De Gids. Jaargang 100(1936)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 26] [p. 26] Verzen I Nausikaa, gij teedere, kuische maagd, Ik zie u steeds op Platoon's hoogten zweven, Gij, die door smart wellicht nooit werdt geplaagd, Wat bracht Odysseus in uw kostbaar leven? Hij deed uw ziel van een ontroering beven, Waarvan gij nimmer, nimmer hebt gewaagd, Getrouw was hem Penelope gebleven, Zij, die zoo lang door minnaars werd belaagd. Hebt gij, o dierbaar kind, den held gevonden, Die hem in schoonheid, wijsheid evenaart, Of bleeft gij eenzaam op uw blanke sponde? Gezegend is uw nagedachtenis, Uw hoogbeeld heb ik in mijn hart bewaard, Vind ik u weer in God's Geheimenis? [pagina 27] [p. 27] Aan mijne zuster II O Rijn, dien ik zoo dikwerf heb aanschouwd, Hoe dierbaar zijt gij steeds voor mij gebleven, Ik was met u als met geen stroom vertrouwd, En blij was ik als kind bij u te leven. Gelijk daarginds de landelijke dreven, De paden over heide en door het woud, Zoo hebt ook gij verrijkt mijn kinderleven Met tal van vreugden, die ik nog behoud. Ge vloeit van verre bron naar verre zee, Bevrucht de landen en verwekt de steden, En langs uw oevers tieren mensch en vee. Gij hebt gekend Germanen en Romeinen, Gij hadt uw deel aan dit vruchtbaar verleden En deze vruchten mogen nimmer kwijnen. [pagina 28] [p. 28] III Zie hier een schoon verhaal uit verre tijden, De burchtvrouw toevend op de hooge tin, Van dag tot dag in ademloos verbeiden Van hem, dien zij bemint met welk een min. Zij ziet den Rijn, de bergen dalwaarts glijden, Zij speurt het Oosten af met vromen zin, En eind'lijk, plots zij houdt den adem in, Wie is de ridder die ginds aan komt rijden? Keert hij thans weder uit het Heilig Land? Zij tuurt en tuurt, dan wuift ten groet zijn hand En daalt zij schielijk, ijlings van omhoog. En als zij straks elkander weer omarmen, Uitzinnig schier van vreugd, breekt plots haar oog En sterft zij, gansch verzadigd, in zijn armen. R. van Genderen Stort Vorige Volgende