De Gids. Jaargang 102
(1938)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 287]
| |
Keizer AugustusGa naar voetnoot1)Er zijn in den loop der wereldgeschiedenis slechts enkelen geweest, die hun stempel drukten op hun tijd, en nog geringer is het aantal dergenen, die, door wat zij tot stand brachten, nog eeuwen na hun dood hun invloed deden gevoelen en als 't ware de richting wezen aan de na hen komende periode. Tot die zeer weinigen behoort de man, van wien thans, in Italië en daarbuiten, wordt herdacht, dat hij, nu voor twee duizend jaar, het levenslicht zag, keizer Augustus. Wat heeft Augustus dan gedaan, hoe was zijn levensloop, welke is zijne historische beteekenis? Gajus Octavius - zóó luidt zijn oorspronkelijke naam - werd geboren den 23en September 63 v.C., in het consulaatsjaar dus van Cicero, uit een geslacht van den Italischen land-adel. Zijne familie behoorde sinds eeuwen tot de notabelen van het in de nabijheid van Rome gelegen stadje Velitrae, het tegenwoordige Velletri. Daar hadden de Octavii steeds de gemeentelijke magistraturen bekleed, doch de eenige der voorvaderen van onzen Octavius, die een magistraats-ambt te Rome had weten te verwerven, was een Gajus Octavius geweest, die het in 230 v.C. tot de quaestuur, dus tot de laagste sport op de ladder der Romeinsche hiërarchie, had gebracht. Van hem stammen twee takken der Octavii af: van den eenen bekleedden verscheiden leden tot in de 1e eeuw v.C. toe te Rome de praetuur en het consulaat, maar in den anderen tak, dien, waaruit onze Octavius stamde, gelukte het eerst weer aan diens vader, te Rome een magistratuur te bemachtigen. In 61 v.C. was hij praetor, het jaar daarop stadhouder van Macedonië, doch op de terugreis uit zijne provincie stierf hij, tot het consulaat heeft ook hij het dus niet gebracht. Zijn zoon kon derhalve aan zijne familie van | |
[pagina 288]
| |
vaders kant volstrekt geene aanspraken ontleenen, om met voorbijgaan van anderen een rol te spelen in den staat, want zij zonk in het niet bij de trotsche Romeinsche adels-families. Doch zijn moeder stamde uit het al-oude, patricische geslacht der Julii, zij was namelijk een kleindochter van Caesars zuster Julia. Toen zij, na den vroegen dood van haar echtgenoot, hertrouwde, werd de jonge Octavius bij zijn grootmoeder Julia opgevoed. Daar viel het oog van Caesar, die in die jaren op den titel na koning van Rome was, op zijn jeugdigen bloedverwant. Op den veldtocht in Spanje, dien Caesar in den winter van 46 en het voorjaar van 45 v.C. tegen de zoons van zijn ouden vijand Pompejus ondernam, leerde hij den jongen man nader kennen; op zijne terugreis naar Italië hield hij hem in zijn onmiddellijke nabijheid. Eenigen tijd later adopteerde Caesar, die zelf kinderloos was, Octavius testamentarisch als zoon, en benoemde hij hem voor drie vierden tot erfgenaam van zijn vermogen, zonder dat echter deze zelf daarvan iets te weten kwam. Die testamentaire beschikking van Caesar is de grondslag geworden voor de latere carrière van Octavius; zonder haar zou hij nooit de positie hebben kunnen verwerven, die hij ten slotte heeft ingenomen. Zij vormt, zooals we zullen zien, de basis voor zijn optreden na Caesars dood. Toen Octavius uit Spanje te Rome was teruggekeerd, leefde hij daar eerst voor zijn studiën, tot Caesar hem in het najaar van 45 naar Apollonia zond, een Grieksche stad aan den oostelijken oever der Adriatische zee, in het huidige vorstendom Albanië. Caesar had namelijk besloten tot een oorlog tegen de Parthen, de machtige oostelijke buren van het Romeinsche Rijk. Op dien veldtocht zou zijn achterneef hem vergezellen, en intusschen, terwijl Caesars legioenen zich verzamelden in Macedonië, in het niet ver vandaar gelegen Apollonia zijne militaire en rhetorische opleiding voltooien. Daar kwam plotseling, als een donderslag uit helderen hemel, het bericht tot hem van Caesars vermoording: den 15en Maart 44 was Caesar gevallen als slachtoffer van een samenzwering van senatoren onder leiding van Brutus en Cassius. Ongeveer tien dagen later kan de tijding daarvan Apollonia hebben bereikt. Wat moest Octavius doen? De nog niet 19-jarige jonge man, nog bijna een knaap, had te Apollonia kunnen blijven, in afwachting van wat de machthebbers te Rome over hem zouden | |
[pagina 289]
| |
beschikken; daarmede zou hij zich op genade en ongenade hebben overgegeven aan zijne vijanden en voorgoed de kans, om een plaats in te nemen onder de eersten, hebben verspeeld. Een oogenblik dacht hij er aan, naar Macedonië te gaan, en te trachten, zich aan het hoofd te stellen van de daar door Caesar geconcentreerde legioenen, maar zijn nuchter oordeel zag duidelijk de gevaren in van dat plan, waardoor hij zich zou hebben gemaakt tot een vijand van de bestaande staatsmacht en zich buiten de wet zou hebben gesteld. Hij besloot daarom, zich naar Italië te begeven, naar Rome, zijn vijanden en zijn fortuin tegemoet. Bij zijn aankomst in Italië vernam hij, dat Caesar hem testamentarisch had geadopteerd en tot voornaamsten erfgenaam had ingesteld. Aan die buiten zijn weten door Caesar genomen beschikking had hij zich niet behoeven te onderwerpen. Wie zich zoon van den vermoorden dictator zou durven noemen, zou niet slechts de verknochtheid erven, die velen aan Caesar bond, maar ook den haat, dien eveneens velen, en zeer zeker de voorname kringen, tegen den gevallen almachtige koesterden. Wat Caesars vermogen betrof, daarvan had zich de consul Antonius meester gemaakt, en deze was niet van zins, het aan Octavius af te geven. Zijn moeder en zijn stiefvader rieden hem dan ook aan, adoptie en erfenis niet te aanvaarden, maar Octavius weifelde geen oogenblik: van nu af aan treedt hij op als de zoon, erfgenaam en wreker van Caesar. Door zijn adoptie verliet hij het geslacht der Octavii om te treden in dat der Julii, hij noemde zich dan ook voortaan niet meer Gajus Octavius, maar met den naam van zijn adoptiefvader, Gajus Julius Caesar, soms, niet steeds, met toevoeging van den naam Octavianus, die zijn vroeger geslacht aanduidt. Hiermede begint zijn staatkundige loopbaan. Hij vangt die aan als een jongmensch van nog geen 19 jaar, zonder eenige ambtelijke bevoegdheid, zonder eenige macht of fortuin, omringd door vijanden, met niets dan zijn naam en zijn talenten; in den loop van 13 jaren wordt hij de machtigste man van den orbis terrarum. Slechts met enkele trekken kan hier worden aangegeven, hoe hij dit heeft bereikt. In den strijd, die te Rome na Caesars vermoording was uitgebroken tusschen Antonius, die Caesars positie hoopte in te nemen, en den senaat, koos Octavianus de zijde van den senaat. Op eigen initiatief, hoewel ambteloos burger, riep hij in het na- | |
[pagina 290]
| |
jaar van 44 de veteranen van Caesar, die van dezen woonplaatsen en land in Campanië hadden gekregen, te wapen, en met geestdrift gaven dezen gehoor aan den oproep van den adoptiefzoon van hun geliefden veldheer en weldoener. Dat was de vrucht, die Octavianus plukte van zijne aanvaarding van het zoonschap van Caesar. Aan de zijde van den senaat strijdt hij nu tegen Antonius, die ten slotte moet vluchten naar Noord-Italië. Als dan echter de senaat, meenend alles gewonnen te hebben, hem het door hem gevraagde consulaat weigert, waagt hij een coup d'état: hij rukt met het hem trouw blijvende leger op naar Rome, in Augustus 43, laat zich daar, hoewel nog geen twintig jaren oud, door het volk tot consul kiezen, laat bij een wet de moordenaars van Caesar vogelvrij verklaren, verbindt zich met zijn vroegeren vijand Antonius, en laat zich, samen met dezen en met een man van minder beteekenis, Lepidus, door het volk aanstellen tot triumviri rei publicae constituendae, ‘driemanschap ter organisatie van den staat’. De driemannen bezitten de onbeperkte macht, hun vijanden in Italië vallen als slachtoffers der proscripties. Doch vrede voor het rijk beteekent dit niet. Eerst moet de senaatspartij, die het oosten beheerscht, worden vernietigd. Daarna, terwijl Antonius in het oosten blijft, heeft Octavianus in Italië met zeer ernstigen tegenstand, die zelfs tot een oorlog uitgroeit, te kampen bij het doorzetten der enorme expropriaties ten behoeve van de afgedankte soldaten der driemannen, die hun belooning verlangen, en vervolgens moet hij een moeilijken krijg voeren tegen Sextus Pompejus, den jongsten zoon van Caesars ouden tegenstander. Als deze oorlog eindelijk, vooral door de bekwaamheden van Octavianus' trouwen vriend Agrippa, in zijn voordeel is beslist, en Lepidus, die daarbij een rol had trachten te spelen, terzijde geschoven en machteloos gemaakt is, staat automatisch de strijd tusschen de beide eenige overgebleven machthebbers, Octavianus en Antonius, voor de deur. Die strijd nam het karakter aan van een tusschen het westen en het oosten, van een verweer der nationale traditie van Rome en Italië tegen Antonius, den man, die zijne Romeinsche gemalin, Octavia, een zuster van Octavianus, had verstooten en een Egyptische koningin, Cleopatra, had gehuwd, den man, die provinciën van het Romeinsche rijk wegschonk tot koninkrijken voor zijne en hare kinderen, en niet meer zich gedroeg als een | |
