| |
| |
| |
Bibliographie
H.F.C. Bell, Lord Palmerston. - Longmans, London, 1936, 2 vols.
Een Amerikaansch hoogleeraar die grondig studie heeft gemaakt van een Engelsch onderwerp. Er is over Palmerston veel geschreven, maar de heer Bell heeft kans gezien er nog eenig matariaal aan toe te voegen: de archieven van het koninklijk huis te Windsor (die echter reeds druk gebruikt waren); die van de Grey's, Clarendon's, Lansdowne's; papieren van Gladstone. Hij heeft er een studieus, lijvig boek van gemaakt dat door Professor Gooch (van London University) zeer wordt geprezen.
Lord Palmerston, die in 1784 geboren was, en in 1809, dus op 25-jarigen leeftijd, in een Tory-ministerie, Secretary at War werd en dit jaren lang is gebleven, had zich meer en meer vereenzelvigd met de politiek van Canning (aan buitenlandsche zaken) en wilde na Canning's dood geen minister meer blijven in het strenge Tory-kabinet dat in Januari 1828 Wellington vormde; gedurende de jaren 1828-'30 voltrok hij zijn ommezwaai naar de Whigs en heeft (van November 1830 af) hun politieke fortuin gevolgd, hoewel hij zekere zelfstandigheid wist te behouden. Hij werd hun minister van buitenlandsche zaken en drukte op dit departement een eigen stempel: ‘an insular and rather blatant type of patriotism’ (Bell I, 48), dat hem bij de continentale mogendheden vele vijanden maakte. Hij gold daar als de incarnatie van het Engelsche liberalisme voor export, dat hij zeer wel met Engelsche belangen te vereenigen wist. Hij beschoolmeesterde beurtelings Oostenrijk, Pruisen, Rusland; ‘hat der Teufel einen Sohn’, rijmde Metternich, ‘so ist e sicher Palmerston’. Ook van Louis Philippe hield hij niet. Hij is eerst in 1865 overleden nadat hij in de behandeling der Deensche moeilijkheid in Bismarck zijn meerdere had gevonden.
Hoe oordeelt thans de wereld over Palmerston? Hij was langen tijd een Engelsch idool. ‘No formula can explain in their totality the principles and actions of any man, much less one with a career so long and varied, and a temperament so passionate.... His displays of deep anger could almost invariably be linked up with the intensity of his nationalism. In fervour of his country's eminence, as he conceived it, and in that alone, he showed the lack of moderation of a bigot.... During the last century nationalism has been so diffused, and has appeared in such a variety of forms, that it is difficult to suggest the distinguishing characteristics of a particularly nationalistic statesman at a specific period.... He would almost certainly be conscious of the
| |
| |
importance of communicating to the British people as much as possible of his own pride and confidence.... Palmerston's nationalism was of a particular type: the pre-eminence he coveted for his country was not only material, but even more, perhaps, moral. England should cast the bread of her public opinion upon continental waters, and reap reward in the respect and affection of those peoples whom it might sustain’ (Bell II 424-426).
De heer Bell, die jaren lang aan dit werk heeft besteed, is voor zijn moeite wel beloond: hij heeft, meen ik, na Guedalla, een anderen en vollediger Palmerston geschreven.
C.
| |
M. Elisabeth Kluit, Het Réveil in Nederland. - Amsterdam, H.J. Paris, 1936.
Overgrootvader van Willem de Clercq, was schrijfster sinds jaren geneigd, eene geschiedenis van het Réveil in Nederland te schrijven. Zij heeft die taak met ingenomenheid vervuld. Het Réveil dagteekent uit de wending naar de negentiende eeuw. Het heeft eerst na 1820 Nederland bereikt. ‘De Aufklärung’, zegt de schrijfster, ‘met haar sterk rationalistischen inslag, kon het Christendom niet geheel recht doen. Zij leefde te zeer op den breeden grondslag van een algemeene religiewaardeering; haar ethiek was veelal geworden tot een utilistisch moralisme.... In en door de spanningen van deze tegenstellingen ontstond het Europeesch en als onderdeel hiervan het Nederlandsch Réveil.’
