De Gids. Jaargang 101
(1937)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 187]
| |
Nationaal of internationaal socialisme?De sociale wetenschappen lijden nog steeds onder een zeer onnauwkeurige terminologie, voornamelijk door het opnemen van woorden en leuzen, die in de hitte van de politieke strijd zijn gevormd. Er zijn zelfs termen, welke een heel complex van begrippen omvatten. Eén daarvan is ‘het socialisme’. Jarenlang scheen het alsof in het spraakgebruik kon worden volstaan met een identificatie van socialisme en sociaal-democratie. Na de wereldoorlog kwam de term ‘nationaal-socialisme’ verwarring stichten. De gangbare antithese tussen nationaal-socialisme en sociaal-democratie verliest iedere betekenis wanneer men zich losmaakt van het spraakgebruik of bepaalde politieke vormen uit het oog verliest, om de aandacht te bepalen tot de vraag of de socialistische gemeenschap op nationale of internationale grondslag zal worden gevormd. Ook de sociaal-democratie kan zich in nationale richting ontwikkelen. In de laatste tientallen jaren zag men het socialisme in al zijn schakeringen van internationalisme tot nationalisme verschuiven. De gedachte dat nationale plannen aan internationale ordening vooraf dienen te gaan, treft men niet alleen aan bij Stalin en zijn medewerkers, maar ook bij de ontwerpers van sociaal-democratische ‘plannen van de arbeid’ (België, Nederland) en bij de leiders van semi-socialistische of fascistische staten. Is er voor dit verschijnsel een verklaring? De nationale inslag in het huidig socialistisch denken dienen wij te vergelijken met de geestdrift voor het internationalisme omstreeks het midden der vorige eeuw. Ik waag het de veranderingen in enige brede lijnen te schetsen. Reeds in het vroeg-Franse en -Duitse socialisme leefde het | |
[pagina 188]
| |
vertrouwen in internationale samenwerkingGa naar voetnoot1). Weliswaar bleven de Franse utopisten vaag, maar Saint-Simon, Fourier, Blanc, Proudhon, Leroux en Pecqueur verdedigden de vrijhandel, die zij ook voor een wereld van socialistische staten als onmisbaar beschouwdenGa naar voetnoot2). Marx schreef weinig over de vraagstukken van vrijhandel en protectie, doch wij kunnen wel vaststellen dat ook in dit opzicht de denkbeelden der klassieke economen, vooral die van Ricardo, een beslissende invloed op hem hebben uitgeoefend. Ricardo's beroemd pleidooi voor internationale arbeidsverdeling en vrijhandel bevredigde het economisch denken in hoge mate. Ten eerste was het een onweerlegbare waarheid, dat het de productiviteit van de arbeid ten goede moest komen als ieder land zich toelegde op de productie van goederen waarvoor het van nature bijzondere geschiktheid vertoonde en ten tweede was een intensief internationaal handelsverkeer te verwachten van een specialisatie, die tot ruil der productie-overschotten zou dwingen. Het is een nagenoeg stilzwijgende veronderstelling van alle socialisten voor en na Marx, dat de verwezenlijking van hun ideaal in ieder geval een verhoging van productiviteit zal waarborgen. Om deze te bereiken zou dus naast de socialisatie van het economisch leven de internationale arbeidsverdeling beslist noodzakelijk zijn. Zo schreef onlangs Trotzki nog: ‘Socialisme is de organisatie van een planmatige en harmonische maatschappelijke productie voor de menselijke behoeftenbevrediging. Gemeenschappelijk eigendom van productiemiddelen is nog geen socialisme, maar slechts de juridische voorwaarde daarvan. Het vraagstuk van de socialistische maatschappij is niet te scheiden van het vraagstuk van de productiekrachten, dat in het huidige stadium van de menselijke ontwikkeling in wezen een wereldvraagstuk is. De afzonderlijke staat, die te eng is geworden voor het kapitalisme, is nog minder in staat het toneel van een voltooide socialistische maatschappij te zijn’Ga naar voetnoot3). | |
[pagina 189]
| |
