De Gids. Jaargang 97(1933)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 297] [p. 297] Verzen Oud worden Zijn oogen zijn troebel en oud. Hij staart over de roode roggevelden en denkt: ik ben al jarenlang getrouwd maar geluk kende ik zelden. Hij is zuinig en precies: 't wordt donker, maar het licht hoeft niet te branden. Hij zit aan 't open raam, een lichte bries huivert over zijn magere handen. Zijn vrouw is verstandiger dan hij. Hij zou wel van haar willen scheiden, maar: de wet, en wat moet zij? Zoo verouderen zij beiden. Koele geuren stijgen uit den grond. De aren worden heen en weer bewogen. Hij luistert: in de verte blaft zijn hond. Een glimlach komt in zijn vermoeide oogen. [pagina 298] [p. 298] Ga tot de mieren Over het boschpad heengebogen, zagen wij mieren wriemelen door het naaldenzand. Eén had zijn kaken in een vlieg geslagen, een ander maakte een weeke rups van kant. Heldere lucht scheen door de eikeblaren en tusschen gras schemerde eereprijs. De schepping is vol donkere gevaren; maar door de mieren werden wij niet wijs. [pagina 299] [p. 299] Theetuin Het was een oude lage boerderij. Tafeltjes glommen onder beukeblaren. Aan de ingang stond een scheeve lantaren. Er was een hof met witte hoenders bij. Over de weg reden de autobussen en soms een rijtuig met een paard ervoor. Ver op de hei de rookwolk van een spoor en regensluiers met wat blauw ertusschen. Op een morgenwand'ling waren wij daar in dien triesten land'lijken tuin gekomen Onder de dichte donkere beukeboomen zaten we als twee vreemden bij elkaar. W. Hessels Vorige Volgende