Aan Bilderdijk met zijn ‘hyper-individualisme en merkwaardig phantastisch getinte wetenschappelijke aanleg’ kent schrijfster groote beteekenis toe; misschien iets te groote? Inderdaad heeft hij geschreven: ‘Niets dan eene hereeniging met God kan dezen afval van Hem in de schuld herstellen’. Dit is ongetwijfeld eene gedachte van het Réveil, maar nog niet de volle gedachte, die immers óók omvat heeft de chariteit, de Christelijke broedermin. Bij Willem de Clercq is zij aanwezig en Heldring is er geheel van vervuld geraakt.
De vrucht van die veelbewogen dagen is een groote verdeeldheid geweest, die de schrijfster heeft moeten treffen en die zij niet verdoezelt. Zij noemt haar (terecht) de ‘uiterlijke verschijningsvorm’ der Nederlandsche veelzijdigheid. Die inderdaad nooit ontbroken heeft!
C.
| |
Dr. F.M. Wibaut, Levensbouw. - Amsterdam, Querido, 1936.
Wibaut dateerde de voorrede van zijn gedenkschriften, die hij in de laatste jaren van zijn leven voltooide, van Januari 1936. Hij heeft de verschijning niet mogen beleven.
Het belangwekkenst lijkt mij zijne verhouding tot Troelstra. Hij is de eerste sociaal-democratische wethouder van Amsterdam geweest (1914), is dit jaren lang gebleven, heeft in 1924 een door den wereldoorlog te niet geloopen internationalen stedenbond (van 1913) heropgericht, en heeft in de groote beteekenis van gemeentelijke voorzieningen voor de toekomst van het socialisme geloofd. De gemeentelijke en niet
| |
| |
de landspolitiek achtte hij voor die toekomst belangrijker. ‘Troelstra heeft het karakter van de gemeente en de begrenzing van wat zij voor de arbeidersbeweging zijn kon, als volgt omschreven: “zoolang het kapitalisme heerst en het werk onzer mensen binnen nauwe grenzen houdt, kan de gemeentepolitiek aan de naar omhoog strevende arbeidersklasse geen perspectief bieden....” Het is mij altijd onbegrijpelijk gebleven hoe een man van Troelstra's postuur de betekenis van de gemeente zo kon zien als hij ze hier kenschetst.... Hij is er nooit toe gekomen van de betekenis van de gemeente als orgaan van het openbare leven, als kweekschool voor de handelende democratie - en ik voeg er bij als voorbereiding voor de sociaal-democratische samenleving - ernstig kennis te nemen.... Politiek waarin de democratie niet enkel wordt beleden, maar wordt toegepast tot de uiterste grens die reeds in het kapitalisme mogelijk is. Ik betwist ten stelligste, dat er in de ontwikkeling van die democratische gemeentepolitiek, die door de sociaal-democraten in onze grote steden sterk is bevorderd, iets onevenredigs zou liggen in verhouding tot de algemene landspolitiek.’
Wibaut's gedenkschriften zijn een zeer aantrekkelijk boek. Hij gedenkt met warmte P.L. Tak, ‘in 1907 gestorven op een oogenblik dat wij verwachtten veel te kunnen werken en te kunnen doen,.... in het bizonder voor de gemeentepolitiek die ons lief was.... Tak was een van de weinige mensen die ik heb gekend, die met volkomen volledigheid, los van iedere persoonlijke overweging, de zaak heeft gediend aan wier dienst hij zich had gegeven.’
Na een jarenlange samenwerking met Henriette Roland Holst trad (toen deze het Weekblad voor de Tribune had verlaten) een verkoeling in. Men zag elkander niet langer. ‘Na verscheidene jaren’ een visitekaartje: bericht van haar verhuizing naar Bloemendaal. ‘Jet, hier ben ik weer, het werd mij zoo eenzaam.’ - ‘Als het jou eenzaam was, hoe moet het dan mij zijn geweest’....