[pagina 291]
| |
Romeinsch magistraat, doch als een hellenistisch vorst. Vandaar, dat in Italië de stemming algemeen ten gunste van Octavianus was. Vrijwillig legde heel Italië den eed van trouw aan hem af; men gevoelde, dat eene overwinning van Antonius voor de heerschappij van Rome, d.w.z. van Italië, noodlottig zou zijn. Den 2en September 31 v.C. werden Antonius en Cleopatra in den zeeslag bij Actium, aan den ingang van de golf van Arta, geslagen, hun landleger gaf zich over, den 1en Augustus van het volgend jaar viel Alexandrië, waarheen de verslagenen waren gevlucht, in handen van Octavianus, kort daarna gaven eerst Antonius, daarop Cleopatra, zich den dood. De beteekenis van den slag bij Actium kan moeilijk worden overschat, hij besliste over het lot der oude wereld. Had Antonius overwonnen, dan zou dat ongetwijfeld de aanleiding geworden zijn tot nieuwe burger-oorlogen, want een regeling, waarbij Italië zich zou hebben kunnen neerleggen, was van hem niet te verwachten. Er zou een chaos zijn ontstaan, en niet onwaarschijnlijk zou daarin de Romeinsch-hellenistische beschaving, onder de aanvallen van de Parthen in het oosten en van de Germanen in het noorden, ten onder zijn gegaan. De vreugde, die in Italië heerschte over den uitslag van den strijd, het Nunc est bibendum van Horatius, Nunc est bibendum, nunc pede libero
pulsanda tellus, nunc saliaribus
ornare pulvinar deorum
tempus erat dapibus, sodales!Ga naar voetnoot1)
die vreugde is zeer begrijpelijk. De overwinning van Octavianus werd gevoeld als eene van Rome, van Italië, als eene van het westen op het oosten. Na den slag bij Actium was Octavianus oppermachtig, zelden heeft het lot der wereld zoo zeer berust in de handen van één man als op dat oogenblik. Het stond aan Octavianus om te beschikken, wat met het Romeinsche Rijk, d.w.z. met de toenmalige beschaafde wereld, zou gebeuren. Hij had het diadeem kunnen aannemen en onbeperkt kunnen heerschen, niet slechts | |
[pagina 292]
| |
als koning, maar als de geïncarneerde godheid, zooals de bedoeling was geweest van zijn adoptiefvader Caesar. Dat heeft Octavianus versmaad, en in zooverre hebben Brutus en Cassius, die Caesar in het bijzonder wegens die voornemens afmaakten, met hun dolkstooten hun doel bereikt. Wat heeft Octavianus dan gedaan? Na de inbezitneming van Egypte is hij naar Italië teruggekeerd, heeft den staat gereorganiseerd en langzamerhand den constitutioneelen toestand hersteld. Als bekroning van zijn werk droeg, op den 13en Januari 27, de toen 35-jarige plechtig den staat uit zijn potestas, d.w.z. uit de ambtelijke machtsbevoegdheid, die hij sinds 43, zij het niet steeds op denzelfden rechtsgrondslag, had bezeten, over aan het arbitrium, d.w.z. aan de vrije beschikking, van senaat en volk. Zelf heeft hij, in het door hem opgestelde verslag van zijn daden, dat, na zijn dood, op zijn testamentarisch bevel, in twee vóór zijn mausoleum geplaatste bronzen zuilen werd gegrift, dit uitgedrukt in de beroemde woorden: ‘In mijn 6e en 7e consulaat (d.w.z. in 28 en 27 v.C.), toen ik de burger-oorlogen had gedoofd, na door den eenstemmigen wensch der geheele burgerij in het bezit te zijn gekomen van alles, heb ik den staat uit mijne macht overgegeven aan de vrije beschikking van den senaat en van het Romeinsche volk’. Den 16en Januari daaropvolgende verleende de senaat, als dank hiervoor, hem den naam Augustus, d.w.z. de verhevene, vereerenswaardige. Augustus drukt dit uit in deze woorden, die op de geciteerde volgen: ‘voor deze mijne verdienste ben ik bij senaatsbesluit Augustus genoemd, en met lauwertakken zijn de deurposten van mijn huis van staatswege omkleed, en een burgerkroon (d.w.z. een krans van eikenloof; een dergelijke krans werd slechts verleend aan wie met eigen levensgevaar een burger of burgers uit de macht van den vijand had bevrijd), een burgerkroon is boven mijne deur vastgehecht, en een gouden schild is in de vergaderzaal van den senaat geplaatst, hetwelk de senaat en het Romeinsche volk mij schonken wegens mijn dapperheid, mijn mildheid, mijn rechtvaardigheid en mijn godsvrucht, volgens het getuigenis van het op dat schild aangebrachte opschrift. Sinds dien tijd heb ik boven allen gestaan in auctoritas, maar aan potestas (d.w.z. aan ambtelijke macht) heb ik niets meer bezeten dan zij, die voor mij in iedere magistratuur mijne collega's waren.’ | |
[pagina 293]
| |
In deze woorden geeft Augustus eene omschrijving van de positie, die hij na Januari 27 v.C. in den staat innam. Hij laat het daarin voorkomen, alsof hij zijne macht zou hebben neergelegd en die van senaat en volk, dus den ouden republikeinschen staatsvorm, zou hebben hersteld. Ook zijn tijdgenooten laten zich in dien geest uit, althans de Romeinen onder hen. ‘Hij heeft (op dien dag) den staat aan het Romeinsche volk teruggegeven’, lezen wij bij den datum van 13 Januari op een kalender, die onder Augustus' regeering in marmer werd gebeiteld; Ovidius zegt in zijn Fasti bij dien dag: ‘teruggegeven is aan ons volk geheel zijn machtsgebied.’ Inderdaad, het volk verkiest weer jaarlijks de magistraten, niet meer worden deze, soms jaren te voren, door enkele machthebbers aangewezen; de volksvergadering kan weer wetsvoorstellen aannemen of verwerpen; de senaat herkrijgt zijne vroegere competentie. En toch: een Grieksche tijdgenoot van Augustus, Strabo, zegt, dat hij het bestuur over het rijk had; in dien geest spreken ook latere Romeinen als Tacitus en Suetonius; volgens Cassius Dio is juist de monarchie het werk van Augustus, geheel in tegenstelling dus met wat Augustus zelf zegt. Wat is dan inderdaad gebeurd? Augustus heeft de macht, die hij aan senaat en volk teruggaf, voor een gedeelte van deze weer teruggekregen, en wel voor het belangrijkste gedeelte. Hij kreeg in Januari 27 voor eene periode van 10 jaar, die later telkens verlengd is, van den senaat het bestuur over een aantal provinciën, en wel juist over de belangrijkste, namelijk, op een enkele uitzondering na, over alle, waarin legioenen lagen; hij kon deze, terwijl hij zelf te Rome bleef, door stadhouders, die hij zelf benoemde, laten besturen. Voor de overige provinciën wees de senaat de stadhouders aan, maar tegenover hen bezat Augustus als consul, een ambt, dat hij in dezen tijd jaar voor jaar bekleedde, een hooger commando, dat hem de bevoegdheid gaf, hun, zoo noodig, bevelen te geven. Toen hij eenige jaren later, in 23 v.C., er toe overging, niet meer jaarlijks het consulaat te bekleeden, en dus dit hoogere commando verliezen zou, werd dit hem speciaal verleend. Door deze maatregelen bezat Augustus het bestuur over een groot aantal provinciën, het toezicht over het bestuur van de overige, en het opperbevelhebberschap van het leger. In Rome en Italië berustte zijne macht eerst op het telken jare door | |
[pagina 294]
| |
