| |
| |
| |
Bibliographie
Dr. Coenraad Beyers, Die Kaapse Patriotte, 1779-1791. - Kaapstad, Juta en Co. (voorrede gedagteekend October) 1929.
Er mankeert iets aan den Nederlandschen of aan den Afrikaanschen boekhandel (of aan beide), dat een geschrift van dezen rang hier jaren lang onbekend kon blijven. Dr. Beyers heeft in zijn reeds in 1926 te Stellenbosch verdedigd proefschrift, dat hij eerst in 1929 heeft doen drukken, en waartoe behalve aan de Kaap ook studies in Nederland werden gemaakt, een goede samenvatting gegeven van het verloop der Kaapsch-patriotsche beweging, en daarin gegevens te pas gebracht over de betrekkingen van de Kaapsche vijanden der O.I.C. tot bekende patriotten in Nederland, o.a. tot Van Pallandt van Zuythem en Van der Capellen van de Marsch, bij wie de Kaapsche burgerafgevaardigden Roos, Redelinghuys en Bresler in Februari 1786 de belangen van den ‘zoozeer gehaten en vervolgden Burgerstaat’ aan de Kaap aanbevelen. Belangrijk is ook wat schrijver mededeelt omtrent de voorouders van Piet Retief. ‘Die Retiefs was aktiewe deelnemers aan die burgerbeweginge, soos blijk uit die ondertekening van verskeie dokumente in verband daarmee..... Originele handtekeninge van Jacobus, François, Petrus en Daniël Retief, die vader en drie ooms respektieflik van Piet Retief, kom voor op die dokument van Maart-April 1785, waarbij 94 “Burgerkollegiante” borgteken vir die som van ongeveer 50.000 guldens in verband met die stuur van die twede deputasie naar Nederland’ (bl. 166).
Staat de beweging via den opstand van Graaff-Reinet en Swellendam in 1795 met den Grooten Trek in verband, zij heeft aan de Kaap zelve een voorlooper gehad in den strijd tegen gouverneur Willem Adriaan van der Stel. ‘Die Kaapse memorialiste van 1779 bring die gebeurde van 1706 lewendig in herinnering’ (bl. 140).
Ten onrechte hebben Watermeyer en Theal het anonieme werkje L'Afrique hollandaise (1783) aan een Kapenaar toegeschreven. De auteur François Bernard was in Nederland gevestigd, waar Barend Jacob Artoys, een der leden van de eerste Kaapsche burgerdeputatie, die zich in 1780 te Leiden liet inschrijven en daar in 1785 in de rechten is gepromoveerd, de vertaling bezorgde (bl. 88, 144).
Dr. Beyers, die thans aan het archief te Pretoria is geplaatst, doet zich in dit werk als een zorgvuldig onderzoeker kennen.
C.
| |
| |
| |
Dr. Hendrik Riemens, Het Amortisatie-Syndicaat. - Amsterdam, Paris, 1935.
Dit Amsterdamsche proefschrift vult op gelukkige wijze een leemte in onze kennis aan. De archieven der instelling, die er zich van 1822 tot 1830 toe heeft moeten leenen 's konings beheer der nationale financiën ondoorgrondelijk te maken voor de Staten-Generaal, zijn sedert 1919 toegankelijk, maar schrijver is de eerste die er op af is gegaan. De onwettigheid der meeste operatiën van het A.S., steeds vermoed, is door hem buiten twijfel gesteld. Een der zonderlingste is geweest de leening op de domeinen van 100 millioen (1824), terwijl het geheele domeinbezit geschat was op slechts 56 millioen. De bedoeling was kennelijk het A.S. tot beursspeculaties in nationale schuld in de gelegenheid te stellen; ‘hiermede zou een der voornaamste doeleinden, waarmede het Syndicaat in werkelijkheid was opgericht, zijn verwezenlijkt.’ In strijd met het in de wet neergelegd beginsel, waarbij aan een leening maximaal ter grootte van de waarde der te veilen domeinen was gedacht. De Permanente Commissie heeft bezwaren maar stelt deze terzijde, ‘geleid door het ontzag hetgeen het aan den dag gelegd verlangen des Konings ons moest inboezemen, en niet minder door de innerlijke overtuiging, dat de ontwerpen van Z.M., met eene meer uitgebreide kennis van zaken en in verband met andere ons onbekende omstandigheden en uitzigten daargesteld, even daarom meer doeltreffend en uitvoerlijk zijn dan de onze’ (bl. 122).
Ex uno disce omnes. - Gevolg: ‘als een stuurloos schip is het A.S. in de jaren 1825-1830 gedreven in de richting, waar de financieele nooden van het oogenblik het heen trokken’ (bl. 139). Ook zonder den Belgischen opstand ware de zaak spaak geloopen (bl. 197).