Ik mag niet langer uitschrijven; men moet Wibaut lezen.
C.
| |
Jacques Chardonne, Les destinées sentimentales, porcelaine de Limoges, roman. - Grasset, Paris.
‘Een leven is niet verloren, als men van iemand of iets heeft gehouden, waren het slechts zijn gereedschappen.’ De woorden zijn van Jean Barnery, gewezen predikant, thans industrieel of kunstnijvere-ambachtsman. Het huwelijk tusschen Jean en Pauline heeft zich in de beide vorige boeken van de reeks ontplooid, La femme de Jean Barnery en Pauline.
De liefderijke zorgvuldigheid, waarmee Jean zijn baksels, vooral dat bijzondere ivoorkleurige porselein omgeeft, schenkt de schrijver, die zich Chardonne noemt, aan zijn verhalen. Het is niet mogelijk, de groote dingen met kleinere toetsen te verwezenlijken. Alles is helder en subtiel in deze atmospheer, de atmospheer van een tuin en lichte kamer. Het licht, dat er schijnt, is dat van de liefde en dat licht is zonder schaduw, de liefde is die van het huwelijk. En wat deze volkomen liefde te boven gaat, de ‘matière humaine’, die zich aan de menschelijke grenzen onttrekt, is de stof van deze boeken.
| |
| |
In alle vonden we denzelfden man, dezelfde vrouw. Chardonne wil het zoo, want deze kunst is zonder verbeelding, maar rijk door een andere gave, die van het ‘tweede gezicht’. Een helderziendheid waarvoor alleen het wezenlijke stand houdt en waarvan de uitdrukking in haar herhaling nooit den indruk van een herhaling maakt, zoo geringe verschuiving van de verlichting is voldoende om het geheel te vernieuwen. Al deze verhalen zijn in weerwil van hun stilte wreed van gemis. Maar de ervaring van ‘niets dan situaties zonder uitweg, verloren zaken, nuttelooze offers en menschen vol verwachting’ leidt hem tot het begrip, dat de laatste gelijk heeft. Deze ‘espérance’ hecht zich aan niets bepaalds en, met haar vergeleken, is het om het even, of ze die bepaalde soort porcelein dan wel een mensch of kind geldt.
Binnen de wanden van deze boeken komt een wereld samen en gaat ze uiteen. Waar het zinnelooze tumult ophoudt beginnen zij. Ze verhalen enkel van kleine feiten en deze feiten ontleenen hun beteekenis aan de innerlijke vergezichten, die ze spiegelen. Deze stijl roept met weinig woorden op wat ze wil beschrijven en die in het verhaal versmolten descripties zijn onvergelijkelijk preciezer dan welk copieeren ook. Dit verhaal is als een smalle stroom, die over lange afstanden onder den grond voortvloeit en die stilten zijn even veelzeggend als de gesprekken, waar elk woord, geladen van een zin, die met de platte raison niets te maken heeft, weegt en onvervangbaar is.
Met fijne toetsen dringt dit beloop van de zielsgebeurtenissen in ons door, het slijten van het hart door de wrijving aan wat de werkelijkheid heet en daaromheen het verval van een samenleving. De toon is zedig en gespannen. Chardonne behoort tot de protestantsche school, in deze ‘school’ hebben schrijver en moralist een vast verbond aangegaan. En de figuren van de romans hebben dit gemeen, dat ze vreesachtig staan tegenover het leven en haken naar een innerlijke vrijheid, waarbij alle arbeid, van de liefde ontdaan, als vergeefsch verschijnt. De eenige grandeur is, de eigen grenzen aan te nemen. Het vak dreigt den werker tegelijkertijd tot vrij man en slaaf te maken en Barnery ‘attribuait à l'action matérielle, au don par l'acte, si modeste qu' il fût, une valeur indéfinissable mais absolument certaine.’
| |
Marcel Jouhandeau, Chaminadour II. - Gallimard, Paris.
