De Gids. Jaargang 101
(1937)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 324]
| |
De Nederlandsche Opstand in de Spaansche letterenGa naar voetnoot1)Voortgezette lectuur van oude, in 't bijzonder zestiende- en zeventiende-eeuwsche Spaansche schrijvers, heeft bevestigd wat ik in mijn vorige opstellen beweerd heb: dat de Tachtigjarige Oorlog heel dikwijls in de Spaansche literatuur weerspiegelt. Ook ten onzent heeft de oorlog op de schrijvers invloed uitgeoefend, ik herinner o.a. aan de Geuzenliederen en talrijke gedichten van Vondel, maar hier is de terugslag doorgaans een op zich zelf staand gedicht, in het Spaansch zijn 't heel vaak in de rede ingelaschte, veelal vijandige, uitingen. Ik begin met Cervantes, een waardig begin, vooral wanneer we niet zijn kleinere werken kiezen, maar zijn wereldberoemden in alle talen te lezen ‘onsterfelijken’ Don Quijote ‘een epos in proza’. Het eerste deel is in 1605 uitgekomen en tien jaar later moest de schrijver zich haasten het tweede deel te doen verschijnen, omdat het wonder zich had voorgedaan, dat een ‘tweede deel’ het licht had gezien en wel van de hand van Alonso Fernandes de Avallaneda. Eigenlijk was zooiets in Spanje géén wonder, meermalen toch zijn schrijvers verrast door de verschijning van hun eigen werk, zonder dat ze daar zelve een flauw vermoeden van hadden. Ik sprak daar reeds eerder over, maar ik kan niet nalaten nu toch een bijzonder geval van dergelijk plagiaat te vermelden, niet alleen omdat het een boek geldt, dat eeuwen lang gelezen is en voor koningen en hovelingen een vademecum, een Spaansch criticus zegt ‘een bijbel’ geweest is, maar ook omdat de schrijver wel iets meedeelt, dat in ons verband past. | |
[pagina 325]
| |
De Franciskaan, huiskapelaan, reisgezel en kroniekschrijver van Karel V, fray Antonio de Guevara (1490-1544), heeft een compilatie geschreven van anecdoten, exempelen, verhalen veelal verzonnen ‘bedrieger’ is hij daarom wel genoemd o.a. door Bayle - maar ook wel niet verzonnen, onder den titel Libro áureo de Marco Aurelio, gulden boek van M.A. Het moest dienen tot leering en tot voorbeeld van den machtigen keizer-koning, het was dus een vorstenspiegel. Geknield had Guevara zijn vorst het handschrift aangeboden met de bede geen copie te laten maken. Toch verscheen het boek tusschen 1528 en '30 verschillende malen anoniem. Diep geërgerd werkte Guevara zijn manuscript om en liet het in 1528 het licht zien met den titel Relox de principes, horloge voor vorsten en ook hiervan is nog weer een valsche uitgaaf verschenen met den titel Boek van keizer Marcus Aurelius met het horloge voor vorsten. Deze Guevara nu, schijnt wel eens verontrust te zijn geweest door den oorlog met de noordelijke opstandelingen, want wanneer we zijn Epistolas familiares - ten onzent vertaald door v. Beresteyn 1600 - opslaan, dan blijkt het, dat hij wel eens spijt gehad heeft over enkele zijner verhalen in den Relox. Hij zegt ongeveer: ‘dat heeft me wel berouwd als ten minste Oranje of mijn oom Pedro de Guevara mij niet het verstand benamen.’ Wat was men dus in Spanje soms benauwd! Hier zullen de verhalen bedoeld zijn, die Brantôme zoo heel goed kon gebruiken (Lamia, Flora) en Rabelais (Pantagr. III, 19). Komen we nu weer terug op Cervantes en nemen we het eerste deel van Quijote ter hand, capit. 39 (d.i. in de vertaling meestal 4e boek, 8e hoofdstuk) dan lezen we ‘de gevangene vertelde in de herberg in de Zwarte bergen, dat hij vóór 22 jaren over Alicante naar Genua en Milaan gegaan is, waar hij wapens gekocht heeft om in Piemont een plaats als soldaat te krijgen. Toen hoorde hij op weg daarheen, dat de hertog van Alva op weg naar “Vlaanderen” was (dus in 1567). Hij nam dienst onder dezen en zoodoende vocht hij tegen de opstandelingen. En wat vertelde hij met nadruk daarover? “Halléme en la muerte de los Condes de Eguemon y de Hornos” d.i. ik heb den moord op de graven van Egmond en Hoorne bijgewoond. Dat vond die vechtersbaas dus wel erg. Later werd hij vaandrig van kapitein Diego de Urbina, kapitein van Guadelajara en werd, strijdende | |
