tantsch Westersch bloed geboren werd en vaak geketterd heeft om het verschil tusschen de leer en de daad.... Gelijk hij het hier, ietwat vermoeid en hopeloos, nogmaals doet.
De ware criticus is slechts een toeschouwer, die meer tooneel gezien heeft dan de gemiddelde. Hij ziet de ‘Viol de Lucrèce’ en hij ziet ‘De Vier Jaargetijden’ van Antoon Coolen, en als hij eerlijk moet zijn, gaat het hart hem daarbij meer open dan bij O'Neill's problemen en Shaw's actualiteiten.
Waarom? Omdat zij, hoewel technisch slechter tooneel, rechtzinniger en eenvoudiger kunst zijn.
Copeau, die zooveel van het tooneel hield, dat hij het tenslotte jarenlang verloochend heeft, omdat het zijn ideaal niet beantwoordde, heeft nadat hij Parijs de brui gaf, zijn hoop in de jeugd gesteld, en zijn school gevestigd op de Bourgondische wijnbergen. Hij heeft tenslotte ook die school verlaten, en het ideaal dat er in leefde in eigen bloei gelaten. Het werd een provinciaal tooneel, maar in een provincie die een bakermat van klassieke beschaving is, het oude land van Mistral. En daar, waar eens Moorsche, Katholieke, barbaarsche en klassieke beschaving botsten, op dien Europeeschen viersprong, waar wij nog altijd den weg tusschen Keulen en Parijs zoeken, is een gezelschap gevestigd dat, als Molière's troep in z'n jongen en zorgeloozen tijd, een reisgezelschap is, bezield door de goede traditie.
Laat ons zien wat het hier vertoonde: de aloude historie van Lucretia, naar Shakespeare. Een bewerking die soms schraal aandeed, maar die de ware trant had. Men aarzelt geen seconde of de koningszoon Tarquinus is een slecht mensch. Maar met welk vuur is hij slecht. Men aarzelt geen seconde, of Lucretia is een goede vrouw. Maar zij is niet goed uit zwakte, zij is vurig en rijk goed. De groote scène tusschen haar en Tarquinus bloeit op, rijk van alle Provençaalsche sappen; het is een verleiding van de deugd door de ondeugd, en de deugd weifelt, en raakt aangetast door dit vuur. Haar berouw en bitter einde worden er des te grootscher door, en des te voorbeeldiger. Men laat ons, in het prachtig tooneelspel van de ‘Compagnie des Quinze’ geen twijfel of Lucretia bezweek voor den drift van Tarquinus. Maar dit natuurlijke wordt gering bij de steile vlucht die zij daarna neemt; haar walging, haar deugd, haar dood. Zij kan de ondeugd niet