hem bekleede consulaat, en, toen hij van de jaarlijksche bekleeding daarvan afzag, op de hem toen verleende ambtsbevoegdheid der volkstribunen. Daardoor kon hij den senaat en de volksvergadering bijeenroepen, voorzitten, en er voorstellen doen, zijn veto uitspreken tegen aan hem onwelgevallige senaatsbesluiten en wetsvoorstellen, en was zijn persoon onschendbaar. Behalve deze bevoegdheden kreeg Augustus successievelijk nog een aantal andere, als het recht om oorlog te verklaren en vrede te sluiten, het recht van bindende aanbeveling bij de magistraatskeuzen, de zorg voor de korenvoorziening van Rome, de zorg voor de groote wegen in Italië, en andere meer. Augustus moge dus formeel gelijk hebben, als hij beweert, dat hij, nadat hij in 27 v.C. van zijne onbeperkte macht afstand had gedaan, niet meer ambtsbevoegdheid heeft bezeten dan diegenen, die in iedere magistratuur zijne collega's waren - hij heeft ook werkelijk de dictatuur en andere met de republikeinsche staatsorde strijdende bevoegdheden, die hem later nog eenige malen dringend door het volk zijn aangeboden, constant geweigerd - maar reeds de geschetste cumulatie van bevoegdheden in zijn persoon maakte, dat zijn macht feitelijk die van alle andere magistraten overtrof, maakte, dat zij feitelijk in strijd was met het wezen der oude republiek. Doch Augustus was niet slechts magistraat, zooals de opvatting was van Mommsen, zij het dan een magistraat met een cumulatie van bevoegdheden, hij was meer dan magistraat, en dat wel hierdoor, dat hij, zooals hij zelf zegt, allen te boven ging in auctoritas. Auctoritas is de niet aan een ambt gebonden macht, die aan iemand niet wordt verleend en ook niet verleend worden kan, maar die als natuurlijk en algemeen erkend gevolg voortvloeit uit wat hij heeft verricht en wat hij is. ‘Das Wesen der auctoritas im staatlichen Leben’, zegt een Duitsch geleerde, ‘ist es gerade, dass sie eine Macht darstellt, die nicht mit äussern Mitteln eine Befolgung erzwingt, sondern die einen innern Zwang schafft, der das Gefühl erzeugt, dass die Befolgung eine selbstgewählte freiwillig übernommene Pflicht darstelle’.Ga naar voetnoot1) Auctoritas heeft dus met het al of niet bekleeden van een magistratuur niets te maken. Augustus heeft haar zich verworven, in | |
[pagina 295]
| |
meerdere mate dan iemand anders, door wat hij tot heil van het gemeenebest tot stand heeft gebracht. Zij maakt het voor ieder tot zedelijken plicht, zijne leiding te volgen, zij maakt hem tot den princeps, d.w.z. den princeps civium, den eersten burger. Princeps, het woord, waarmede de keizer gewoonlijk wordt aangeduid, is niet de naam voor een ambt, niet een titel, maar de uitdrukking voor een positie, de erkenning, dat de aldus aangeduide de eerste plaats inneemt onder zijne medeburgers, eene plaats, analoog aan die, welke Pericles te Athene innam. Ook vroeger, tijdens de Republiek, waren er te Rome wel mannen geweest, die men, met een meervoudsvorm, principes noemde, d.w.z. dat zij bij allen in het hoogste aanzien stonden wegens hun verdiensten en grooten invloed hadden op het staatsbestuur; Cicero had in zijn werk Over den Staat gewezen op de beteekenis van den princeps, in het enkelvoud, den eenen, eersten, man, naar wien ieder vrijwillig luistert; Pompejus had gedurende enkele jaren voor princeps willen doorgaan: Augustus is nu onbestreden de princeps, niet door een senaats- of volksbesluit, maar suo iure, door de auctoritas, die hij bij alle burgers geniet. Augustus is dus als princeps méér dan een magistraat, die alleen een bepaalde, wèl omschreven potestas bezit, maar het woord princeps kenschetst hem toch als burger, zij het als den eersten burger, dus toch als één onder velen, als een mensch onder andere menschen. Evenwel, Augustus is niet slechts meer dan een magistraat, hij is ook als persoon verheven boven zijne mede-menschen. Dat is hij niet in zijne qualiteit van pontifex maximus, opperpriester, het hoofd van den staatsgodsdienst. Weliswaar is Augustus sinds 12 v.C. pontifex maximus, maar het bekleeden van het opper-pontificaat beteekent slechts het bezit van een magistratuur méér, van eene, die bevoegdheden schenkt van sacralen aard. Het geeft aan de ermee bekleede persoon geen bijzondere wijding. Evenmin is Augustus, zooals de koningen van Egypte en Syrië waren, reeds bij zijn leven een op aarde verschenen god, die van staatswege met tempels, altaren en offers wordt vereerd, althans hij is dat niet te Rome en in Italië. Zijn cultus door particulieren werd in Italië geduld, doch van staatswege als god vereerd werd Augustus daar eerst na zijn dood. Maar, al is hij dan officieel geen god, hij is toch meer dan een gewoon mensch, immers, een senaatsbesluit had verklaard, | |
[pagina 296]
| |
dat hij was augustus. Wat wilde de senaat met die naamgeving uitdrukken? Augustus was een oud en weinig gebruikt woord, waarvan de beteekenis dus nog niet was afgesleten. Het werd in het bijzonder gebruikt in de sacrale en poëtische taal, de beteekenis ervan was waarschijnlijk oorspronkelijk ‘de zegenrijke’; in den tijd, waarvan wij spreken, wil het zeggen, dat de ermee aangeduide persoon of zaak geheiligd is, gewijd, vereerenswaardig, meer dan menschelijk. Die naam, dien Augustus op 16 Januari 27 v.C. door het genoemde senaatsbesluit officieel verkregen had, ongetwijfeld na overleg met en na verkregen goedkeuring van hemzelf, verleende hem dus geen enkele bevoegdheid, geen enkele macht, maar gaf hem toch een positie sui generis, zooals hij nooit door het bekleeden van welke magistratuur of van welke cumulatie van magistraturen ook zou kunnen verwerven, en evenmin door het bezit van zelfs de allergrootste auctoritas. Die naam Augustus verhief hem boven het menschelijke, zonder hem te maken tot een god, en is een typeerende proeve van de staatsmanswijsheid van den man, die er als eerste mee bekleed werd. We zien dus, dat Augustus van het volk de potestas had gekregen van verscheiden magistraten tezamen, dat hij door zijn praestaties allen in auctoritas te boven ging en hen dientengevolge als princeps moreel tot gehoorzaamheid verplichtte, en dat hij krachtens een senaatsbesluit als Augustus in een bovenmenschelijke sfeer was geplaatst. Wel sterk verankerd was de positie, die hij zich geschapen had in - men kan ook zeggen: naast, of boven - het vernieuwde gemeenebest, waarin de magistraten, de senaat, de volksvergadering weer elk hun taak zouden vervullen gelijk voorheen. Een kunstige machine heeft Augustus opgebouwd, of liever, hij heeft aan de bestaande machinerie van het staatsbestuur een nieuw rad toegevoegd, het voornaamste. Zou de vernieuwde staatsmachine goed functioneeren, dan mocht aan geen der samenstellende deelen iets haperen en moesten ze alle hun plicht doen en de hun door den herschepper der machine toegedachte rol vervullen, en vooral moest dat Augustus zelf, vooral moest dat de keizer - met dien naam toch mogen we hem na 27 wel noemen. De omstandigheid, dat Augustus zoo buitengewoon lang heeft geregeerd, en dat zijn opvolger Tiberius in alles aan de traditie van Augustus is getrouw gebleven, heeft er | |
[pagina 297]
| |
in hooge mate toe bijgedragen, om aan het door dezen geschapen regeeringssysteem duurzaamheid te verleenen. De republiek hersteld - ja, maar slechts voorzoover de keizer het toelaat. Het staatsbestuur vertoont den vorm eener republiek, maar in wezen is het een monarchie. Dat komt duidelijk aan het licht, zoodra er een keizer is, die zijn rol niet vervult, die niet binnen de door Augustus vastgestelde perken blijft, zooals Caligula en Domitianus. Is het de bedoeling van Augustus geweest, de republiek ook in wezen te herstellen? Geleerden van naam, als Ferrero en Eduard Meyer, hebben het gemeend, het mag, naar het mij voorkomt, op goeden grond worden betwijfeld, vooral op dezen, dat Augustus, bij de reorganisatie zijner ambtelijke bevoegdheden in 23 v.C., geen der elementen van zijn werkelijke macht uit handen heeft gegeven, maar integendeel er strict voor waakte, dat, wat hij door een maatregel aan bevoegdheid inboette, door een anderen maatregel werd goedgemaakt, en verder op dezen grond, dat hij, zooals we zullen zien, een dynastie heeft willen stichten, en inderdaad gesticht heeft. Augustus heeft waarschijnlijk van het begin van zijn optreden af, ondanks zijn jeugd, het oog gericht gehad op het verkrijgen der oppermacht in den staat, hij heeft die verkregen en heeft die willen houden, maar hij is niet, zooals Caesar wilde, den weg van het hellenistisch koningschap ingeslagen, doch heeft aan het rijk een staatsregeling geschonken, die, voorzoover de omstandigheden dit toelieten, aansloot bij de oud-romeinsche traditie, en die gedurende drie eeuwen aan de bewoners ervan ruimte liet, om hunne krachten ten profijte van het rijk en tot hun eigen voldoening te ontplooien.