[pagina 326]
| |
onder Don Jan in den ligastrijd tegen de Turken gevangen genomen (dus in 1571). Cervantes schijnt hier eigen ervaringen te hebben willen boeken. Hij is namelijk slaaf geweest in Algiers en Urbina was zijn kapitein in den slag bij Lepanto (1571), waar hij zijn linkerarm verlamd kreeg “tot meerdere eer van zijn rechter.” Wanneer wij de Ononverwinnelijke Vloot noemen dan komen wij met Cervantes in aanraking. Hij toch is belast geweest met de approviandeering van de Armada Invincible onder Alonso Perez Guzmán, duque de Medina Sidonia. Bij het uitvaren der schepen dichtte hij een zegelied, dat echter na korten tijd gevolgd is door een treurzang. Beide zijn dwepende, niet hoogstaande gedichten. Uit dit alles blijkt, dat de dichter van den Don Quijote, die “een epos in proza is”, weinig met de opstandelingen in Vlaanderen (Flándes) en de Engelschen, speciaal hun koningin Elizabet ophad. Deze is alle Spaansche smaad, zie mijn vorig artikel op blz. 270, ruimschoots vergoed in haar eigen land en wel door een gedicht, zoetvloeiend als weinige en van zeldzame dictie. Ik bedoel Spenser's allegorie Faerie Queene (van 1590), waarin zij als de glorie van Engeland, Gloriana en als kuische vrouw, Belphoebe, verheerlijkt is. Met dat al was Cervantes een trouw dienaar van zijn vorst, hij bezong dezen, bij diens overlijden in een quintilla (gedicht in strofen van vijf regels). Hij wordt de verdediger van het geloof genoemd, voor wien tembló el cita en el Oriente,
el bárbaro, al mediodía,
el lutheráno al Poniente.
d.i. Sidderde de Scyth in het Oosten,
de barbaar in het Zuiden
de Lutheraan in het Westen.
Ten slotte meld ik nog, dat Cervantes' broeder, Rodrigo, gesneuveld is in den slag bij Nieuwpoort. Naar aanleiding van wat geschreven staat op blz. 274/5 van mijn vroeger opstel over den zenuwlijder, den licenciaat “Glas”, deel ik mede, dat in Adolfo Castro's Libro de Galicismos (Madrid 1894), een soort leerboek dus, beweerd wordt - hoe belachelijk | |
[pagina 327]
| |
het ook is - dat Cervantes met dien lijder bedoeld zou hebben onzen Caspar v. Baerle, Barlaeus, den vriend van Hooft, Huygens en Vondel!! Ik kan dezen onzin niet anders verklaren dan dat v. Baerle verward wordt met den Duitscher Caspar Barth, die in Spanje geweest is en de Spanjaarden geërgerd zal hebben door zijn vertaling van Fernando de Rojas' tragicomedie Calisto y Melibea (± 1500), die naar de hoofdpersoon ook wel La Celestina genoemd wordt en wel met den denigreerenden titel Pornodidascalus. In onze letterkunde wordt die roman in dialogen wel genoemd in verband met Hooft's Granida. Wij stappen nu van Cervantes af en nemen nog eens de werken van Lope de Vega, die reeds op vijftienjarigen leeftijd student werd, in 1581 te Alcalá de Henáres (ten O. v. Madrid), waar ook prins Filips Willem van Oranje-Nassau student geweest is van 1568-'78. Wij slaan Lope's comedia El castigo del discreto op, die bewerkt is naar een van Matteo Bandello's (geb. 1490) erotische novellenGa naar voetnoot1). In het begin van El castigo d.D. blijkt al, dat ieder, die in Vlaanderen gevochten had, voor geen kleintje vervaard is. De ridder Ricardo heeft zijn lakei Pinavél een brief laten bezorgen op een plaats en op een tijd, dat dit niet zonder gevaar was. Als Pinavél terugkomt, zegt zijn heer: “Heb je den brief durven geven?” En de criado antwoordt: pues ¿ qué muralla assaltava?