Na October 1830 speelt het A.S. in de Nederlandsche financiën nog slechts een bescheiden rol: het bereidt zijn eigen opheffing voor. Schrijver spreekt het harde maar goed gestaafde eindoordeel: ‘Nooit vormde de som, die voor amortisatie werd aangewezen, het overschot van de ontvangsten boven de uitgaven’ (bl. 237).
Het is Willem I op zijn allerdonkerst.
C.
| |
Dr. W. Verkade, Overzicht der Staatkundige Denkbeelden van J.R. Thorbecke. - Arnhem, Van Loghum Slaterus, 1935.
Leidsch proefschrift dat, onder de hoofden: Staat en individu, Staatsinrichting, Hoogere en lagere rechtsgemeenschap, Volks- en staatshuishouding, Staat en cultuur, Staat en godsdienst, de staatkundige denkbeelden van Thorbecke in een beredeneerd overzicht rangschikt. Het is een door volledigheid nuttig boek, zonder gedeelten die buiten het kader treden. Het is den schrijver te doen geweest om bruikbaarheid, niet om oorspronkelijkheid. Men is er thans eindelijk aan toe, uit Thorbecke's particuliere nalatenschap eene uitgave voor te bereiden. Voor een nieuwe biografie, zegt terecht de schrijver, ware in afwachting dier bronnenpublicatie thans geen plaats. Hij beperkt zich tot een karakterschets van weinig bladzijden, en gaat dan aanstonds tot zijn denkbeelden-analyse over, waarin een systematische, geen chronologische orde is betracht. De herdruk, als bijlage I, van Ueber das Wesen und den organischen Charakter der Geschichte is welkom.
C.
| |
| |
| |
J.H. Duveen, Kunstschatten en intrige - P.N. van Kampen en Zn. Amsterdam 1935.
Ruim vijfentwintig jaar gelden reisde ik dagelijks heen en weer tusschen twee steden in ons land. Eens in de week, als 't markdag was in de kleinste der plaatsen, was de coupé meestal met handelaars gevuld. Zij sjacherden op de heenreis, aan 't perron, op de markt, weer aan 't perron en op de terugreis. Ik herinner mij nog, hoe eens, bij 't binnenrijden van den trein de eene handelaar den ander een zak met bloemkool verkoopen wilde en de zaak van de tweeëntwintig kooien nog voor 't instappen wilde afsluiten. De kooper echter treuzelde, wachtte,stapte in....en telde in de coupé rustig na. Het waren éénentwintig koolen. Al naar de geaardheid beschouwden de omzittenden het geval en achtten het bedrog of handigheid. En de kooper? Hij was van 't hout, waaruit ook de andere partij was gesneden; hij waardeerde de poging tot ‘gochem’ zijn; hij was alleen nog ‘gochemer’ geweest.
Het boek van Duveen zal waarschijnlijk 't meest gewaardeerd kunnen worden door hen, die van ‘hetzelfde hout’ zijn. Amusant en onderhoudend is het ongetwijfeld; het is doorspekt met anecdotes en aardige wetenswaardigheden. Het is zeer vlot geschreven en goed geïllustreerd. Het is bovendien van een naïve oprechtheid. Wie wereldkundig maakt hoe hij, weliswaar verrukt van schoone voorwerpen, in de sfeer van die voorwerpen niet na kan laten ‘gochem’ of ‘nog gochemer’ te zijn en de herinnering daaraan opdraagt ‘to my life's inspiration, ESTHER’, bewijst bepaalde handelingen onder een gezichtshoek te zien, die zeer velen zeker niet zullen kunnen waardeeren. Een bijdrage tot appreciatie van zijn ras, vormt het boek van Duveen ongetwijfeld niet, al moet erkend worden dat, zijn deze verhalen historisch, adel en volk, ariërs en niet-ariërs, door alle eeuwen heen, in de kunsthandel wel aan elkaar gewaagd zijn geweest.
P.
| |
C.S. Maks, Salomon de Caus (1576-1626). Academisch Proefschrift (Leiden). - Parijs, 1935.
Die Zahlentheorie ist nützlich, moet Gordan eens gezegd hebben, weil man nämlich mit ihr promovieren kann. Hetzelfde schijnt men tegenwoordig te Leiden van de geschiedenis der natuurkunde te vinden: binnen enkele jaren heeft de faculteit van Wis- en Natuurkunde nu reeds voor de derde maal op een historische dissertatie den doctorsgraad verleend. De onbevangen buitenstaander zou werkelijk kunnen gaan meenen, dat de wetenschapsgeschiedenis bezig was, de plaats in het Universitaire Onderwijs te veroveren, waarop zij recht heeft. Waarom deze conclusie onjuist is, waarom men zelfs van het standpunt van de serieuse beoefening van de geschiedenis der Wis- en Natuurkunde bezwaar moet maken tegen de neiging, haar als wetenschap te miskennen en tegelijk als proefschriftenbron te aanvaarden, werd hier bij een analoge gelegenheid, nl. in een bespreking van de dissertatie van Dr. W. Ploeg (Januari 1935; pag. 121) reeds uitvoerig uiteengezet. Al het toen gezegde zou hier mutatis mutandis kunnen worden herhaald: er is weer geen spoor van eenigen samenhang tusschen het in
| |
| |
dit proefschrift behandelde onderwerp en de door de bewerkster volbrachte academische studie en de keuze der stof getuigt in nog veel sterkere mate dan de vorige maal van gemis aan inzicht, welke gebieden uit de natuurwetenschap nu eigenlijk om historische behandeling vragen en welke haar volkomen kunnen ontberen.
