Stem uit de redactie
Paradoxen der muziekcritiek. - Het was begin October: Mengelberg was ziek en Schuricht leidde in zijn plaats het orkest van het Concertgebouw. De kritiek was er maar matig over te spreken: ‘Mahler's Lied von der Erde’, aldus een muziekreferent in een onzer groote bladen, ‘is met de visie van Mengelberg zoo samengegroeid, en de muziek is ook zoo hyper-individualistisch, dat elke poging in de richting van Toscaniniseering, of minder duidelijk gezegd: objectiveering, tot mislukking gedoemd is.’
Er stond dienzelfden avond in hetzelfde blad een tweede recensie: ‘.... al te vaak ook worden de voorschriften van den componist naar de eischen van den dirigent verbogen. De vele accenten, die in Mozart klonken, staan er niet....; allerhande nuanceeringen werden in Brahms aangebracht,.... welke vallen buiten 's componisten bedoelingen, zooals zij genoteerd staan...; zoo waren thans Mozart en Brahms beide spruiten uit het geslacht Schuricht.’
Schuricht had het dus beide malen mis: hij trachtte Mahler te spelen, zooals het er stond; dat was niet goed. Mahler is zoo individualistisch, dat men hem spelen moet, zooals Mengelberg hem opvat. Mozart en Brahms speelde hij niet, zooals het er stond; dat was ook niet goed. Hier, niet bij Mahler, had hij Toscanini moeten navolgen.
‘Schuricht's stijlbegrip van modernen dirigent heeft het tegen dit hyper-expressivisme moeten afleggen,’ gaat de eerste recensie voort.
Wij vreezen, dat bij het lezen van de aangehaalde beoordeelingen zijn kritiek-begrip ook te kort is geschoten. Waarschijnlijk heeft hij zich echter voorgenomen, evenmin Toscanini als Mengelberg te willen worden, maar Schuricht te blijven.