¿ qué contradique passava?
d.i. Ja, wat wallen heb ik niet bestormd?
Wat dijken heb ik niet overgeklommen?
Wat is 't toch beroerd,
dat er in Vlaanderen geen wal is,
die nog erger versterkt is.
Ook dan had de vechtersbaas nog wel gedurfd dus. Geen | |
[pagina 328]
| |
wonder; het was de tijd van Parma en diens successen maakten de soldaten moedig. Dat, wat uit Vlaanderen kwam, zijn waarde wel had, blijkt in Lope's Lo Cierto por el dudoso (Het zekere voor het twijfelachtige), dat te Sevilla speelt. Een der personen (II, 10), die als marskramer verkleed is, zegt: “Ik heb duizend dingen bij me, uit Vlaanderen, Italië en Frankrijk” en dat de Spanjaarden niet te best dachten over de Hollandsche kooplui, die ze als afzetters beschouwden, want tot twee maal toe lezen we in de Comedia's van broeder Gabriel Tellez (pseudoniem: Tirso de Molina), wiens Don Juan Molière nagevolgd heeft, dat Hollandsche kooplui en meisjes de menschen in de Groote Straat te Madrid “afzetten als zeeroovers”. Bedoelde blijspelen zijn La celosa de si misma (Het meisje, dat jaloersch op zoch zelf is) I, 1 en Amázonas en las Indias (Amazonen in de (West) Indiën, III, 7. In Lope's Diálogo militar (Militair gesprek), toegewijd aan Spinola, waarin drie nimfen en een soldaat (Julio), de personen zijn, haalt de dichter heel wat uit den Tachtigjarige Oorlog op. Zoo: “Ostende, por el sitio inexpugnable” d.i. door de ligging onneembaar “evenals Troje voor de Grieken” staat er bij; verder meldt hij de inneming van Linglen (= Lingen), Oldentel (= Oldenzaal), Riberghe (Rijnberk), Grol, die alle en la provincia de Frisa’ liggen!, Craco (Grave?), Batendeve (Bathmen en Deventer?), Wezel, Mulen? en el dique (= de molen op den dijk?); is Nieuwpoort bedoeld? In het Decembernummer van jaargang 1930 van dit Tijdschrift is door mij uitvoerig het tooneelstuk behandeld van Andrés de Claramonte, waarin de Prins van Oranje een belangrijke rol speelt, een onmogelijke rol weliswaar, en naar aanleiding hiervan zal ik de dramatische literatuur bespreken, voor zoover die betrekking heeft op den Tachtigjarigen Oorlog en wat daarbij behoort. Meteen wordt dan antwoord gegeven op de vraag, die eens tot mij gericht is, of in de Spaansche bronnen ook over Balthasar Gerards gesproken wordt. Dadelijk kan ik al meedeelen, dat over de wandaad van genoemden moordenaar in de Spaansche geschiedboeken niet veel, nog beter, heel weinig gerept wordt en dat dan de waarheid verre is. Dat zal heel duidelijk blijken als aanstonds een stuk vermeld wordt, waarin de Prins optreedt, die, zooals Langendijk dichtte: | |
[pagina 329]
| |
Spanjes dwingeland, Flips, op zijnen troon deed beven,
Die door zijn rijpen raad en weergaloos beleid
Den grond eerst heeft gelegd van Neerlands Mogendheid.
