Jacques Bainville, La troisième République, 1870-1935. - Paris, Fayard at Cie, 1935.
Bainville, wiens reactionnaire sympathieën volkomen onverdacht zijn, blijkt eigenlijk van oordeel dat het met de derde Republiek nogal schikt. Door monarchisten die zich verhinderd vonden de monarchie in te voeren in 1875 bewerktuigd, heeft zij zich nooit dan voorbijgaand aan radicalisme bezondigd, en steeds meer voor de leus dan in werkelijkheid. Hervormingen? ‘Tout le monde en veut; personne n'en accepte aucune. Car il n'en est pas qui ne touche à quelque situation acquise et nulle situation acquise ne consent à se sacrifier.’
Het is dan ook minder logisch dat de schrijver, om een slot te hebben, Livius vertaalt, en spreekt van tijden ‘où nous ne pouvons souffrir ni nos vices ni leurs remèdes.’ Immers nergens heeft hij duidelijk gemaakt wat hijzelf als een remedium zou beschouwen. Dat van Doumergue kan hij er nauwelijks voor houden, zoo sceptisch spreekt hij er over.
Als korte samenvatting van de geschiedenis der derde Republiek heeft dit boek met het troostelooze slotwoord geen geringer verdienste dan indertijd Bainville's Histoire de France voor een langer verleden. De Histoire de France eindigde evenwel heel anders: met een lofzang op ‘les classes moyennes, la grande force du pays, qui s'y reconstituent toujours en peu de temps’, en op Frankrijk zelf: ‘après toutes ses convulsions, elle ne tarde pas à renaître à l'ordre et à l'autorité dont elle a le goût naturel et l'instinct.’
Is er tusschen 1926 en 1935 in Frankrijk zóóveel veranderd? Bainville schijnt het, met zijn nieuwe slotwoord, te willen zeggen, maar nog eens, hij heeft het ons niet duidelijk gemaakt.
C.