De Gids. Jaargang 100(1936)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 24] [p. 24] Verzen Nu is de lente wederom gekomen, En weer ontluikt de tuin in volle pracht, Ik voel mij als de wijzen en de vromen, Die door het leed tot vrede zijn gebracht. Ik was ten prooi aan welk een booze macht? Zij deed mijne tranen immer sneller stroomen, Ik scheen gedoemd te sterven in een nacht, Die immer rijker werd aan booze droomen. Verlost ben ik uit dezen barren nood, Herboren waarlijk tot een ander wezen, En nu geniet ik als ik nooit genoot. Daarom zij elke lijdensgang geprezen, Hij voere tot het leven of den dood, Hij voert ons door den schijn terug tot het Wezen. [pagina 25] [p. 25] Gelijk oudtijds Orpheus de wilde beesten Vermocht te temmen met zijn hemelsch lied, Aldus bezweert gij, Mozart, booze geesten, Die in ons wekken hartzeer en verdriet. Wee hem, die zulke vreugden nooit geniet, Die nimmer kent het heil van deze feesten, De menschen lijden alom, waar ge ziet, En droevig is wellicht het lot der meesten. Ge waart de zanger van het blijde leven, Rijk was uw lied aan een bevalligheid, Die vreemd is aan het hedendaagsche streven. Bekoring uit een ouden, verren tijd, Gij, schaarsche bloem, tiert niet meer langs de dreven, Waarop wij gaan, het hart te vaak vol spijt. [pagina 26] [p. 26] Vermag ik tegenover u te zwijgen, Beethoven, dien geen meester evenaart? De machten der natuur, die alom dreigen, Zij dreunden door uw ziel in wilde vaart. Gij werd door uwe lasten niet bezwaard, Als velen, die ten leste nederzijgen, Gij hadt de kracht omhoog steeds weer te stijgen, Op uwe hoogten zweeg de vloek der aard'. Zoo is uw lied het lied van zee en winden, En hoorbaar tot het einde van den tijd, Wanneer wij eindelijk onszelven vinden. Volharden moet de mensch in dankbaarheid, Dan zal hij zich, o heil, niet meer verblinden, Gedijen in den schoot der Eeuwigheid. R. van Genderen Stort Vorige Volgende