Er is wel eens gezegd, dat Willem van Oranje te weinig theatraals heeft, ondanks den strijd, die hij moedig en beleidvol gestreden heeft ten bate van onze vrijheid. En men zou dit inderdaad opmaken uit het geringe aantal en de mindere qualiteit der tooneelstukken, waarin de Prins een rol speelt. Ik noem Onno Zwier van Haren's Willem de Eerste, in 1780 opgevoerd en er zijn er nog een paar meer, maar ze zijn volstrekt ongeschikt om b.v. tegenwoordig opgevoerd te worden. Toen dan ook bij gelegenheid van het laatste herdenkingsfeest van Prins Willem in 1934 behoefte gevoeld werd aan een passend tooneelstuk, is men aangewezen geweest op gelegenheidsstukken als van Paul de Mont en Eduard Veterman. Dan is dit in Spanje toch nog anders geweest. Naast veel onmogelijks en onwaars en ideeën, die tegenwoordig niet zouden opgaan, heeft Claramonte's Dappere Neger in Vlaanderen toch veel spannends. En dan blijft nog ter vermelding over een tweede heel onmogelijk en heel onwezenlijk tweede Spaansche drama waar - wie zou 't gelooven? - de aanslag op den Prins, die hem den dood berokkent, voorkomt. De fantastische schrijver is Tomás Osorio en het stuk heet El rebelde al beneficio, de opstandeling tot weldaad, (van Spanje, zal men wel moeten aanvallen). De schrijver durft voorstellingen geven, die niet alleen onhistorisch zijn in hooge mate, maar die door haar onmogelijkheid blijk geven van een ongebreidelde fantasie, groote onwetendheid en brutaliteit. Ook Prins Hendrik zien we op het tooneel en deze wordt even onverdraagzaam voorgesteld als zijn vader. De moordenaar is medeminnaar van den Prins en als hij zijn daad gepleegd heeft, ontkomt hij door een sprong uit het venster!! Ten onzent is ook een stuk, waarin een aanslag op Prins Willem voorkomt, edoch hij wordt niet uitgevoerd; ik bedoel Schimmel's Joan Wouters (1847).
De lezers van mijn opstellen hebben heel wat Spaansche uitingen van afkeer, zelfs van haat leeren kennen, waar het betreft het kleine land ‘in 't ijzige Noorden’, dat het groote en machtige Spanje zoo erg lastig geweest is. | |
[pagina 330]
| |
Maar dat de tijden ook in Spanje veranderen, bleek mij toen ik in Jovellanos, schrijver en staatsman tijdens minister Godoy en die in 1811 overleden is, over Holland las: El suelo de Holanda, cortada de innumbrables canales, de esteril y ingrato que era, se ha convertido en un jardín continuado, d.i. de bodem van Holland, doorsneden van tallooze kanalen, is van onvruchtbaar en ondankbaar als hij was, veranderd in een doorloopenden tuin. Dit is geschreven ± 1800; de schrijver wilde dus het goede wel zien. Toen de vrede, op 30 Januari 1648 gesloten, een einde aan de ‘plage’ maakte, was men hier te lande niet onverdeeld blij. Holland, in 't bijzonder Amsterdam, wél en op 5 Juni, na de afkondiging, waren de feesten op den Dam luisterrijk onder het branden van ‘vette teertonnen’. Coster, Jan Vos, Brandt hadden het hunne er toe bijgedragen door den volke voorstellingen te vertoonen en Vondel schreef zijn twee lierzangen ‘aan de Amsterdamsche vredevaders’ en ‘de neering, die op sterven lag, maar nu ten bedde uitsprongh’. Zijn onlangs gedicht ‘Lantspel’ De Leeuwendolers werd vertoond en men hoorde het koor: Nu is 't al boter tot den boom,
Men zingt al Pais en vrê.
Maar er waren ook provinciën, die niet ingenomen waren met het einde van den oorlog, die b.v. aan Zeeland heel wat voordeel gebracht had door de kaapvaart. Ook de jonge Prins Willem II had, als hij gekund had, nog wel willen bewerken, dat hij lauweren zou kunnen oogsten. Anders was dat in Spanje. Daar was alom blij geroep: ‘Wat een geluk, dat de oorlog tot het verleden behoort! Dat er geen Vlaanderen meer is!’ Zoo algemeen en zóó gewoon was zulk een uitroep, dat hij een vaststaande uitdrukking, een spreekwijze geworden is - men sla er de spreekwoordenboeken van Covarrubias en Correas maar op na. - Er is geen Vlaanderen meer! No ay más Flándes!
Enschede. G.A. Nauta |
|