Niet alleen uit economisch inzicht aanvaardde Marx de internationale specialisatie der productie. Ook voor zijn klassenstrijdtheorie was hij een cosmopolistische beschouwingswijze toegedaan. Indien het kapitalistisch systeem in alle landen zegevierde, moest het proletariaat overal onder gelijke omstandigheden steeds dieper in ellende geraken. Het Kommunistisch Manifest van 1848 stelt nadrukkelijk vast: ‘Der Proletarier ist eigenthumslos; sein Verhältnisz zu Weib und Kindern hat nichts mehr gemein mit dem bürgerlichen Familienverhältnisz; die moderne industrielle Arbeit, die moderne Unterjochung unter das Kapital, dieselbe in England wie in Frankreich, in Amerika wie in Deutschland, hat ihm allen nationalen Charakter abgestreift.’ Marx was een aanhanger der dialectische methode. Aan een conclusie, die logisch uit zekere praemissen voortvloeide, twijfelde hij nooit. Zo stond het voor hem vast, dat de internationale uniformering van het kapitalistisch productiestelsel door een proletarische wereldrevolutie gevolgd moest worden. Zijn volgelingen hebben deze opvatting geheel zonder critiek van hem overgenomen. Minder duidelijk en nauwkeurig is het marxistisch internationalisme waar dit wordt toegepast op Marx' bekende leer van de arbeidswaarde. Op dit punt is Das Kapital tot dusver nog onvoldoende onderzocht. De theorie dat de waarde van een product gelijk is aan de hoeveelheid ‘maatschappelijk noodzakelijke arbeidstijd’ dwingt direct tot beantwoording van de vraag wat dan onder deze ‘maatschappelijk noodzakelijke arbeidstijd’ moet worden verstaan. Marx schreef, dat men moest uitgaan van de arbeidstijd ‘erheischt um irgendeinen Gebrauchswert mit den vorhandenen gesellschaftlich-normalen Produktionsbedingungen und dem gesellschaftlichen Durchschnittsgrad von Geschick und Intensität der Arbeit darzustellen’Ga naar voetnoot1). Deze definitie leidt reeds dadelijk tot moeilijkheden. Marx erkende dat er grote nationale verschillen bestonden, maar met een merkwaardige salto mortale van zijn abstracte logica concludeerde hij: ‘Diese nationalen Durchschnitte bilden (also) eine Stufenleiter, deren Maszeinheit die Durchschnittsarbeit der universellen Arbeit ist’Ga naar voetnoot2). Dit is een vernuftig gevonden uitweg om de stelling, die moet worden bewezen, snel te elimineren. De sprong van de nationale gemiddel- | |
[pagina 190]
| |
den naar het universeel gemiddelde is immers ontoelaatbaar. Een voorbeeld kan verduidelijken wat ik bedoel. In de metereologie vormen de uiteenlopende barometerstanden een belangrijk gegeven voor het berekenen van de windrichting. Men kan regionale gemiddelden verzamelen, maar het heeft geen zin een gemiddelde van de gegevens van alle metereologische stations over de gehele wereld te verzamelen. Wat zou men aan een dergelijk wereldgemiddelde hebben, indien het probleem juist schuilt in de verschillen tussen de regionale gemiddelden? Zo is het ook met de marxistische arbeidswaardeleer. Wij hadden van Marx mogen verwachten, dat hij zijn theorie had uitgewerkt voor de regionale verschillen, die van grote betekenis zijn voor de internationale handel. Voor het beloop der internationale arbeidersbeweging waren kleine ‘Schönheitsfehler’ in de marxistische theorie van niet veel betekenis. De organisatie van de klassenstrijd onder het motto ‘proletariërs van alle landen, verenigt U!’, de oprichting van de eerste Internationale te Londen, bevredigden het revolutionair instinct der grote massa en vooraanstaande socialisten durfden bij iedere economische crisis verklaren, dat het kapitalisme in zware doodsstrijd verkeerde. Het was wel merkwaardig, dat zij zich de ondergang van het gehate stelsel slechts konden voorstellen als een economische ‘Zusammenbruch’ gevolgd door een proletarische wereldrevolutie. Oorlogen tussen kapitalistische staten onderling beschouwde men slechts als van secundaire betekenis. De leer der solidariteit van het internationale proletariaat was implicite sterk pacifistisch. In dit verband mag wel eens worden gewezen op een merkwaardig parallellisme tussen de socialistische en