De Gids. Jaargang 96(1932)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 137] [p. 137] De lawine Eindeloos blauw welfde over eindloos wit, Twee onweerstaanbare, volstrekte kleuren, Zuiver en sterk als weinig meer op aard, Waar bijna alles lang vertroebeld is. Daar brak het stralen van de winterzon Op sneeuw en ijs in schitterende schilfers Versplinterd uiteen als helle neerslag En stuifzand van vergruizelde juweelen. En langs dat onafzienbaar, langzaam hellend, Van zonlicht diep doorwemelde plateau Bewogen recht en regelmatig twee figuren Als schaduwen in het geweldig wit En schenen in de verte groote vogels, Die voor een oogwenk daar slechts neergestreken De vleugels onverwachts weer oopnen konden, Steil voorwaarts stortend naar dat stralend blauw. En zeker kon men hen voor vogels houden, Nu er - misschien was het gezichtsbedrog, Maar zoo bedriegelijk dan en scherp waarneembaar, Dat men niet wist wat er bewoog, de sneeuw of zij - Nu er iets als een trilling kwam gestreken Vlak langs hen heen, en opwaarts scheen te vleugelen. Doch zelve ondervonden zij het anders: Eerst een vreemdsoortig schuiven aan hun voet, Het was alsof er iets begon te sluipen, En sissend als een slang schoot de lawine Verraderlijk snel op hen af -. Vervolgens joeg een felle, witte hoos, Veel dichter dan de zandstorm der Sahara, In wervelende, vlijmend scherpe vlagen [pagina 138] [p. 138] Snijdend over hun hoofd en om hen heen En sloeg hen neer, snoerde hun adem toe En sleurde hen dan dieper naar beneden, De ondoordringbre, witte duisternis In dier verstikkend doffe, doove branding, Waarin hun lijven wentelend weggedompeld Zich wroetten en hun doodsschreeuw werd gesmoord. Maar in den middag was er niets veranderd Dan dat de zon in westelijker stand Uit andre schuinte op de helling daalde, En uit het dal gezien een donkre zwerm Daar rustloos heen en weer ging - zij die speurend Behoedzaam tastten naar de doodsche plek Waar diep bedolven en wellicht nog warm Hun smalle lijven lagen ingebed; En dat het eindloos blauw zich ditmaal welfde Over het kaal, gehavend sneeuwcadaver Der helling als een rauwe open wond. Anthonie Donker Vorige Volgende