De Gids. Jaargang 97
(1933)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 323]
| |
Wagnerherdenking
| |
[pagina 324]
| |
Dichters, componisten, schilders en beeldhouwers vonden in Wagner hun uitgangspunt; zij bouwden voort op zijn werk, in zijn geest, in zijn stijl. De gemeenschap van kunsten werd hun leus. Sociale krachten werden opgewekt en hielpen de geweldige eischen vervullen, die de vertolking zijner werken stelde. De Schouwburgen waren te klein om allen te bergen, die zooals wij, jong en geestdriftig, naar Wagner hunkerden. Duizende uitvoeringen in alle landen van de oude en nieuwe wereld verkondigden jaarlijks zijn roem en toen in 1914 de oorlog uitbrak, stond het Europeesche kunstleven in 't algemeen en het muziekleven in 't bijzonder - ondanks Debussy - in het teeken van Wagner. De oorlog. Opnieuw verzet. Maar nu geen rebelleeren meer. Een reactie op een mentaliteit, die geacht werd inhaerent aan den oorlog te zijn. Afkeer zoowel van scheppende kunstenaars als van het publiek, een afafkeer die ons destijds definitief leek. Uitingen van een revolutionnairen geest, die kunst en maatschappij naar zijn inzichten wilde vervormen, werden door satellieten voor politieke doeleinden en ras-kwesties uitgebuit, en reeds spoedig werd het werk van Wagner met pangermanisme en antisemitisme vereenzelvigd - een verwisseling, die ook in onze dagen nog voorkomt, maar die in 1914 wel zeer begrijpelijk was. Men kon toen nauwelijks meer van tanende belangstelling spreken, eerder van een golfbeweging, die brak na haar hoogste stijging bereikt te hebben; de oorlogspsychose, die in de geallieerde landen de opvoering van Wagner onmogelijk maakte, werkte die beweging in de hand. De groote Wagnerdirigenten waren reeds schimmen. Nikisch stierf en Muck trok zich terug. Bayreuth werd gesloten en scheen ten doode opgeschreven. Nauwelijks echter hadden de Duitsche legers het land geruimd, of in Frankrijk - mirabile dictu - begon een renaissance, die aan een diep en algemeen verlangen beantwoordde. Dit bleek niet alleen uit de bekende Parijsche Enquête van 1919, waarbij een overweldigende meerderheid zich voor wederopvoering van Wagner uitsprak, dit bleek ook uit de gretigheid, waarmede het publiek Wagners muziek weer aanvaardde. | |
[pagina 325]
| |
In de publicatie ‘Wagner et la France’ (Revue Musicale, October 1923) konden een aantal Fransche intellectueelen als Dukas, Suarez, Ravel, Milhaud en Honegger, hoezeer sommigen van hen zich tegen den kunstenaar Wagner bleven verzetten, niet anders doen dan dit maatschappelijk verschijnsel constateeren en erkennen. Een andere houding zou ook weinig gebaat hebben. Immers thans, 10 jaar later, bevindt zich het openbare muziekleven in Frankrijk weer in volstrekte afhankelijkheid van den tijdelijk verguisden meester. Het repertoire der Fransche opera-instellingen - en niet alleen van de Parijsche Groote Opera - is meer dan ooit gebaseerd op Wagner, de concert-vereenigingen, willen zij weer op adem komen, kondigen ‘Wagner Festivals’ aan. In Londen, dat tijdens de jongste crisis de vermaarde Internationale Opera Stagione moest opgeven, werd alleen de Wagnercyclus gehandhaafd. In Duitschland en Oostenrijk, voorzoover de opera er als bedrijf nog stand houdt, trekt Wagner niet alleen weer op groote schaal, maar staat weer aan de spitsGa naar voetnoot1). Zelfs de Salzburger Festspiele, die hun ontstaan en roem aan Mozart en diens geestverwanten te danken hebben en die zoowel op principieele gronden als uit een oogpunt van tactiek tot dusver ten aanzien van Wagner ‘Geheel-Onthouder’ gebleven zijn, hebben - toeval of symptoom? - voor den a.s. zomer, onder de vlag van het Wagnerjaar, een reeks opvoeringen van ‘Tristan’ aangekondigd. Bayreuth zelf heeft, na een winterslaap van 10 jaar, de poorten heropend en staat weer in 't middelpunt van de belangstelling. Internationale instellingen als het Liceo in Barcelona, de Scala te Milaan, de Metropolitan Opera in New-York en het Teatro Colon in Buenos-Aires kunnen Wagner, als bestanddeel van het bedrijf, minder dan ooit missen. En zelfs in ons eigen land zijn er indicaties te over, dat Wagner, indien er gelegenheid zou zijn hem in werkelijk-ruimen kring op te voeren, meer belangstelling dan wie ook zou vinden. Hoe is dit merkwaardige verschijnsel te verklaren? De onderwerpen van Wagners muziekdrama's zijn aller- | |
[pagina 326]
| |