Met de werken van den jongen Jouhandeau is terecht het moeilijke woord mystiek in verband gebracht. Sindsdien gaf hij het eene na het andere in het licht. Op een inzinking is een minder belangwekkend, maar, gegeven de ontwikkeling van den schrijver, zeer opmerkelijk réveil gevolgd. Naar buiten hebben de kleine boeken van de eene noch andere periode indruk gemaakt. Men volhardt in onverschilligheid of miskenning tegenover dit fascineerende en indringende talent. De indringendheid betreft de schrijfkunst, het fascineerende betrof de mengeling van een praegnant realisme met een drift naar een ander uiterste, dat de grenzen van het kenvermogen wil overschrijden.
Beide tendenties kruisen elkander in den hang naar het gedrochtelijke, het naar alle kanten buitensporige, welke te eerder satanisch mag worden genoemd, daar het evenzeer precies is als aan de verbeelding ontsproten en zonder de geijkte of versleten atributen, die men geneigd
| |
| |
is met de gedachte aan een zwarte mis te verbinden. De verbitterde Jouhandeau daagt uit de verborgenheid van een geloof, dat zich aan hem schijnt te klemmen nu hij het al te moedwillig verstoot, de macht uit, waaraan hij de trekken van zijn wezen dankt. En deze bitterheid tintelt van een humor, die, grimmig en zwaarmoedig, zich in stoeten van monsters, wanstaltige zielen op de wijze van Hieronymus Bosch, vermeit. Deze zielen onthult hij van onder de verstijfdheid van een Chaminadour geheeten provincieplaats, waar het leven vóór den dood in ontbinding overgaat. In deze helsche atmospheer, die ondragelijke spanning tusschen ‘uiterlijken welstand’ en vervreten haat, afgunst vooral, balsemde hij dien stoet van monsters tot een gruwelkamer uit het panopticum. Overdag onder het oog van de bezoekers blijft het er rustig, maar in den nacht wreekt Jouhandeau zich op het leven door wat die menschen in het andere bestaan zijn te kort gekomen, zich in een van zelf tot ongebondenheid gaande vrijheid als een dol geworden schroef te laten ontspannen.
Deze lof der zotheid, in klassieke taal en korte karakterschetsen, bijtend en verbeten voorgedragen, ontleent aan de wrijving tusschen het conformisme van den vorm en de weerspannigheid van den geest, transcendentaal te heeten, omdat ze ontspringt aan een révolte, die niets revolutionnairs bergt, zich immers tegen noch voor een waarde uitspreekt, een verrassende betoovering, die, walgende, het walging wekken niet schuwt.
| |
Louis Ferdinand Celine, Mort à crédit, roman. - Denoël et Steele, Paris.
Zes honderd zeven en negentig dicht bedrukte bladzijden van iemand, die zijn talent misbruikt en in een blinde révolte om zich heenslaat in de impasse, waar hij zich moedwillig in verwarde. Met een donderslag is de medicus, die zich als schrijver Céline noemt, de litteratuur binnengekomen: le voyage au bout de la nuit. Dit boek is nog verder van wat litteratuur genoemd wordt verwijderd dan de eersteling. Wie het uit heeft ziet ertegenaan als tegen een berg lillend leven, die soms de vloed in een nacht op het strand spoelt, een vormlooze, onder geen rubriek te brengen visch, waarvan de huls spoedig niet anders laat dan een reusachtig rif van wit gebleekte kammen, die als een teeken overeind blijven aan de grens van water en land. Céline heeft het nu nog bonter willen maken dan de eerste maal. Aan het beloop van deze schelmenroman dronk hij zich een roes. Hij zag geen anderen uitweg dan het in het obscoene te zoeken. Zoo hoog liep het, dat de uitgever verplicht was vele woorden te schrappen.
