De Gids. Jaargang 97
(1933)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 332]
| |
Duitsche literatuur
| |
[pagina 333]
| |
voeren, tot vreugde en leedvermaak van de Romeinen, stemt zij in zijn verzoek om bevrijding van de drie joden toe. Demetrius speelt de rol van Apella, de drie joden worden bevrijd, Josef Ben Matthias - Feuchtwangers held - keert na enkele jaren naar Palestina terug. Wat heeft Feuchtwanger van dit - schematisch weergegeven - gegeven gemaakt? Heeft hij iets laten voelen van Josef's onzekerheid in het onbekende, alleen uit machtsbesef niet agressief-vijandige Rome, van zijn eerzucht, zijn vernederingen en successen tusschen hooggeplaatste Romeinen en Joden, zijn linksche onhandigheid tegenover de keizerin, van de kwellingen van Demetrius, geslingerd van ja naar neen op de vraag of hij, een jood, den jood Apella mag spelen al is het dan ook om de drie gevangen joden te bevrijden? Heeft hij....? Men kan zoo nog doorgaan, maar het antwoord op al deze vragen is volkomen ontkennend: Feuchtwanger heeft dit alles hoogstens begrépen, misschien ook gevoeld, maar hij heeft het niet levend gemaakt, niet voelbaar, niet overtuigend. Hij heeft het misschien wel beleefd met zekere intensiteit - hoewel men hier twijfelt - hij heeft de reacties van zijn figuren, en zijn visie op het gebeuren van den tijd waarover hij schrijft, wel medegedeeld, maar nergens heeft hij ze overgebracht op den lezer - hij heeft zijn materie nergens verbeeld - en mijn bewering in het begin van dit opstel over de kansen die dit gegeven Feuchtwanger bood, is eigenlijk onjuist: hij heeft ongetwijfeld, met de domme vlijt en de domme kracht van een buffel, van zijn materie gemaakt wat hij kon, maar juist in de eene beslissende functie, die van een gegeven een kunstwerk maakt, schiet hij te kort: zijn materie bleef on-verbeeld.
* * *
De vraag naar de fouten van Feuchtwanger's kunstenaarschap is een misleidende vraag. De kunstenaar Feuchtwanger bestaat niet. De vraag waarom ‘Der jüdische Krieg’ nòg onleesbaarder werd dan ‘Erfolg’ is een vraag naar het stijlverschil tusschen die boeken, naar het onderscheid tusschen twee wijzen van reportage. Maar als men het nader beziet is | |
[pagina 334]
| |
dit verschil geen wezenlijk verschil, maar enkel een kwestie van graad: ‘Der jüdische Krieg’ lijkt op het eerste gezicht iets minder star en bot dan het kei-harde en -zware ‘Erfolg’, maar eigenlijk heeft hij in ‘De jüdische Krieg’ zijn materie nog minder verwerkt, voor zoover men bij een dermate onbezield zwoegen van werken kan spreken. De materie (niet het gegeven) van ‘Der jüdische Krieg’ is in wezen dezelfde als die van ‘Erfolg’, zij is slechts de pap-vorm van wat in ‘Erfolg’ tot steen werd. Men heeft, ook in ons land, voor Feuchtwanger groote waardeering getoond, en aan de vertaling van ‘Erfolg’ en ‘Jud Süsz’ hebben twee zeer begaafde jonge schrijvers hun tijd en hun aandacht verspild, en als men de menschen die Feuchtwanger prijzen naar de reden van hun bewondering vraagt, dan blijkt die deze te zijn, dat naar hun meening èn in ‘Erfolg’ èn in ‘Der jüdische Krieg’ een tijdperk met groote macht is gezien en geëvoceerd. Maar juist dit laatste bestrijd ik. Feuchtwanger kent de gegevens waarover hij schrijft tot in de finesses; hij moet aan het voorwerk van zijn boeken maanden en maanden besteden, hij moet er bibliotheken voor hebben verslonden, maar juist in het evoceeren, dat een werk der verbeelding is, en een spontane synthese, schiet hij te kort. De dossiersGa naar voetnoot1) die hij heeft aangelegd voor hij ging schrijven, worden samengesteld tot een nieuw dossier, nóg compacter, dikker en zwaarder dan de dossiers-met-materiaal bij elkaar, maar nergens wordt een tijdperk zichtbaar, een leven voelbaar, een gedachte noodzakelijk, een lot onafwendbaar. Nergens ontstaat het beeld dat door de verbeelding der lezers in hun geheugen blijft leven. Artistiek gesproken hangen de pap van ‘Der jüdische Krieg’ en de wagons-vol straatsteenen van ‘Erfolg’ als droog zand aan elkaar. Aan ‘Erfolg’ terugdenken is al een kwelling, laat staan de lectuur: de hardheid en de dichtheid van een Tolstoi, een Kleist zijn los en doorschijnend vergeleken bij deze stijl: een zwaar, onbezield zwoegen als het zwoegen van koelies, een pruisische onverzettelijkheid, een dwangsysteem van de doodste zakelijkheid, een dom, slaafachtig volhouden, honder- | |
[pagina 335]
| |
den pagina's lang, zonder één trilling, zonder één vonk van genie, van geest, van gevoel, van leven - en dan te bedenken dat dichters als Van Vriesland en Donker hieraan hun tijd en bewondering gaven, het maakt de herinnering aan deze lectuur misschien vooral door het feit dat menschen als de genoemden medeplichtig zijn aan de verbreiding van deze afschuwelijkste aller producten van een veelszins afschuwelijke tijd, tot een obsessie. Maar het bedroevendste van al deze waarlijk ontmoedigende gevoelens, schuilt in de gedachte, dat een man die tenslotte toch niet de eerste de beste is, Feuchtwanger zelf, deze boeken heeft kunnen schrijven en dat deze steenen (en hoe àfdoend: steenen voor brooden) bij duizendtallen worden gekocht en gelezen. Hoe kan een man zoozeer de koelie worden van een systeem, half een systeem van hem zelf, maar méér een systeem van den tijd, en hoe kunnen menschen, zoolang het leven nog leeft, zich begraven in zulke tomben! Dat de ‘gevleugelden’ minderen in aantal en kracht en dat de ‘gewortelden’ zich laten rooien, is al pijnlijk genoeg, maar moet dan alles, vraagt men zich af - en men denkt bij dit woord aan de verbitterde intonatie van den elysischen dichter die het scheldwoord bedacht - moet dan alles verworden tot asfalt? De vrees is niet ongegrond. H. Marsman |
|