Onmiddellijk nadat Augustus in Januari 27 v.C. zijne constitutioneele positie had vastgelegd, is hij begonnen, zijn zorg te wijden aan de afzonderlijke deelen van het rijk. Hij is niet slechts de organisator van het rijksbestuur, doch ook de pacificator orbis terrarum, de man, die aan de wereld den vrede gebracht heeft, een vrede, die naar hem de pax Augusta genoemd werd, d.w.z. een vrede, gebaseerd op het ontzag voor de persoon en de macht van Augustus. Ten behoeve van die pacificatie is hij eenige keeren, telkens verscheiden jaren achtereen, van Rome en Italië afwezig geweest, bijna alle deelen van het rijk heeft hij, eens of meermalen, bezocht en de er heerschende toestanden grondig leeren | |
[pagina 298]
| |
kennen. De Republiek had nergens schoon schip gemaakt, het rijk was als het ware toevallig, door een opeenvolging van veroveringen, ontstaan, waarbij vaak juist het moeilijkste werk onafgedaan was gebleven. Zoo waren de wilde bewoners van het Alpengebied, dat als een krans om Noord-Italië heen ligt, zoo waren de Asturiërs en Cantabriërs in de moeilijk toegankelijke gebergten van Noord-Spanje, de krijgshaftige volksstammen in het Noordelijk gedeelte van het Balkan-schiereiland, nog steeds onafhankelijk en vormden een voortdurende bedreiging voor de naburige gepacificeerde streken. Een nauwkeurig vastgelegde, versterkte en verdedigde grens bezat het Romeinsche rijk niet, op verschillende plaatsen stond het open voor de invallen der barbaren. De taak, die Augustus wachtte, was dus van tweeërlei aard, vooreerst pacificatie en afronding van het bestaande bezit, vervolgens uitbreiding van het rijk tot aan zijn natuurlijke grenzen en versterking van deze, ten einde aan de inwendig gepacificeerde provinciën ook uitwendig rust te verschaffen. Met de pacificatie en organisatie van het bestaande bezit is Augustus in de eerste tien jaren, die op de regeling van het staatsbestuur in 27 volgden, over het algemeen klaar gekomen. Spanje, waar hijzelf gedurende eenige jaren vertoefde, werd, na harden en moeilijken strijd, door Agrippa tot rust gebracht. Met de onderwerping van de stammen van het Alpengebied werd een begin gemaakt. Het Balkan-schiereiland werd tot aan de Donau toe onderworpen, de Donau werd hier, van het huidige Belgrado af tot aan de monding toe, de grens van het rijk. Voor het aanzien van Augustus was van nog meer belang een succes, dat hij, zonder tot de wapens te behoeven te grijpen, in het oosten behaalde op het eenige rijk, dat door het Romeinsche als onafhankelijke en zelfstandige macht naast zich werd erkend, het Parthische, dat zich uitstrekte van den Euphraat oostwaarts tot bij den Indus. Meer dan eens hadden de Parthen invallen gedaan in Syrië en Klein-Azië, meer dan eens hadden zij aan de Romeinen zware nederlagen toegebracht, vele buitgemaakte Romeinsche vaandels waren nog in hun bezit, duizenden krijgsgevangen gemaakte Romeinen waren door hen verplaatst naar het verre Iran, en bebouwden daar het land voor hun Parthische meesters. Die schande kon Augustus niet op Rome laten rusten. Herhaaldelijk had hij geëischt, dat de vaandels en de krijgs- | |
[pagina 299]
| |
gevangenen zouden worden teruggegeven, maar tevergeefs: de Parthische koning was, begrijpelijk genoeg, daarop niet ingegaan. In 22 v.C. ging Augustus zelf naar het oosten, en nu durfde de Parthische koning, wiens troon niet al te vast was gegrondvest en die rekening moest houden met den mogelijken aanval van een pretendent, die bij Augustus een toevlucht had gezocht, het niet op een oorlog met Rome te laten aankomen. De Romeinsche gevangenen, van wie velen reeds tientallen van jaren in Parthië hadden moeten doorbrengen, werden door hem uitgeleverd, de Romeinsche vaandels werden overgegeven aan Augustus' stiefzoon Tiberius, Armenië, dat steeds de twistappel vormde tusschen Rome en Parthië, werd een Romeinsch vazalvorstendom. Op geen overwinning is Augustus trotscher geweest dan op dit succes, dat hij zonder wapengeweld, alleen door het ontzag, dat zijn persoon en zijn macht inboezemde, had kunnen bereiken. Het wordt verheerlijkt op het pantser van een standbeeld van hem, dat een plaats kreeg in een villa van zijn gemalin Livia en dat zich thans in het Vaticaansch Museum bevindt. Onvermoeid was dus Augustus in de eerste tien jaar van zijn regeering als princeps bezig, de veiligheid van de bestaande provinciën tegen gevaren van buiten en binnen te verzekeren en ze af te ronden door toevoeging van nog niet onderworpen gedeelten. Uitbreiding van het rijk kan men dit nauwelijks noemen, Augustus' werk in deze jaren beteekent bescherming en pacificatie. Die heeft hij noodig om zijn doel te bereiken. Dat doel is de moreele en materieele opheffing van het rijk, in het bijzonder van Italië. Daarop is al zijn streven gericht. De Romeinsche burgers - dat wil zeggen de bevolking van Italië, want deze bezit nu in haar geheel, natuurlijk op de slaven na, het Romeinsche burgerrecht - de Romeinsche burgers moeten in het rijk de eerste plaats innemen, en om dat te kunnen doen, moeten zij terugkeeren tot de oude godsvrucht en de oude zeden. Daarom worden door Augustus zelf of op zijn initiatief de tijdens de burgeroorlogen vervallen tempels hersteld, en worden oude, reeds bijna te loor gegane, priesterschappen opnieuw ingericht, daarom wordt, ter bescherming van het huwelijk, een strenge wet uitgevaardigd tegen echtbreuk. De Romeinsche burgerij moet zich krachtig vermeerderen, doch moet niet door een toevloed van | |
[pagina 300]
| |
vreemde elementen worden bezoedeld; daarom is Augustus zuinig met de verleening van het Romeinsche burgerrecht, daarom wordt de vrijlating van slaven, die aan deze niet slechts de vrijheid, doch ook het burgerrecht schenkt, aan beperkende bepalingen onderworpen, daarom worden bij de wet maatregelen genomen tegen het coelibaat en tegen de kinderloosheid der burgers, euvelen, die een onrustbarenden omvang hadden aangenomen: de ongehuwde mag geen legaat aanvaarden, de gehuwde zonder kinderen erft slechts de helft, vaders van drie of meer kinderen genieten voorrechten bij benoemingen en zijn vrijgesteld van verschillende lasten. Onder de burgers moeten de senatoren moreel en materieel bovenaan staan; daarom wordt de senaat gezuiverd van ongunstige elementen, die er tijdens den burgeroorlog een plaats hadden gekregen, het huwelijk met een vrijgelaten slavin wordt aan de senatoren verboden, en er wordt een minimum-vermogen voor hen vastgesteld. Door deze en dergelijke maatregelen wil Augustus zorgen, dat het heerschende volk, en daarin weer de heerschende klasse, de ervoor bestemde taak kan vervullen. Daarnaast staan maatregelen, die niet slechts aan de Romeinsche burgers, maar ook, en ten deele zelfs in het bijzonder, aan de onderdanen ten goede komen. Aan de voortdurende afpersingen van de bewoners der provinciën door de Romeinsche bestuurders en belastingpachters, die er heen gingen met het doel er zich op elke wijze te verrijken, wordt paal en perk gesteld, de lasten, die op de provinciën drukken, worden laag gehouden. ‘Men moet de schapen niet villen, maar scheren’, dit woord van zijn opvolger Tiberius werd reeds door Augustus in praktijk gebracht. Aan de gemeenten in de provinciën wordt zooveel mogelijk zelfbestuur gelaten. De groote wegen, door de Romeinen overal met militaire bedoelingen aangelegd, dienen tevens handel en verkeer; aan de zeerooverij, die in de Middellandsche Zee welig had getierd, werd de kop ingedrukt. ‘Gijlieden ziet,’ zegt een schrijver ongeveer honderd jaar later, maar zijn woord geldt ook reeds voor den tijd van Augustus, ‘gij ziet, dat de keizer ons grooten vrede verschaft, omdat er niet langer oorlogen zijn noch gevechten noch rooverbenden noch zeeroovers, maar het is mogelijk, in elk jaargetijde te reizen over land en over zee, van het oosten naar het westen.’ De vrede, dat was het, wat door de tijdgenooten als de groote weldaad, die Augustus | |