de klassiek-liberale theoriën. Marx steunde geheel op de Ricardiaanse waardeleer en zoals reeds uiteengezet werd, stond zijn opvatting over de internationale samenwerking der arbeiders geheel onder invloed van zijn overschatting van het cosmopolitisch karakter van het kapitalisme. Zowel het wetenschappelijk socialisme als de liberale Manchesterschool verwachtten van de internationale arbeidsverdeling de gunstigste resultaten voor het behoud van de wereldvrede. Cobden en Bright waren pacifisten. Hoe meer de staten economisch op elkander waren aangewezen, hoe nuttelozer en gevaarlijker iedere oorlog! De wereldvrede was waarlijk | |
[pagina 191]
| |
een logisch sluitstuk van de leer der internationale arbeidsverdeling. De geschiedenis verloopt echter zelden logisch en ook zuiver economisch beschouwd, bleek dat men rekening had te houden met krachten, die de socialisten èn de liberale economen geheel buiten beschouwing hadden gelaten. Het kapitalisme bleek zich niet internationaal-homogeen te ontwikkelen en de arbeidersbeweging vertoonde allerwege typisch nationale trekken. De Internationale spatte uiteen. De vrijhandel begon omstreeks 1880 te wijken voor protectie en imperialisme. Weliswaar bleef de arbeidsverdeling tussen het industriële West-Europa en de agrarische werelddelen bestaan, doch tussen de Europese staten onderling groeiden scherpe tegenstellingen. Daarbij kwam dat ook de Verenigde Staten steeds meer industrieproducten gingen afleveren. De vrije concurrentie, die door de klassieke economie steeds in de wolken was verheven, had voor de industrie enige ongewenste gevolgen. Om hun positie op de internationale afzetmarkten te handhaven, waren de meesteindustrieën gedwongen hun prijzen zo laag mogelijk te noteren en het beste middel daartoe was een voortdurende uitbreiding der productie. De ‘wet der afnemende kosten per eenheid’ stelde in staat een ruime winstmarge te behouden op de binnenlandse omzet, terwijl men op buitenlandse markten desnoods beneden de kostprijs kon verkopen: de dumping werd tot systeem verheven. Iedere uitbreiding gaf gelegenheid tot prijsverlaging. Iedere prijsverlaging dwong tot verdere uitbreiding om de kosten verder te kunnen drukken. Met de mateloze expansie nam de behoefte aan grondstoffen toe. Een reden te meer om zich van nieuwe koloniën te verzekeren. En op de achtergrond stonden de regeringen met de gepantserde vuist, de kernindustrieën direct en indirect steunend door de algemene wedloop in bewapening. Socialistische schrijvers waren de eersten, die het imperialisme economisch doorgrondden. De haat scherpte hun blik. Zij zagen echter niet dat de middelpuntvliedende krachten van het kapitalisme ook voor het proletarisch-internationalisme noodlottig moesten worden. Zij weigerden te erkennen dat de nationale verschillen in arbeidsvoorwaarden en welstand ook voor de arbeiders van jaar tot jaar toenamen. Iedere twijfel aan de solidariteit tussen de arbeiders der grote Europese staten werd onderdrukt. Slechts | |
[pagina 192]
| |
Jaurès waagde het de vraag op te werpen wat Frankrijk moest doen wanneer de Duitse arbeiders tegen zijn land in het geweer kwamen. Hij ontwierp een plan voor een volksleger, na uitdrukkelijk te hebben vastgesteld dat de marxistische leuze, dat arbeiders geen vaderland hadden, volkomen onjuist was geblekenGa naar voetnoot1). Zo openbaarde zich opnieuw het parallellisme tussen kapitalisme en socialisme. Omstreeks het midden van de 19e eeuw was een internationalistisch socialisme ontstaan in een wereld van internationaal-commerciëel kapitalisme. In het begin van de nieuwe eeuw vertoonde de arbeidersbeweging dezelfde nationale inslag als het industriëel-imperialistisch kapitalisme. De socialistische leiders wilden dit weliswaar niet erkennen, doch de wereldoorlog plaatste hen voor het harde feit. Augustus 1914 bracht de proef op de som. De tweede Internationale viel uiteen in een aantal nationaal-georiënteerde sociaal-democratische partijen.