Het is het verhaal van kleine burgers in een onooglijk slop, wien alles tegenloopt. Zonder twijfel is hier zelf doorleefds in verwerkt. Céline heeft eens van zich zelf gezegd: ‘y a de la manie dans mon cas, de la partialité.’ Deze partijdigheid moest de geschiedenis redden. Ze kreeg den vorm van een taal, die geen taal meer is of nog niet aan taal toe is. Het is de spraak van wie zich in dieventaal het gemakkelijkst uitdrukken. De schrijver ziet haar als de waarlijk levende taal, een ongewerveld monstrum, dat soms meeschokt op de stuiptrekkingen van het surrealisme en alleen bezetenen tot leven roept. Het is geschreven in een delirium
| |
| |
dat voor verve doorgaat, een getuigenis, zeker eerlijk, maar verstard tot een methode, die Céline zelf meesleept, wien het voorbeeld van Ulysses voor oogen kan hebben gestaan, en waarvan de vorm bij tijden als een vertaling verschijnt.
| |
Emile Henriot, Tout va finir, roman. - Plon, Paris.
Aan zijn zoons heeft Henriot dit boek opgedragen en eraan toegevoegd ‘dit getuigenis over den tijd hunner jeugd van vriend E.H.’ De zin tot meeleven met een volgende generatie en het besef van de onmogelijkheid dit tot het uiterste door te zetten, heeft hem tot schrijven gedreven. Als een vriend voor zijn zoon Jean verschijnt ook Simon Pulby. Hij, middelmatig schilder, is vijftig, de zoon ongeveer twintig jaar. De strijd tusschen twee geslachten, het wringen en toenaderen, de onmacht tot begrijpen van den oudere, de weerstand, het stekelige zich willen onderscheiden van den jonkman, die een knaap is. De een en de ander zijn in hun gescheidenheid veralgemeend. Deze opzet dwingt tot lange, ‘zinrijke gesprekken’. Die gesprekken nemen van zelf het karakter van redevoeringen aan. Vader, zoon en de dokter, de raisonneur, vormen een debatingclub. Men kan zelfs niet zeggen, dat ze langs elkander heen praten. De zoon althans doorziet den vader maar al te wel en weigert diens stellingen of levenshouding over te nemen. Jean, van schipperen wars, holt naar de breuk van een conflict, dat zich op het revolutionnaire plan het gemakkelijkst aanbiedt.
Deze dorst naar het absolute jaagt hem in een vrijwillig gezochten dood. De drijfveeren van de wanhoopsdaad blijven in het duister, want van Simon uit werd deze roman van een essayist-moralist geschreven. Als de jongen dood is wordt er tusschen hem en zijn vriend, den dokter, omheen gepraat.
De voornaamste klacht tegen het boek is daarmee te berde gebracht: het praat eromheen. ‘Er’ is het hunkeren, het zoeken naar oplossingen die uitwegen zijn en die andere, verzwegen en dan giftig invretende misverstanden tusschen vaders en zonen. De genoemde opzet heeft deze wezens scheef getrokken. Als beide koos Henriot bij voorbaat overwonnenen, zwakkelingen. Wat hierin deugdelijk is heeft de waarde van een document of tijdsbeeld. De daarvan onafscheidelijke kunstmatigheid worde op den koop toe genomen.
| |
Leon Blum, La réforme gouvernementale. - Bernard Grasset, Paris.
Tegen het einde van den oorlog verscheen in de Revue de Paris een reeks beschouwingen van Léon Blum over het genoemde onderwerp. In 1918 bij het begin van de vredesbesprekingen trok een boek de aandacht Lettres sur la réforme gouvernementale geheeten. Het bevatte geen schrijversnaam, maar wie de eerste artikelen gelezen had kon niet in twijfel zijn. Het waren de brieven van een theoreticus, niemand anders dan Frankrijks tegenwoordige premier. Een vriend heeft ze bijgewerkt en, met enkele later verschenen artikelen aangevuld, opnieuw in het licht gegeven als ‘de geboorte, rechtvaardiging en volledige ontwikkeling
| |
| |
der denkbeelden van Blum over den regeeringsarbeid’. Het spreekt van zelf, dat ze in het raam van den tijd, waarin de meeste ontstonden, moeten worden beschouwd.