[pagina 301]
| |
gebracht had, werd gewaardeerd en geprezen. Niet langer bestond de onzekerheid van leven en eigendom, die tientallen van jaren had geheerscht, niet langer behoefde men te vreezen, morgen de vruchten van zijn arbeid te zien vernield of weggenomen en zelf te worden gedood of, van alles beroofd, heen te moeten trekken naar elders. De vruchten van den vrede, dien Augustus bracht, werden spoedig zichtbaar, en dat dès te eerder en rijker, omdat rechten, die de industrie van een bepaald gebied, hetzij die van Italië hetzij die van een provincie, zouden moeten beschermen tegen concurrentie van elders, onbekend waren. Praktisch heerschte in het geheele reusachtige gebied van het rijk vrijhandel. De oeconomisch minder ontwikkelde provinciën van het westen, Spanje en Gallië, boden een vruchtbaar terrein voor de exploitatie en den ondernemingsgeest van Italië, de industrie van Syrië en Klein-Azië vond haar afzet in Italië en het westen, naar Italië gaat het koren uit Noord-Afrika en Egypte. Overal in het rijk ontplooit zich nieuwe welvaart, een gevolg van de Pax Augusta. Onder invloed daarvan staat ook de nieuwe opbloei van de Latijnsche literatuur, beschermd door Augustus' vertrouwden vriend Maecenas. Horatius, die nog in het leger der senaatspartij had meegevochten, prijst nu in zijn gedichten Augustus en diens werk. Vergilius schept het nationale Romeinsche epos, waarin hij de daden van Aeneas bezingt, den stamvader van het Julisch geslacht, waartoe Augustus door zijn adoptie behoort. Livius schept het nationale Romeinsche geschiedwerk en verheerlijkt daarin de deugden der voorouders, waaraan Augustus nieuw leven wil schenken. Zoo ontstond overal het gevoel, dat het sombere verleden voorbij was, dat men in een nieuwen, beteren tijd leefde, en men was er Augustus dankbaar voor. Hoort, wat Horatius zingt, als Augustus door zijn organisatiewerk langer in Gallië wordt vastgehouden, dan men te Rome verwacht had: ‘O Gij, uit weldoende goden gesproten, beste wachter van het volk van Romulus, reeds veel te lang zijt gij weg, een spoedige terugkomst hadt Gij beloofd aan den gewijden raad der vaderen: keer terug, hergeef het licht, goede leidsman, aan Uw vaderland, want wanneer, als ware het lente, Uw gelaat het volk tegenglanst, dan verloopt de dag blijder, dan schittert schooner de zon. | |
[pagina 302]
| |
toeven aan gene zijde der zee van Carpathos en langer dan een jaar van zijn lieve woning afhoudt, roept met geloften en gebeden en de voorteekens raadpleegt en haar gelaat niet afwendt van het gebogen strand, zoo, van trouw verlangen vervuld, zoekt het vaderland zijnen Caesar. Ongetwijfeld heeft Horatius in dit gedicht uiting gegeven aan de gevoelens, die in Italië bij velen leefden. Het was de wensch van Augustus, dat aan de opvatting, als was met zijne regeering een nieuwe tijd aangebroken, van staatswege uiting zou worden gegeven door een symbolische handeling. Daarvoor maakte hij gebruik van de ludi saeculares, d.w.z. de plechtigheden en offers, die ook vroeger eenige malen te Rome plaats hadden gevonden, voor het laatst in 146 v.C., omdat men een saeculum, een eeuw, als afgeloopen beschouwde. Maar, terwijl vroeger het eeuwfeest bestaan had in een dooden-offer aan de voorbij-gegane eeuw, gebracht bij een 20 voet onder den grond gelegen altaar van den god der onderwereld, gaf Augustus aan de viering een ander karakter. Zij zou niet meer naar het verleden wijzen, doch naar de toekomst, en de inwijding vormen van een nieuwe eeuw. Daarom werden de offers nu in de eerste plaats gebracht aan Juppiter en Juno, de beschermgoden van den staat, en aan Apollo en Diana, de beschermgoden van den keizer, en niet meer onder den grond, maar op het Capitool en den | |
[pagina 303]
| |
Palatijn. Van 31 Mei tot 3 Juni 17 v.C., gedurende drie nachten en drie dagen, had, met groote plechtigheid en praal, te Rome de viering der ludi saeculares, bestaande in offers en daaraan verbonden feestelijkheden, plaats, waarbij Augustus zelf, samen met zijn vriend Agrippa, een hoofdrol vervulde. Aan Horatius had hij opgedragen, den eeuwzang te dichten, die door een koor van uitgelezen knapen en meisjes werd aangeheven, het carmen saeculare. De viering van dit eeuwfeest kan men beschouwen als het hoogtepunt van Augustus' leven. Zij geeft symbolisch weer, hoe hij zich door tijdgenoot en nakomeling beschouwd wilde zien, namelijk als de brenger van een nieuwen tijd van vrede en welvaart. Diezelfde opvatting spreekt tot ons uit de decoratie der Ara Pacis Augustae, het altaar, dat eenige jaren later op bevel van den senaat te Rome werd opgericht voor den Augustusvrede. Het is, mogen wij zeggen, ook de opvatting, die het meest aan de beteekenis van Augustus recht doet wedervaren. Met de ludi saeculares begint de tweede en laatste periode van Augustus' regeering. Daarin staat, naast zijn oude doelstelling, namelijk de moreele en materieele verheffing van het rijk, waarvoor hij tot zijn dood toe onvermoeid werkzaam bleef, voornamelijk op den voorgrond de uitbreiding van het rijk tot zijne natuurlijke grenzen. Als zoodanig beschouwde Augustus de Donau en de Elbe. Indien hij erin geslaagd was, die stroomen beide tot grensrivieren van het Romeinsche Rijk te maken, dan zou wellicht de wereldgeschiedenis een ander verloop hebben gekregen. In den beginne ging alles naar wensch. Systematisch werden, telkens na uitstekende voorbereiding, de verschillende stappen afgelegd, die tot de in het oog gevatte grenzen zouden moeten leiden, aan het rijk een enorm gebied zouden moeten toevoegen, en het in Europa een betrekkelijk korte en gemakkelijk verdedigbare landgrens zouden moeten verschaffen, die van den mond van de Elbe tot dien van de Donau zou loopen. In het jaar, volgende op de viering der ludi saeculares, in 16 v.C., ging Augustus zelf naar Gallië, om dit land, dat de basis zou vormen voor de krijgstochten aan de overzij van den Rijn, definitief te organiseeren. Hij bleef er vier jaar. Intusschen onderwierpen zijn stiefzoons, Tiberius en diens jongere broeder Drusus, de nog onafhankelijke gedeelten der Alpen en het ten Noorden daarvan | |
[pagina 304]
| |