Salomon de Caus is een ingenieur en architect in het begin der 17e eeuw, die in dienst van verschillende vorstelijke personen technische installaties heeft aangelegd en die enkele boeken over mechanische en andere natuurwetenschappelijke onderwerpen heeft geschreven; dat zijn werkzaamheid eenige beteekenis zou hebben gehad voor de ontwikkeling der physica is nooit gebleken en de studie van Mej. Maks heeft aan dien indruk niets veranderd. Men blijft zich dan ook afvragen, waaraan deze schrijver eigenlijk de eer te danken heeft gehad, in onzen tijd tot onderwerp van een academisch proefschrift te worden gekozen en men kan niet nalaten, het een beetje zonde te vinden, dat de schrijfster zooveel moeite en tijd heeft besteed, om zijn uiterlijke levensomstandigheden aan het licht te brengen en zooveel keurige teekeningen van zijn toestellen (die grootendeels ook bij Heroon te vinden zijn) te vervaardigen. Tenzij men natuurlijk op het practische resultaat let: dasz man mit ihm promovieren kann.
Voor het geval echter, dat de Caus wel voldoende beteekenis zou hebben gehad, om als onderwerp van een hedendaagsche historische studie te worden gekozen (in het feit, dat hij al driehonderd jaar dood is, ligt die beteekenis niet), kan men nog betwijfelen, of de schrijfster wel de aangewezen persoon zou zijn geweest, om zulk een studie te volbrengen. Van eenige bijzondere competentie of begaafdheid tot historisch werk blijkt uit haar geschrift niets; zij is er niet in geslaagd, de vele feiten, die zij verzamelde, tot een leesbaar geheel te verwerken en nog minder gelukte het haar, den lezer een voldoenden indruk te geven van het wetenschappelijk milieu, waarin zich de werkzaamheid van de Caus afspeelde. De enkele oppervlakkig heden, die onder den laconieken titel La Science ± 1600 worden meegedeeld, kunnen daarvoor althans zeer zeker niet dienen. En toch blijft het juist een eerste vereischte voor een historisch-wetenschappelijk onderzoek, den historischen achtergrond van het beschouwde tijdvak uitvoerig te schilderen; hoe zal men iemands werk beoordeelen, als men niet in details weet, hoe men dacht en wat men wist, toen hij het verrichtte?
Op kritiek in onderdeden kan hier moeilijk worden ingegaan. Enkele bijzonder opmerkelijke dingen mogen echter even worden vermeld, blz. 37: L'enseigement aux universités était toujours sous l'influence d'Aristote. La physique d'Aristote avait une méthode tout à fait différente. Verschillend waarvan? blz. 39: Celui-ci (Archimède) a donné les deux lois suivantes: 1. Un corps plongé sous l'eau perd autant de poids que celui du volume de l'eau déplacé par le corps. 2? De lezer mag er naar raden. blz. 3. En suite il étudiait la géométrie et il puisait ses connaissances principalement dans les six premiers livres d'Euclide... Constantin Huygens aussi étudiait les six premiers livres d'Euclide. C'est un curieux symptôme de cette époque. Merkwaardigheden van dit soort had de schrijfster wel meer kunnen opmerken: de Caus reisde over zee naar Engeland; Constantijn Huygens reisde ook over zee naar Engeland.
Dit proefschrift is dus opnieuw geen verheugend ‘symptoom van
| |
| |
de ook in ons land groeiende belangstelling in de geschiedenis der Wisen Natuurkunde’, zooals de phrase luidt. Het kan er eerder toe bijdragen, om de toch al zoo geringe waardeering, die de wetenschapsgeschiedenis in veler oordeel geniet, nog te schaden. Men kan dan ook niet nalaten, de verzuchting te slaken, dat de Faculteit van Wis- en Natuurkunde te Leiden, zoo het haar werkelijk er om te doen is, de studie van de historie te bevorderen, goed zou doen aan de proefschriften, die zij op dit gebied aanvaardt, wat hoogere eischen van belangrijkheid en wetenschappelijkheid te stellen.
E.J.D.
|
|