De oorlog sloeg de internationale arbeidersbeweging uiteen. Daartegenover stond dat het socialisme in tal van landen een snelle triomf beleefde. Het kapitalistisch productiesysteem en de burgerlijke democratie bleken niet bestand tegen de drang om de brede socialistische schare op de meest ingrijpende wijze medezeggenschap te verlenen. Op het beslissend moment dat de socialistische partijen de failliete boedel overnamen, scheen het alsof hun krachten waren verlamd - althans in de democratische staten. Alleen in Rusland, waar men niet terugdeinsde voor de laatste consequenties van de proletarische revolutie, toonde men niet de geringste aarzeling. Voor West-Europa waren de gebeurtenissen in Duitsland het belangrijkst. Nu was de Duitse S.D.A.P. echter een toonbeeld van machteloosheid. ‘Nicht wurde eine Kette gesprengt durch das Schwellen eines Geistes und Willens, sondern ein Schlosz ist durchgerostet. Die Kette fiel ab, und die Befreiten standen verblüfft, hilflos, verlegen, und muszten sich wider Willen rühren’Ga naar voetnoot2). De sociaal-democratie, in het stadium van constructief werk gekomen, faalde volkomen. Zij hechtte te veel waarde aan de parlementaire partijpolitiek en verwarde de uitbreiding van | |
[pagina 193]
| |
het kiesrecht en de medezeggenschap der arbeiders in het bedrijf met het oorspronkelijk socialistisch ideaal. De sociaal-democratische leiders verborgen het gemis aan grote plannen achter de leuzen van de vorige eeuw: klassenstrijd en internationale verbroedering der arbeiders. Zij waagden het niet te bekennen dat de Duitse sociaal-democratie in wezen voor een nationaal-socialistisch probleem stond - de opbouw van een socialistische Duitse gemeenschap. Het meest interessante vraagstuk van de jongste Duitse geschiedenis is niet hoe Hitler's nationaal-socialistische stormtroepen naar de macht grepen, maar hoe het mogelijk was dat de S.D.A.P. in enkele dagen werd vernietigd. Het antwoord ligt reeds in bovenstaande beschouwingen opgesloten. De sociaal-democratie stond machteloos tegenover de structuurcrisis, die Duitsland doormaakte. Vele jonge sociaal-democraten liepen over naar de tegenpartij, niet omdat zij het socialisme ontrouw waren geworden, doch uit minachting voor een democratie die sociaal improductief bleek te zijn. Zij wilden wèl hun leven geven voor het socialisme, maar niet voor de een of andere stembusoverwinning, die toch verliep in het drijfzand van partijkrakeel. Zo deserteerden de besten uit de sociaal-democratische gelederen. Het viel Hitler niet moeilijk de resterende tegenstanders te overrompelen. Deze beschrijving mag simplistisch zijn, zij raakt toch de kern van het probleem. Als het socialisme in Duitsland een taak had te vervullen, had het deze, onder opoffering der democratie, slechts in nationaal-socialistische zin kunnen vervullen. Diep tragisch moet het voor de ware nationaal-socialisten zijn geweest, toen zij bemerkten hoe hun ideaal spoedig na de overwinning geheel werd overwoekerd door rassen-mystiek en militair-dictatoriale neigingen van Hitler's medewerkers.