minst populair, evenmin is dit de wijze van behandeling. Zijn behoefte aan diepzinnige beschouwingen, zijn didactische neiging, de nadrukkelijkheid, zwaarwichtigheid en mateloosheid - kortom alle uiterlijke kenmerken van zijn systeem werken eerder afstootend dan aantrekkelijk op hen, voor wie kunst een aan maat gebonden schoonheid is, spel van vreugde en weemoed, een harmonische wereld, ‘leichtfüszig’ en volkomen van vorm. De liefde tot het leven is anders dan de liefde tot het werk, het ‘doen’, waarvan Wagner bezeten was. Zijn doel was de daad, zijn streven te slagen. Zelfs de ingeboren wetmatigheid, oorsprong en wezen van kunst en leven, het eenige dat niet gemaakt kan worden, meent Wagner te kunnen ‘doen’. ‘Wie fang' ich nach der Regel an? Ihr stellt sie selbst und folgt ihr dann’. (Meistersinger III). Zoo maakt hij, krachtens zijn eigen ontembare wil, zijn ‘Kunstwerk der Zukunft’, product eener grootsche, aarde, hel en hemel omspannende verbeelding, ‘ersichtlich gewordene Tat der Musik’, zooals hij zelf verklaart. Intusschen vormt hij zangers, leidt acteurs op, schoolt orkesten, vernieuwt de techniek, dirigeert en regisseert, ontwerpt décors en costuums en als zijn droom geen ruimte meer vindt om zich te uiten, bouwt hij zijn ‘Festspielhaus’, een burcht der wijding, zeer zeker, maar tevens een Schouwburg, die wat ligging, tooneel, orkestruimte en zaalindeeling betreft, nu nog, na meer dan 50 jaar, zijn weerga niet heeft. Hiermee niet tevreden, vormt hij voor dien Schouwburg tevens zijn publiek: Wagner, de individualist en subjectivist bij uitnemendheid, erkent de gemeenschap als grondslag van het kunstleven en neemt - de eerste moderne schouwburgleider - bewust en in grooten stijl de organisatie van het publiek ter hand. Deze scheppende kracht, die evenzeer en met dezelfde bezieling gericht is op het kleinste onderdeel van het bedrijf als op de hoogste stijging van den menschelijken geest, werkt op de wereld als een magneet. Onontkoombaar is de suggestie, die ervan uitgaat. Toen niet anders dan nu. Veel is verbleekt van wat eens onvergankelijk scheen, maar nieuwe vondsten, nieuwe schoonheden treden er telkens voor in de plaats. De greep zijner concepties, de vlucht zijner fantasie, de overvloed zijner gaven gepaard aan zijn gevoel voor realiteit en be- | |
[pagina 327]
| |
heersching van het ambacht bevredigen de behoeften van den vakman evenzeer als het verlangen naar verbeelding en betoovering. Zijn gestalten zijn van een monumentaliteit, die nlet van deze wereld is, maar in hun bovenmenschelijk leed voelen wij het menschelijk hart. Tegenover cerebrale talenten en steriele experimenten beteekent Wagner nog heden: volheid en formaat, adem en kleur, macht en spanning. Tegelijk komt hij tegemoet aan den onbewusten drang in ieder mensch naar het hooger onwerkelijke - ‘erhabene Täuschung’ noemt hij zijn taak. Vrucht van deze aarde en toch een vonk der eeuwigheid - dat is zijn geheim, dat is zijn magneet, die aantrekt ook wie Wagner, zuiver artistiek beschouwd, niet meer zouden volgen. Of die magneet ook in de toekomst onverzwakt zal werken? Wie zal het zeggen? Wie zal den invloed voorzien der economische omstandigheden, die tot versobering dwingen, die de groote orkesten bedreigen evenals de groote koororganisaties, de groote schouwburgoutillages en de groote Wagnerzangers - de onmisbare attributen van het Wagner-repertoire? Zal dit repertoire weer het privilege worden van Bayreuth en enkele selecte vereenigingen of zal tooneel in 't algemeen nog slechts dienst doen voor buitengewone gebeurtenissen? Wie zal de ontwikkeling van ons kunstleven voorspellen, nu dit, zeker als maatschappelijk verschijnsel, op een keerpunt is aangeland? Het doet er ook weinig toe. Pietas gravissimum et sanctissimum nomen. Wij vieren het feest der gedachtenis. Ieder van ons, op hoe verschillend gebied ook, heeft Wagner te danken. Il faut méditerraniser la musique, verklaart Nietzsche, maar later, reeds verloren en verstild, bekent hij ‘nichts in der Welt so wie Wagner und seine Musik geliebt und bewundert zu haben’. Zoo is het. Wij herdenken den magischen meester, die onze jeugd gevormd en geleid heeft, wij huldigen den scheppenden geest, door wie onze rijpheid geboeid en vervuld werd. Om ons heen zien wij de verdeeldheid van kunst en maatschappij, de ongewisheid en het hartstochtelijk pogen, een vorm te vinden voor wat ons beweegt. Maar in ons hart staat de zekerheid dat een, die onze liefde had, in het Rijk der Onsterfelijken is ingegaan. Paul Cronheim |
|