toren een zeker belang kunnen hebben bij het behaalde resultaat; zij examineeren in hun leerlingen als het ware zichzelf en ook wanneer iemand van zijn reputatie verzekerd en voor bevorderingskansen onverschillig mocht zijn, zal toch examensucces de strekking hebben, zijn besef van eigenwaarde te streelen, zooals mislukkingen hem zullen ergeren of bedroeven.
In ieder geval staat bij het schooleindexamen de docent-examinator niet met zoo volkomen objectiviteit tegenover het af te nemen examen, als dat bij een onderzoek, waardoor een schoolloopbaan wordt afgesloten en de toegang tot nieuwe onderwijsinstellingen wordt geopend, wel wenschelijk zou zijn.
Aan de zoo noodige objectiviteit mangelt het nog om een andere reden, dan omdat de persoonlijkheid van den examinator zelf in het geding is. Ze ontbreekt ook hierom, omdat hij de candidaten te goed kent en te veel met hun omstandigheden op de hoogte is; daardoor loopt hij het gevaar, invloed te ondergaan van gevoelens van sympathie of antipathie, van deernis of van ergernis, die een vreemde niet zou kennen. Men pleegt dit argument weliswaar met bijna pathetische verontwaardiging af te wijzen en men wil er liefst een ongeoorloofde verdachtmaking in zien, maar men zal moeilijk aannemelijk kunnen maken, waarom, waar in zoo talrijke gevallen in het maatschappelijke leven wèl met de mogelijkheid van uit zuivere menschelijkheid voortvloeiende tekortkomingen rekening wordt gehouden, bij de eindexamens van H.B.S. of Gymnasium juist de fictie van hun afwezigheid zou moeten worden gehandhaafd.
Het sub b. genoemde argument zal slechts weinig toelichting vereischen. De ervaring leert, dat niet op alle scholen dezelfde maatstaf van beoordeeling wordt aangelegd, dat deskundigen of gecommitteerden niet steeds bij machte en niet steeds van zins zijn, om althans voor de groep van scholen waarover zij toezicht uitoefenen, gelijkmatigheid van beoordeeling af te dwingen en dat er belangrijke onderlinge afwijkingen voorkomen in de beslissingen over het resultaat van het examen op grond van de behaalde cijfers. Dit laatste klemt vooral voor de H.B.S., omdat daarin veel geringere mate dan op het Gymnasium normen voor afwijzing of toelating reglementair zijn vastgelegd.
De Inspectie van het Middelbaar Onderwijs heeft in de laatste jaren getracht, door de instelling van z.g. normvergaderingen,