Het Russische communisme kwam in 1917 voor dezelfde moeilijkheden te staan als ruim een jaar later het Duitse socialisme. Ondanks hun internationale leuzen, waren Lenin c.s. gedwongen hun sociale experimenten te grondvesten op het economisch productiesysteem zoals zij dat aantroffen: in hoofdzaak een agrarisch vroegkapitalisme. De betrekkelijk eenvoudige economische structuur van het gebied waar de revolutie zegevierde, stelde de leiders in staat zich zonder al te veel moeite van de smalle maat- | |
[pagina 194]
| |
schappelijke bovenlaag te ontdoen. De dictatuur van het proletariaat was echter op zich zelf nog geen garantie voor het welslagen van de vèrstrekkende socialistische plannen. Nu deed zich de merkwaardige omstandigheid voor, dat Lenin en zijn medewerkers van het begin af twijfelden aan de mogelijkheid van een nationaal-Russisch communisme. Geheel in marxistische geest verwachtten zij alles van een internationale arbeidersrevolutie. Op de derde verjaardag der Octoberrevolutie verklaarde Lenin: ‘Wij hebben er altijd de nadruk op gelegd, dat men zoiets als een socialistische revolutie niet in één land volbrengen kanGa naar voetnoot1).’ Zo bleef ook steeds het standpunt van Trotzki: ‘Dit is het alternatief: òf een internationale revolutie, òf een terugval in kapitalisme. Er is geen plaats voor een nationaal-socialismeGa naar voetnoot2).’ Toen de wereldrevolutie uitbleef en de chaotische toestanden in Rusland tot onmiddellijk handelen dwongen, klampten de Sovjetbestuurders zich vast aan de hoop, het economisch leven op nationale grondslag te kunnen regelen. Twee vijfjarenplannen berustten op dit veranderd inzicht. Wel vermeldt het program van de 3e Communistische Internationale nadrukkelijk voortgezette actie voor de wereldrevolutie, maar de meeste aandacht wordt toch geschonken aan nationaal-Russische vraagstukken. In afwijking van de oude marxistische dogma's constateert het genoemde program (hfdst. IV, § 1) dat ‘ongelijke economische en politieke ontwikkeling een absolute wet van het kapitalisme’ is. Vooral Stalin verdedigde de noodzakelijkheid om alle krachten voor de interne opbouw te besteden. In deze opvatting schuilt de kern van zijn strijd met Trotzki, die de nieuwe koers in Rusland honend ‘nationaal-socialisme’ noemde en bleef ijveren voor de ‘permanente revolutie’, d.w.z. de onafgebroken actie van het internationaal revolutionair proletariaat. Ongetwijfeld heeft Stalin gelijk. Hij kan zijn volk niet aan hongersnood prijsgeven. Er moet worden gehandeld; beter een vijfjarenplan dan een wissel op een onzekere toekomst. Het kapitalisme zal, aldus het program der 3e Internationale, voornamelijk door eigen kwalen ten gronde gaan. Samenwerking met arbeiders van andere landen, vooral een eenheidsfront tegen het | |
[pagina 195]
| |
fascisme, willen de Russen gaarne accepteren, maar het vijfjarenplan blijft hoofdzaak. In andere landen kwamen de revolutionaire arbeiders en hun leiders voor dezelfde keus te staan als de Duitse en de Russische socialisten. Moest het zwaartepunt liggen bij een internationaal proletarisch eenheidsfront of bij nationaal-constructieve plannen, desnoods onder opoffering van de klassenstrijd? De vraag is, analoog aan de controverse Stalin-Trotzki in Rusland, op verschillende manier beantwoord. Woordvoerder van de groepen, die vóór alles op internationale samenwerking aansturen is Otto Bauer, een der Oostenrijkse socialisten, die nu in ballingschap leven. In zijn boek Zwischen zwei Weltkriegen (1936) bepleit hij het revolutionair eenheidsfront, bij voorkeur op de brede basis van de voor-oorlogse marxistische arbeidersbeweging. Hoewel dit klanken à la Trotzki zijn, is Stalin er tegenwoordig om tactische