De schrijver maakt zich aangaande de draagkracht van de voorgestelde hervormingen geen illuzies. ‘Ze raken niet aan de wortels van deze dingen. Maar aldus kunnen ze snel gestalte aannemen en algemeene instemming vinden. In elk geval zouden ze slechts straf omlijnde discussies verwekken. Indien de groote grondwettelijke kwesties in geding komen wordt de controvers onoverzienbaar’. Aan de verwachting zijn daarmee grenzen getrokken. Blum stelt als onmisbare voorwaarde een duidelijke meerderheid in het parlement en een voorzitter van den ministerraad als haar erkenden leider. Van hem moet in allen deele leiding uitgaan, hij behoort het werk van het parlement te sturen, kortom de chef te zijn: ‘tijdelijk en elk oogenblik herroepbaar, maar zoo lang hij het vertrouwen der Kamers geniet, met de volledige uitvoerende macht bekleede monarch, belichaming van alle levende krachten der natie’.
De praktijk van het parlementaire leven bedroeft hem. ‘Welk een verspilling van tijd, goeden wil, verwachtingen! Wat vooral treft is de wanverhouding tusschen inspanning en arbeid, ofschoon de meeste Kamerleden zich met de borst op de vervulling van de taak toeleggen.’
| |
Henri, Comte de paris, Faillite d'un régime. Essai sur le gouvernement de demain. - Flammarion, Paris.
Het kan geen toeval zijn, dat de verschijning van de schets voor een nieuw regeerstelsel in Frankrijk met de komst van het nieuwe bewind samengevallen is. De 28-jarige Hendrik laat zich hier kennen als een jonkman met helder hoofd, die veel heeft nagedacht, anderer raad stellig ingewonnen heeft, maar vooral uit eigen oogen ziet en zijn verantwoordelijkheden neemt. Sommigen hebben hem als een socialistischen prins gekenteekend. Dat gaat te ver, al zegt hij, dat ‘de koning alleen, onafhankelijk en verantwoordelijk, de feodaliteiten (welke bedoeld worden is voor den goeden verstaander duidelijk) die Frankrijk thans ringelooren, op hun plaats kan zetten en houden.’ Hij wil opkomen voor het algemeene belang door herstel van de individueele vrijheden en meent, dat de monarchie ‘van de sociale kwesties een oneindig levendiger en realistischer begrip heeft dan de tegenwoordige partijen. Frankrijk is uit sociaal oogpunt ten achter, omdat dit oogpunt in een regime, dat de beroepswerkelijkheid ontkent en het corporatieve beginsel weigert, zonder ware beteekenis is.’
De pretendent schroomt niet op voorbeeld van kleinen of grooten Diaz op het bord ter aanbeveling van zijn candidatuur te schrijven: ‘de monarchie herstelt de moreele waarden, reorganiseert de volkshuishouding, decentraliseert uit bestuurlijk en oeconomisch gezichtspunt en de koning behartigt de politiek als huisvader, regelt het heden en voorziet de toekomst.’
Zijn oordeelvellingen raken soms die van Tardieu, welke feller is, al biedt de graaf van Parijs een autoritaire monarchie aan. De koning regeert, schrijft hij boven een hoofdstuk overeenkomstig de opvatting van de Bourbons en hij waarschuwt tegen verwarring met fascisme.
| |
| |
Daar de monarchie geen partij vertegenwoordigt kan ze niet in totalitaire dwingelandij ontaarden. Zij behoeft daarom geen exaltatie gaande te houden, die op den duur sloopt. Veeleer is hij geneigd ze met een sterkende kuur te vergelijken. Hij wil scheidsrechter zijn en de beschaving eer in landelijke dan stedelijke banen leiden.
Is het noodig op te merken, dat het Fransche volk nog ver van deze kuur af is?
H.v.L.
|
|