gelegen land tot aan de Donau toe. Niet langer behoefde Noord-Italië te vreezen voor invallen, de wegen over de bergen naar het Westen, Noorden en Oosten waren in Romeinsche handen. Het eenige gebied op den rechter Donauoever, dat nog vrij was, namelijk Pannonië, d.w.z. het westelijke gedeelte van het tegenwoordige Hongarije, werd in de eerstvolgende jaren door Tiberius onderworpen. Door deze veroveringen was de Donau, die reeds van het huidige Belgrado stroomafwaarts de grens vormde, dit over hare geheele lengte geworden, van haar oorsprong tot haar monding toe, maar straks, zoo hoopte Augustus, zou zij het nog slechts voor een gedeelte zijn, want reeds had Drusus van Gallië uit eenige jaren achtereen veldtochten ondernomen in Germanië, reeds had hij de Elbe bereikt. Bij de los van elkaar staande Germaansche stammen vond hij geen ernstigen, althans geen gecentraliseerden, tegenstand, daarentegen waren er onder de Germaansche aanzienlijken wèl, die aan de Romeinen steun verleenden en in hun dienst traden. Zoo werd de onderwerping van Germanië op voorspoedige wijze voorbereid. Weliswaar stierf in 9 v.C. Drusus, midden in Germanië, aan de gevolgen van een ongelukkigen val van zijn paard, maar Tiberius zette, op bevel van Augustus, het werk van zijn overleden broer met gunstigen uitslag voort. De keizer kon meenen, dat het voornaamste gedaan was, dat volledige pacificatie van Germanië nog slechts een kwestie van tijd zou zijn, dat hij Tiberius elders, in het oosten, voor een meer dringende taak, zou kunnen gebruiken. Hij wilde hem daar het conflict, dat met Parthië over Armenië gerezen was, laten oplossen. Maar ziet, het ongeloofelijke gebeurt: Augustus ontvangt een weigering. Ondanks de smeekbeden van zijne moeder en zijn stiefvader trekt de 36-jarige Tiberius zich van alle staatszaken terug en gaat hij, die tot nog toe steeds vol activiteit en energie als veldheer en bestuurder werkzaam was geweest, in vrijwillige ballingschap naar het rustige Rhodus. Dat was de eerste groote tegenslag, dien Augustus in zijn politieke plannen ondervond, de eerste maal, dat hij bij een van zijn familie-leden op tegenstand stiet. Wat was voor Tiberius de reden voor zijn, zoo onbegrijpelijk lijkend, besluit? We kunnen het slechts gissen, het ten grondslag | |
[pagina 305]
| |
liggende motief is, naar het mij voorkomt, het volgende. Tiberius was een zoon van Augustus' gemalin Livia uit haar eerste huwelijk. Zijn vader was een lid van een van de oudste en meest trotsche Romeinsche adelsgeslachten, dat der Claudii. Toen Tiberius nog zeer jong was, had Augustus, toen nog Octavianus, in hartstocht voor Livia ontbrand, zijn vader gedwongen van haar te scheiden om zelf met haar te kunnen huwen. Na zijns vaders vroegen dood was Tiberius opgevoed in het huis van zijn stiefvader Augustus, hij had reeds als jonge man eervolle opdrachten van dezen gekregen, maar hij was door Augustus steeds achtergesteld bij diens eigen bloedverwanten, hij was steeds nadrukkelijk op de tweede plaats gezet. Toen nu Julia, Augustus' eenige dochter, gesproten uit een kortstondig vroeger huwelijk van hem, haar eersten echtgenoot, een zoon van een zuster van Augustus, na een kort, kinderloos huwelijk, door den dood had verloren, moest zij op bevel van haar vader hertrouwen met diens vriend en veldheer Agrippa, hoewel Agrippa met een dochter derzelfde zuster van Augustus gehuwd was en dus eerst van deze scheiden moest. Augustus, wiens huwelijk met Livia kinderloos bleef, had zijn hoop gevestigd op de kinderen, die hij uit dit huwelijk van zijn dochter tegemoet zag, en zijn verwachtingen werden niet teleurgesteld. Julia en Agrippa kregen, behalve eenige dochters, twee zoons, Gajus en Lucius. Zij werden door Augustus geadopteerd, zij waren zijn trots en zijn liefde, zij waren de kroonprinsen, zij zouden Augustus' opvolgers worden, Agrippa zou, na Augustus' dood, hun beschermer zijn. Maar Agrippa was het, die eerder overleed, en nu was het Tiberius, hoewel diens persoon aan Augustus niet sympathiek was, aan wien hij de rol toedacht, die Agrippa niet meer vervullen kon. Hij gebood, het was in 11 v.C., den toen 31-jarigen Tiberius, ofschoon deze met een dochter van Agrippa in een zeer gelukkig huwelijk verbonden was, om van haar te scheiden en te huwen met Julia. Tiberius gehoorzaamde, hoe ongaarne ook, maar dit huwelijk bracht aan beide echtgenooten slechts leed. Julia's natuur kwam in niets met die van haar ernstigen en conscientieuzen echtgenoot, die bovendien door zijn gevoel van achterstelling gesloten en stug was geworden, overeen. Julia was ook het tegendeel van haar stiefmoeder Livia. Livia was de ingetogen mater familias van den oud-romeinschen stempel, op wier gedrag niets viel aan te | |
[pagina 306]
| |
merken, een voorbeeld voor anderen, de waardige gemalin van den princeps. Julia daarentegen, mooi, elegant en modieus, geestig, spotlustig en spilziek, leidde het zich door geen banden van moraal of conventie in haar vrijheid van handelen beperkt achtende leven der jeunesse dorée van haar tijd. Tegen haar zin had zij den zoovele jaren ouderen Agrippa en na diens dood Tiberius moeten huwen, ook hare verlangens waren door Augustus opgeofferd aan wat hij zag als het belang zijner dynastie, nu leidde zij een leven van zedeloosheid en echtbreuk. Het was te Rome algemeen bekend, alleen niet aan Augustus. Voor Tiberius werd zijn huwelijk ten slotte tot een ondraaglijken last; hij had zich kunnen bevrijden door Julia's gedrag mee te deelen aan haar vader, maar dat verbood hem zijn trots, liever trok hij zich, zonder een verklaring te geven, terug in de eenzaamheid. Dit besluit van Tiberius bracht Augustus in groote verlegenheid. Steeds had hij voor belangrijke opdrachten gebruik gemaakt van leden van zijn eigen huis, als Agrippa, Tiberius, Drusus, nu had hij ook den laatste van dezen verloren. Zijn door hem geadopteerde kleinzoons waren nog veel te jong, om aan hen een taak te kunnen opdragen. Een buitenstaander een succes laten behalen, en daardoor zich wellicht een mededinger naar de volksgunst en de macht scheppen, wilde Augustus niet. Het gevolg was, dat datgene, wat zou hebben moeten gebeuren, bleef rusten, dat de taak, die Tiberius had zullen vervullen, moest wachten, tot Augustus' oudste kleinzoon Gajus die op zich zou kunnen nemen. Zijn kleinzoons, zijn eigen bloed, voor de wet zijn zoons, zouden zijn positie erven en zijn huis in stand houden en voortzetten, dat was de alleszins redelijke hoop van Augustus. Wel vreeselijk is hij in die verwachtingen teleurgesteld. In 1 v.C. werd Gajus, hoewel pas 19 jaar oud, met het oppercommando naar het oosten gezonden. Eerst scheen hij te slagen. De Parthische koning betuigde bij een samenkomst met hem zijn hulde aan het beeld van Augustus en aan de Romeinsche standaards, maar, als gevolg van een bij de belegering van een stad in Armenië opgeloopen verwonding, verviel Gajus in apathie, ontdeed zich van zijn waardigheid, en ving de terugreis naar Rome aan. Op die terugreis overleed hij. Zijn broer Lucius was reeds eerder gestorven. Het eigen bloed van Augustus was, op een nog na den dood zijns vaders geboren zoon van Agrippa en | |
[pagina 307]
| |