redenen op uit zooveel mogelijk toenadering tot sociaal-democratische partijen te zoeken. Van Madrid en Parijs tot Moskou zal men het fascisme bestrijden. De opvatting van Otto Bauer en van andere voorstanders van het ‘integraal socialisme’ is echter allerminst representatief voor de denkbeelden, die in West-Europese sociaal-democratieën leven. Het Franse volksfront is meer nationaal dan menigeen denkt en ondanks alle internationale leuzen voelt men ook in Frankrijk de noodzakelijkheid om binnen eigen staatsgrenzen constructief werk te verrichten. Degenen, die hierop met de meeste nadruk wijzen, de neo-socialisten, zijn voornamelijk tegenstanders van een volksfront met de communisten, omdat zij verzaking van de nationale opbouw vrezen. De term neo-socialisme is een niet-officiële aanduiding voor de meest nationale oriëntering in de Franse sociaal-democratie. Blum heeft zelfs wel eens van ‘fascisme’ gesproken naar aanleiding van enige redevoeringen van de voormannen dezer beweging. Inderdaad bepleiten Marquet, Montagnon e.a. een nationaal-socialisme in de letterlijke zin van het woord. Met een merkwaardig realisme zien zij in, tot welke consequenties een overwinning van het socialisme in een bepaald land moet leiden: ‘Het kapitalisme zieltoogt; wij zeggen het; wij weten het; men weet het ook buiten onze rijen. Volgens onze opvattingen, volgens onze propaganda, zouden wij gelukkig moeten zijn over deze | |
[pagina 196]
| |
verplettering van het kapitalisme, over de ineenstorting van het stelsel, dat wij elke dag veroordelen. En toch, wij zijn niet gelukkig; wij zijn ongerust; en het is deze ongerustheid, die nu juist het socialistische drama in zijn diepere betekenis vormt. Waarom zijn wij ongerust? - Omdat wij wel weten, diep in onszelf, dat het socialisme niet uit de chaos kan ontstaan’Ga naar voetnoot1). Deze woorden van Montagnon vestigen de aandacht op een belangrijk probleem. De marxistische leer van een socialistische maatschappij, die vanzelfsprekend uit de ‘Zusammenbruch’ van het kapitalisme zou ontstaan, blijft een der merkwaardigste naïeviteiten uit de geschiedenis van het 19e-eeuwse denken. De historische continuïteit kan niet worden verbroken. Wij zien nu waarlijk wel in, dat iedere triumferende socialistische partij een reconstructie zal moeten brengen van het kapitalisme, zoals het dat, binnen eigen staatsgrenzen, aantreft op het moment der geslaagde revolutie. Ook als de overgang naar het socialisme zich zonder revolutie zou kunnen voltrekken, blijft men gebonden aan de regionale of nationale structuur van het economisch leven. De socialist, die deze waarheid aanvaardt, wordt zich daardoor van zijn verantwoordelijkheid bewust. In plaats van een verlangen naar de internationaleproletarische revolutie komt dan het inzicht, dat een concreet plan, op nationale grondslag, voor het welslagen van voortgezette socialistische actie van de grootste betekenis is. De Belgische sociaal-democratie heeft zich dit inzicht vooral door voorlichting van minister de Man verworven. Het Engelse socialisme heeft steeds nationale eigenschappen behouden. Voor zover het internationale samenwerking progaveerde, geschiedde dit nooit op revolutionaire grondslag. De Nederlandse sociaal-democraten hebben met hun ‘Plan van de Arbeid’ het voorbeeld van hun zuidelijke buren gevolgd, misschien ook in menig opzicht de invloed van het Franse neo-socialisme ondergaanGa naar voetnoot2). Belangrijker dan het constateren van invloed of van navolging over en weer, blijft het onderzoek naar de oorzaken van het | |
[pagina 197]
| |
sociaal en het politiek realisme, waaraan de nationale oriëntering van bijna alle socialistische stromingen haar ontstaan heeft te danken.
