In memoriam F.G. Scheltema
Scheltema's overlijden wordt als een zwaar verlies gevoeld door de Universiteit van Amsterdam, door de Nederlandsche rechtskundige wereld en door allen, die in persoonlijke betrekking tot hem stonden. Er is echter ook een groep landgenooten, die wellicht reeds lang het contact met hem verloren hebben en die toch niet minder door het bericht van zijn dood zullen zijn getroffen. Zij bestaat uit allen, die hem hebben gekend in zijn Groningsche studentenjaren en die uit dien tijd een levendige herinnering aan zijn toen reeds imponeerende persoonlijkheid met zich meedragen.
Scheltema genoot reeds als student het aanzien en het gezag, die bij zijn uitzonderlijke begaafdheid en zijn gaaf karakter pasten. In het corps Vindicat atque Polit luisterde men gaarne naar hem en aanvaardde men dankbaar het vele uitmuntende werk, dat hij, zoo het van hem verlangd werd, ten bate der studentengemeenschap deed.
Veel daarvan is nu vergeten, maar verwonderlijk zou het zijn, indien niet allen, die hem op 31 October 1914 als Prorector van den Senaat de rede ter inauguratie der nieuwe leden hebben hooren uitspreken, zich niet meer den sterken indruk zouden kunnen te binnen brengen, dien zijn woorden toen teweeg brachten.
Het was in de eerste maanden van den wereldoorlog; te midden van de ellenden der wereld en ten spijt van al ons medeleven met de groote gebeurtenissen was de groentijd zooveel mogelijk volgens traditie verloopen en jeugdige onnadenkendheid vergat binnen de toen nog veel meer dan nu gesloten muren der studentenwereld maar al te graag de beroeringen der groote maatschappij.
Onder den indruk van die ‘onverklaarbare onbewogenheid’ sprak toen Scheltema zijn inauguratie-rede uit. Nog steeds, na