De Gids. Jaargang 97
(1933)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 222]
| |
Stemmen uit de redactieTrop de zèle.- Als iemand ons zei: ‘ik ben verleden jaar in Paris, Berlin en Roma geweest, en ga binnenkort naar Napoli en Lisboa’, zouden wij hem uitlachen. Al deze steden zijn ons zoo gemeenzaam, dat wij er van ouds een eigen vorm voor in gebruik hebben. Waarom dan trakteert men ons telkens weer (gewaardeerde medewerkers mogen het ons ten goede houden) op Platoon, Aischulos, Homèros, Surakousai (met toelichting) en Olumpos? (Hippokrates kwam, gelijk men weet, van Koos). Het is hetzelfde geval. Al deze namen zijn, lang geleden, via het Latijn, als humanistisch erfgoed, in onze beschaving opgenomen. Zij behooren tot het geestelijk domein van ons allen. Het is begrijpelijk, dat voor iemand die dagelijks Grieksch leest, die namen leven in hun oorspronkelijke gedaante. Maar als hij van hen spreekt tot het publiek, spreke hij de taal van onze cultuur. Met zijn echt Grieksche spelling zou hij eigenlijk maar verraden, dat het met onze klassieke cultuur niet veel meer ‘gedaan’ is. Verbeeld u een Franschman, die van ‘le premier chant de l' Odusseia d'Homèros’ durfde spreken!Ga naar voetnoot1) Neen, wij geven den zetter gelijk, die onlangs van den geograaf Straboon (Griek met Romeinschen naam nog wel) dan maar liever Straboom maakte. | |
De familie Gynt- Ibsen heeft verklaard, dat hij met het schrijven van Peer Gynt de bedoeling had zijn Noorschen landgenooten van zijn dagen een spiegel voor te houden. Ik | |
[pagina 223]
| |
geloof het niet. Ik geloof veeleer, dat hij bij het schrijven het Duitsche volk van onze dagen voor oogen heeft gehad Wie de brochure van Dr. W. Banning over het Nationaal-Socialisme leest, moet wel voortdurend getroffen worden door de geestverwantschap van Peer Gynt met vele der door Dr. Banning geciteerde Duitsche nationaal-socialistische schrijvers. Citaten uit Rosenberg's ‘Mythus’, waarin de - trouwens ook van elders bekende - bewering voorkomt, dat het Germaansche volk wegens zijn ‘Ueber-menschliche’ eigenschappen bestemd is over alle andere volken te heerschen, dekken zich volkomen met de herhaalde verklaringen van Peer Gynt, dat hij voorbestemd is om keizer te worden. ‘Petrus Gyntus Caesar fecit’. En Evert Straat citeert in het Kerstnummer van ‘De Groene Amsterdammer’ zulke merkwaardige dingen uit een boek van Ernst Günther Gründel getiteld ‘Die Sendung der jungen Generation’, dat ik de verleiding niet kan weerstaan het citaat nog eens te laten afdrukken. Het luidt: ‘Wir werden nun und künftig als Vorbote der selbstlosen Sendung des neuen Deutschtums unter den Völkern erkennen: das deutsche Opfer von 1918. - In diesem historischem Augenblick vollzog die deutsche Nation aus dem unterbewussten Erahnen ihrer kommenden Sendung und aus einer Kulturverantwortung heraus, die die anderen Mächte völlig vergessen hatten, die grösste Selbstüberwindung, die vielleicht je eine Nation auf sich genommen hat: sie warf, obwohl noch unbesiegt und tief in Feindesland, Prestige und Kriegsziele in einem durch Zermürbung und perfide Irreführung geförderten, aber in seiner Art doch heroïschen Entschluss über Bord und “streckte die Waffen”. Es war die erlösende Tat - es war der Sturz des blutigen Tyrannen Krieg durch den Entschluss einer sich selbst opfernden Nation. - Alle beteiligten Mächte haben mit mehr oder weniger eigener Schuld den Krieg begonnen. Das deutsche Volk aber hat und behält das grosse historische Verdienst, ihn beendet zu haben! Wie war er möglich, dass dies bisher nicht gesehen wurde?’ Dit alles dekt zich volkomen met de scène uit Peer Gynt, waar deze voor de eerste maal ‘de groene vrouw’ ontmoet. Nadat zij beiden verklaard hebben koningskinderen te zijn | |
[pagina 224]
| |
en opgesneden hebben over de paleizen hunner ouders, loopt het gesprek aldusGa naar voetnoot1):
Gr.vr.:
Ik ga in de week ook in zijde kleeren. P.G.:
Het lijkt eer van hennep zou men beweren.
Gr.vr.
Ja, kijk, prent één ding nou goed in je geest:
P.G.:
Net als bij ons, waar je meenen zoudt,
Gr.vr.:
Zwart dat lijkt wit, en grof dat lijkt fijn.
Ten slotte rijden zij weg op een zwijn, wat Peer Gynt niet weerhoudt trots uit te roepen, dat men de voorname lui aan hun equipage kent. Men ziet het, Ibsen vindt het noodig het pralen een minder onwaarschijnlijk voorkomen te geven door twee pralers tegen elkaar te laten opbluffen. En bovendien geeft hij hun zooveel gevoel voor realiteit, dat zij toegeven, dat alles voor iemand die gewoon kijkt, zich heel wat minder mooi voordoet. Bij Günther Gründel is alleen de laatste vraag een onbedoelde erkenning, dat alles voor het onbevangen oog heel anders is, dan hij het schildert. Het is wel tragisch, dat het Duitsche volk, op het oogenblik dat het zoo zeer behoefte aan een Ibsen heeft, niet anders dan leden der familie Gynt vindt om het den weg te wijzen. |
|