Na ons uiterst beknopt historisch overzicht van de oude en de nieuwe koers in het socialisme, is het speciaal voor Nederland van betekenis het beleid der S.D.A.P. te toetsen aan de gewijzigde omstandigheden. Reeds dadelijk kan worden vastgesteld, dat de Nederlandse sociaal-democratie thans blijk geeft de tekenen des tijds te verstaan. Na jaren van vaag-marxistisch getheoretiseer en van klein-burgerlijke egoïstische politiek ten gunste van enige begunstigde groepen arbeiders, valt tegenwoordig een groeiend inzicht waar te nemen in de moeilijkheden van iedere socialistische ordening. Het is steeds duidelijker gebleken aan welke grenzen de revolutionaire kracht der arbeiders in de democratische West-Europese landen is gebonden. Bovendien durft men van socialistische zijde niet meer ontkennen, dat het wel en wee der arbeiders geheel afhangt van het kapitalistisch productie- en distributiesysteem. Het is uiterst gevaarlijk het gehate stelsel te vernietigen, vooral wanneer het ondermijnd is door een langdurige economische crisis. Wel blijft een reconstructie mogelijk, onder erkenning van de bijna onoverkomelijke moeilijkheden, die zich hierbij voordoen. Als reconstructie van ons door de crisis geschokt productiesysteem is het Nederlandse ‘Plan van de Arbeid’ te verstaan. Het is niet mijn bedoeling in technische bijzonderheden te treden. Ik trachtte slechts in grote lijnen aan te duiden hoe deze heroriëntering historisch-sociologisch kan worden begrepen. Wie de diepste betekenis van de nieuwe koers in de Nederlandse sociaal-democratie aldus wil verstaan, aanvaardt daardoor ook gemakkelijker de ommekeer op ieder gebied der practische partijpolitiek. Het verwijt van opportunisme is ongegrond, wanneer men inziet dat bijna alle veranderingen, onverbrekelijk verbonden met het Plan van de Arbeid, in de nationale heroriëntering wortelen. Dit kan met enige voorbeelden worden verduidelijkt. Vroeger had de sociaal-democratie te simplistische opvattingen over socialisatie en staatsexploitatie. Meer inzicht in de structuur van het bestaande economisch stelsel en een zekere waardering voor enige typisch-nationale trekken daarvan, hebben | |
[pagina 198]
| |
geleid tot een zoeken naar vormen van organisatie in overeenstemming met de buitengewone verfijning van ons economisch leven. Reeds in 1931 publiceerde een commissie ingesteld door de S.D.A.P. het rapport ‘Nieuwe Organen’. Het is in ieder opzicht voortreffelijk werk, dat echter slechts in beperkte kring waardering vond. Hoewel de samenstellers van het Plan van de Arbeid niet alle genoemde nieuwe organen overnamen, gaven zij wel blijk de bestaande eigendomsrechten zeer voorzichtig te willen herzien. In plaats van radicale onteigening verwachten zij meer van overheidscontrôle en medezeggenschap. Het Plan spreekt van een diepgaande economische hervorming ‘binnen het machtsbereik van de nationale gemeenschap’. De erkenning der gemeenschapsgedachte dwingt tot een radicaal breken met het verleden: in plaats van de klassenstrijd moet het solidarisme komenGa naar voetnoot1). Weliswaar staat het partijprogram nog steeds op het oude standpunt, maar de leer van de klassenstrijd kan niet worden gehandhaafd in een socialistisch streven, dat rekening wil houden met de bestaande nationale volksgemeenschap en de bijzonder ingewikkelde klasseverhoudingen in alle democratische West-Europese staten. Binnen afzienbare tijd zal het partijprogram moeten wijken voor de sociale realiteit. De verwerping van de klassenstrijd zal dan het eindpunt vormen van een ontwikkeling, die Albarda reeds enige jaren geleden op openhartige wijze heeft aangeduid: ‘De toeneming der arbeidersklasse is niet voortgegaan in het tempo, dat in het laatste kwart der negentiende eeuw werd aangenomen. Het aantal middenstanders is niet afgenomen, zoals dat in het begin van de twintigste eeuw nog werd verwacht. De uitbreiding van de nieuwe middenstand, waartoe de technici en het middelbare kantoorpersoneel worden gerekend, heeft alle verwachtingen overtroffen. De politieke homogeniteit tussen de lagen en groepen, die in de ruimste zin van het woord | |