Julia na, die echter geborneerd en doldriftig was en daarom voor de opvolging niet in aanmerking kon komen, in de mannelijke lijn uitgestorven, aan Augustus' liefste hoop was de bodem ingeslagen. Het is roerend, den brief te lezen, die ons toevallig bewaard is, dien Augustus op zijn 64en verjaardag, den 23en September 2 n.C., uit Rome aan Gajus in het verre Armenië zond, waarin hij uitspreekt, hoe zeer hij verlangt zijn afwezigen kleinzoon terug te zien, en de goden smeekt, gedurende den levenstijd, die hem nog rest, zijn kleinzoons als kloeke mannen naast zich te mogen hebben en als opvolgers van zijn positie. Die verwachtingen waren nu voorbij, een opvolger uit zijn eigen bloed was onmogelijk geworden. Doch nog zwaarder dan de dood van zijn kleinzoons had hem enkele jaren eerder het vernemen van de schande zijner dochter getroffen. De levenswijze van Julia was ten slotte ook aan haar vader bekend geworden. Uit schaamtegevoel onttrok Augustus zich geruimen tijd aan den omgang met menschen. Na eerst er over te hebben gedacht, zijn dochter met den dood te straffen, zond hij haar in ballingschap naar een eenzaam eiland, haar boeleerders werden gedood of tot zelfmoord gedwongen, nooit heeft Augustus Julia bij zich laten terugkeeren, in ballingschap is zij gestorven. De strenge wet op echtbreuk, die Augustus had laten aannemen, was niet alleen voor anderen geschreven. Dat ondervond ook, eenige jaren later, Julia's gelijknamige dochter, die hetzelfde leven leidde als haar moeder gedaan had, en evenals deze verbannen werd. Doch niet genoeg: ten slotte moest Augustus ook zijn eenigen overgebleven kleinzoon wegens zijn redelooze drift en onverbeterlijke woestheid met verbanning straffen. Zijn drie kankergezwellen, zoo placht hij zijn dochter, zijn kleindochter Julia en zijn jongsten kleinzoon te noemen. Wat beteekende tegenover de rampen in zijn familie, dat hij in 2 v.C. den eerenaam ‘vader des vaderlands’ kreeg, hoezeer hij die hulde op prijs stelde? Het overlijden van zijn adoptiefzoons Gajus en Lucius maakte, dat Augustus, wilde hij niet naar vreemden grijpen, op zijn stiefzoon Tiberius aangewezen was. Deze was reeds vroeger te Rome teruggekeerd; eenige maanden na Gajus' dood, in 4 n.C., werd hij door Augustus geadopteerd en tot mede-regent aangenomen. De zoon van Livia nam daardoor de plaats in, die voor Augustus' | |
[pagina 308]
| |
eigen geslacht bestemd was geweest. Bitter werd dit door Augustus gevoeld, maar hij had geen andere keus. ‘Aangezien het gruwelijke lot mij mijn zoons Gajus en Lucius heeft ontnomen,’ zoo luidde het begin van het testament, waarin hij Tiberius grootendeels tot erfgenaam instelde. ‘Ik doe dit in het belang van den staat,’ dat waren de woorden, die hij bij diens adoptie uitsprak. Inderdaad was het in het belang van den staat, dat een bekwaam man, in de kracht van zijn leven, de moeilijke taken ter hand kon nemen, die nu, in de laatste periode van Augustus' regeering, op afdoening wachtten. Nog tien jaren is Tiberius Augustus' mede-regent geweest, en in die jaren, zooals uit tot ons gekomen fragmenten van brieven van Augustus blijkt, is ook de persoonlijke verstandhouding tusschen hen beiden beter geworden en heeft de stiefvader zijn gesloten adoptiefzoon ook als mensch beter leeren waardeeren. ‘Het komt er niet op aan, of ik zelf gezond ben of niet, als het met uwe gezondheid niet goed gaat,’ lezen we in een brief van Augustus aan Tiberius uit dezen tijd. Augustus kon meenen, dat hij, hoezeer hij door teleurstellingen in zijne familie getroffen werd, nu, gesteund door Tiberius, voor het rijk zich geen zorgen behoefde te maken, en althans in dat opzicht een rustigen levens-avond tegemoet ging. Wreed zouden zijn laatste jaren worden verstoord door tegenslagen, die hem nu ook in zijn politieke verwachtingen zouden treffen. Tiberius was onmiddellijk na zijne adoptie aan het werk gezet. Hij werd naar Germanië gezonden, waar in de twaalf jaren sinds zijn vertrek vandaar de toestand vrijwel stationair was gebleven. Nu werd met vaste hand toegegrepen. Een Romeinsche vloot stevende van de monding van den Rijn langs de kust tot aan de Noordpunt van Jutland, verder dan ooit een Romein geweest was, keerde toen terug, voer de Elbe op en vereenigde zich in midden-Germanië met het leger, dat Tiberius daarheen gevoerd had. ‘Ik heb Germanië tot aan den mond van de Elbe gepacificeerd,’ schrijft Augustus in het reeds genoemde overzicht zijner verrichtingen, en zoo scheen het. Aan de Elbe-grens ontbrak nog slechts Bohemen. Als ook dat onderworpen was, zou de keten gesloten zijn. Doch nu begon de tegenslag. Reeds stonden de Romeinsche legers, in 6 n.C., in het Boheemsche land, toen over een enorm gebied, in Panno- | |
[pagina 309]
| |
nië, dat bijna twintig jaren tevoren door Tiberius onderworpen was, en in Dalmatië, een opstand uitbarstte. Deze was uiterst gevaarlijk. Men vreesde voor een inval in Noord-Italië. Augustus ging zelf daarheen om dien, zoo noodig, te keeren, slaven werden ter versterking van het te geringe troepen-aantal onder de wapenen geroepen, de veldtocht in Bohemen moest worden gestaakt. Drie jaren van harden strijd en van zware verliezen - het was volgens het oordeel van een Romeinsch geschiedschrijver de gevaarlijkste oorlog, dien de Romeinen sedert de Punische oorlogen te voeren hadden - kostte het, vóór Tiberius den opstand had bedwongen. Toen eindelijk, in 9 n.C., te Rome het blijde bericht was gekomen, dat de laatste gevaarlijke tegenstander zich overgegeven had, kwam vijf dagen daarna de tijding van den ondergang van den stadhouder van Germanië, Quintilius Varus, en de vernietiging van diens leger, drie legioenen, in het Teutoburgerwoud. Zij was te wijten aan de zorgeloosheid van Varus en het verraad van een aanzienlijk Germaan, die in het Romeinsche leger gediend had en het Romeinsche burgerrecht had gekregen, Arminius. Na zijne overwinning werden alle Romeinsche versterkingen en garnizoenen in het gebied ten oosten van den Rijn weggevaagd. Germanië was bevrijd, althans voor het oogenblik. Zou het vrij blijven? De vernietiging van het leger van Varus was een ernstig feit, de zwaarste neerlaag, die Augustus in zijn lange regeering had ondervonden, maar neerlagen, even zwaar of zwaarder, had Rome ook vroeger wel geleden en was het te boven gekomen. Haar exceptioneel belang ontleent Varus' neerlaag hieraan, dat zij een keer bracht in Augustus' politiek tegenover Germanië. Zij had tengevolge het afzien van de Elbe-grens, en is daardoor van wereldhistorische beteekenis geworden. Augustus zou, indien hij gewild had, en gebruik had gemaakt van alle krachten van het rijk, de geleden neerlaag ongetwijfeld hebben kunnen uitwisschen, en, zij het wellicht eerst na jaren van oorlog, de Elbe tot grens hebben kunnen maken en houden. Caesar zou het waarschijnlijk hebben gedaan, maar Augustus was oud en afkeerig van risico's. Een herovering van Germanië zou van het rijk zware offers vergen in mannen en geld, terwijl zoo juist het bedwingen van den opstand in Pannonië en Dalmatië slechts met inspanning van alle krachten mogelijk was geweest. Het Romeinsche leger | |
[pagina 310]
| |
