw bed staat voor u klaar. Denk niet te veel meer aan mij, Ik weet hoe de wereld is, Leef voortaan maar zonder mij, Nu ge weet hoe het hier is. J.W.F. Werumeus Buning Vorige Volgende