[pagina 199]
| |
tot het proletariaat worden gerekend, heeft niet de vorderingen gemaakt waarop men hoopte. De ideologieën, die arbeiders van arbeiders scheiden, middenstanders, boeren en intellectuelen verdeeld houden, wijken minder gemakkelijk dan voorspeld was. Veler politieke keuze wordt veel minder door hun maatschappelijk belang en veel sterker door hun ideologie beheerst, dan sommige theoretici waarschijnlijk hebben geacht’Ga naar voetnoot1). Nog één stap verder en men beschouwt de eertijds geminachte ideologie van het nationaal solidarisme als een positieve kracht voor sociale reconstructie. De nadruk, die het Plan van de Arbeid op de nationale gemeenschapsgedachte legt, doet enigszins zonderling aan wanneer men sommige artikelen uit de sociaal-democratische pers onder ogen krijgt. Vele leiders kunnen en willen hun verleden niet verloochenen en vooral de brede massa der arbeiders, tientallen jaren in de leer van de klassenstrijd opgevoed, staat onwennig tegenover de nieuwe koers. Er zal veel paedagogisch talent en wilskracht voor nodig zijn om de socialistische menigte werkelijk geestelijk rijp te maken voor de nationale en solidaristische heroriënteringGa naar voetnoot2). Geheel in de lijn van het Plan van de Arbeid ligt ook de geleidelijke wijziging in de denkbeelden omtrent de waarde en de betekenis der democratie. Ieder constructief nationaal plan vereist gezag en iedere erkenning van gezag vormt een beperking van ultra-democratische medezeggenschap. Prof. Bonger heeft er meermalen op gewezen, dat de werkelijke leiding van een grote onderneming slechts volgens het autocratisch beginsel kan geschieden. Zeer vruchtbaar voor ons inzicht is de onderscheiding tussen sociale en politieke democratie. Wat is het algemeen kiesrecht voor den arbeider waard, indien de politieke democratie op den duur niet tot een ware maatschappelijke democratie leidt? Het probleem der prioriteit der sociale democratie, die desnoods een beperking der politieke medezeggenschap zou kunnen toe- | |
[pagina 200]
| |
laten, wordt nog slechts bij hoge uitzondering naar voren geschoven. En toch gaat het hierbij om een uiterst belangrijke consequentie der sociale gemeenschapsgedachte. Het zou ons te ver voeren de heroriëntering der Nederlandse sociaal-democratie in al haar aspecten te beschouwen. Op menig gebied bleef het tot dusver bij zoeken en tasten. In de houding ten opzichte van ons koningshuis begint zich een wijziging te voltrekken. Ook het militaire vraagstuk wordt tegenwoordig met andere ogen aangezien. Men zou verband kunnen leggen tussen de nationale heroriëntering van het socialisme en de ontwakende belangstelling voor de defensie. Ik vrees echter dat deze belangstelling een meer opportunistisch karakter draagt dan de wijzigingen, die in de voorafgaande beschouwingen werden geschetst. Wij leven in een tijdperk van overgang. Een definitief oordeel over nationalisme en socialisme kan nog niet worden uitgesproken. Wie zich echter rekenschap geeft van de ontwikkeling van het socialisme voor en na de wereldoorlog, zal gaarne erkennen, dat - althans voor de West-Europese staten - de heroriëntering van het socialisme gunstiger verwachtingen voor de naaste toekomst schept dan zijn verouderde vormen.
P.J. Bouman |
|