bestond uit beroepssoldaten, wier soldij en wier verzorging na afloop van hun diensttijd enorme sommen verslond, en wier aantal daarom zoo gering mogelijk werd gehouden. Een groot deel van hen voor jaren vast te leggen in een moeilijken strijd aan de Noord-grens, terwijl zij wellicht aan andere grenzen noodig zouden kunnen worden, daarvoor deinsde Augustus terug. De door een herovering van Germanië te behalen voordeelen schenen niet op te wegen tegen de daaraan verbonden risico's. Schatten aan goud of zilver waren in Germanië niet buit te maken, en de veiligheid van Gallië kon op goedkoopere wijze verzekerd worden, namelijk door het leggen van vestingen en garnizoenen langs den Rijn en door het stoken van oneenigheid tusschen de Germaansche stammen zelf. Wel werd Tiberius naar het Noorden gezonden, hij zorgde ervoor, dat Gallië geen gevaar liep voor een Germaanschen inval, zijn troepen waagden zich zelfs weer aan den overkant van den Rijn, maar een poging, om het verlorene te herwinnen, werd niet gedaan, nu niet en later niet. Aan den raad van Augustus, het rijk binnen de bestaande grenzen te houden, heeft Tiberius, toen hij eenige jaren later Augustus opvolgde, gehoor gegeven. De paar veldtochten, die hij in het begin van zijn regeering zijn adoptiefzoon Germanicus, den zoon van zijn broeder Drusus, in Germanië heeft laten voeren, waren meer een demonstratie dan een ernstige poging tot verovering. De Rijn, met eenige bruggehoofden op den rechteroever, bleef de grens. De verwachting van Augustus, dat de Rijn een veilige grens zou zijn, werd verwezenlijkt. Ongeveer twee eeuwen is het er betrekkelijk rustig geweest, oorlogen van grooten omvang zijn er gedurende dien tijd slechts zelden gevoerd. De garnizoenen konden er zelfs tot de helft worden verminderd. Eerst in de derde eeuw brak weer een gevaarlijke tijd aan. Toen bestond echter de mogelijkheid, de gevaren te bezweren door Germanië te onderwerpen, voor Rome niet meer. Daarvoor waren de volken, die er woonden, toen te krachtig geworden en te goed georganiseerd. Of het toch kortzichtige politiek van Augustus geweest is, het betrekkelijk gemakkelijk mogelijke, de veiligheid van Gallië, te verkiezen boven het moeilijk bereikbare, de onderwerping van Germanië? Wie zal het zeggen? Met een aan het rijk toegevoegd en geromaniseerd Germanië had Rome wellicht de stormen der volksverhuizingen kunnen weerstaan. | |
[pagina 311]
| |
‘Liberator haud dubie Germaniae’, noemt Tacitus Arminius, ‘den bevrijder, zonder eenigen twijfel, van Germanië’. Dat is Arminius inderdaad, maar alleen door de conclusies, die Augustus uit de nederlaag van Varus getrokken heeft. Niet slechts aan Arminius, ook aan Augustus danken wij het, dat wij Germanen gebleven en geen Romanen geworden zijn. We naderen het einde van Augustus' regeering. Bijzondere gebeurtenissen vielen er in zijn laatste jaren noch op het gebied der buitenlandsche noch op dat der binnenlandsche politiek voor. Augustus is zeer oud geworden en heeft zeer lang geregeerd. Evenals Lodewijk XIV heeft hij twee generaties aan zich zien voorbijgaan. Tot op het laatst toe hield hij zich met het staatsbestuur bezig, maar het is begrijpelijk, dat nieuwe ondernemingen niet meer op touw werden gezet. Augustus wist beter dan iemand, dat elke dag zijn laatste kon zijn. Het teekent den man, dat hij met minutieuze zorg zijne maatregelen nam voor wat er bij en na zijn dood gebeuren moest. Een opvolger rechtens aanwijzen kon hij niet, maar wel liet hij geen twijfel, wien hij als zoodanig wenschte: Tiberius. Hij liet door een wet aan dezen het bestuur der keizerlijke provinciën opdragen gemeenschappelijk met hemzelf. Daardoor was Tiberius de aangewezen troonopvolger. Zoo zorgde Augustus voor het in stand blijven van zijne staatsorganisatie; zoo mogelijk nog grooter zorg besteedde hij aan het voortleven van zijne nagedachtenis en aan zijne uiterste wilsbeschikkingen. In zijn laatste levensjaren legde hij de laatste hand aan het reeds veel vroeger door hem opgestelde overzicht van zijne verrichtingen, dat in brons gegrift vóór zijn mausoleum zou staan. In 13 n.C. verzegelde hij zijn testament en deponeerde dit bij de Vestaalsche maagden. We zien in alles den man, die afrekent met het leven. Het einde kwam in 14. Tiberius zou naar de Donau-provinciën vertrekken, en op zijn reis daarheen wilde Augustus hem een eindweegs begeleiden. Hoewel hij reeds ziek was, vergezelde hij Tiberius nog tot in Samnium, maar op de terugreis naar Rome kwam hij niet verder dan Nola, in de nabijheid van Napels. Daar verergerde zijn ziekte, en overleed hij, op den 19en Augustus, bijna 76 jaren oud, na een regeering als princeps van ruim 40 en een half jaar, 57 jaren nadat hij een rol was begonnen te | |
[pagina 312]
| |
spelen in den staat. Tiberius, die bij het verergeren der ziekte onmiddellijk ontboden was en zijn adoptiefvader nog levend aangetroffen had, liet diens lijk in plechtigen stoet naar Rome brengen. De senaat besloot tot een begrafenis van staatswege. Dicht bij het mausoleum, dat Augustus op het noordelijk gedeelte van het Marsveld voor zich en zijn familie gebouwd had, werd de brandstapel opgericht, waarop zijn stoffelijk overschot door de vlammen zou worden vernietigd. Uit die vlammen vloog een adelaar op, om de ziel van den keizer ten hemel te dragen. Tot nu toe was Augustus te Rome officieel geen god geweest. De senaat verklaarde hem daartoe den 17en September, hij wordt voortaan als Divus Augustus van staatswege vereerd. Livia, zijn weduwe, werd de eerste priesteres van den nieuwen god. Slaan wij ten slotte een blik op de persoonlijkheid van Augustus en op zijne beteekenis. In zijn karakter, zooals zich dat in zijn daden openbaart, treedt als domineerende factor naar voren een groote eerzucht, maar deze gaat samen met een scherp inzicht in het bereikbare en richt zich daarnaar. In zijn jeugd geeft Augustus blijk van ontembare energie en fellen hartstocht, maar de baas werden die eigenschappen hem niet. Hij vereenigt de Romeinsche virtus met de Grieksche σωϕϱοσύνη. Zijn eerzucht heeft zich in den loop der jaren veredeld, want toen hij de plaats had bereikt, die hem naar eigen overtuiging toekwam, heeft hij al zijn werkkracht gericht op en gegeven aan het wèlzijn van den staat. Aan zijn inzicht in wat bereikbaar was, en aan zijn vermogen, om niet verder te willen gaan, dankt hij zijn succes. Bij Augustus geeft het verstandelijke element den doorslag. Dat was niet uitsluitend een voordeel voor hem, zooals blijkt uit de gevolgen van zijne behandeling van Julia en Tiberius, wier persoonlijke gevoelens hij, slechts lettend op wat hij beschouwde als het belang der dynastie, had miskend. Het groote voordeel ervan komt aan het licht in zijn binnenlandsche politiek. Augustus ziet in, dat Caesar gevallen is, omdat hij koning wou worden en aan den Romeinschen staat een organisatie wou opleggen, waarvoor deze nog niet rijp was. Hijzelf daarentegen maakt overal gebruik van het bestaande, van het historisch gewordene, hij respecteert de traditie zooveel mogelijk en richt den staat zoo in, dat de senaat een belangrijke rol vervult en toch hijzelf den doorslag geeft. Daardoor bouwt hij een hybridisch stelsel op, dat | |
[pagina 313]
| |
echter in de praktijk zijn doelmatigheid heeft bewezen. Eerst drie eeuwen later komt de staatsvorm, dien Caesar wilde. Een groot veldheer, zooals Caesar, was Augustus niet, maar een groot staatsman. Hij miste de genialiteit van Caesar, zoo luidt het algemeene oordeel. Of dit juist is, laat ik in het midden, maar zeker is, dat de beteekenis van Augustus voor het Romeinsche Rijk en voor later veel grooter geweest is dan die van Caesar. Zijne wereldhistorische beteekenis is hierin gelegen, dat hij de vormen schiep, waarin het leven der eerstvolgende eeuwen zich kon ontwikkelen. Augustus bracht orde, waar een chaos was en dreigde te zullen blijven bestaan. Hij heeft den grond gelegd voor den bijna ongestoorden wereldvrede der twee eerstvolgende eeuwen en daardoor de mogelijkheid geschapen voor de snelle uitbreiding van het Christendom. Door Augustus' werk heeft de Grieksch-Romeinsche beschaving den tijd gekregen om het geheele Romeinsche Rijk te doordringen en het westelijk gedeelte ervan te romaniseeren, en zoo diepe wortels te schieten, dat zij, ook nà den val van dat rijk, nooit geheel te gronde is gegaan en haar invloed nooit is gestorven. Daarvoor mogen ook wij hem dankbaar zijn.
A.G. Roos |
|