blijkt er voor alle groepen een ongeveer even sterke daling te zijn.
Het aantal kinderlooze huwelijken is in alle groepen toegenomen - weer het minst bij de Gereformeerden. Was in de eerste der genoemde perioden het meest voorkomend kindertal van twee tot acht, in de jaren 1914-1918 lag dit tusschen twee en drie, in de laatste (nog niet afgesloten) periode tusschen nul en twee. In deze laatste periode komt het gezin met één kind het meest voor bij de arbeiders, de hoogere intellectueelen (groep A) hebben meestal twee kinderen, ambtenaren (B) en winkeliers (C) geen.
In zijn conclusie wijst de schrijver er o.m. op, dat de resultaten van zijn onderzoek de reeds op andere gronden berustende meening bevestigen, dat de vermindering van het aantal geboorten niet veroorzaakt wordt door mindere vruchtbaarheid of degeneratie, maar door bewuste regeling. Dit blijkt o.m. uit het feit, dat het aantal kinderlooze huwelijken, en de toeneming van dit aantal, anders is bij de verschillende groepen van beroep of godsdienst. Ware het een natuurlijk verschijnsel, dan zou het overal gelijk moeten zijn. Ook blijkt het uit het feit dat, is in een gezin een kind gestorven, veel vlugger een nieuw kind wordt geboren dan wanneer geen sterfgeval heeft plaats gehad. ‘De praktijk van de bewuste geboortebeperking,’ aldus dan ook de conclusie van den schrijver, ‘welke bij de hoogere standen is begonnen, is nu doorgedrongen tot de lagere standen, en geen tegenstand is sterk genoeg gebleken om dit tegen te houden. Het is als een vloed over de bevolking gegaan, en heeft alles opzij gedrongen wat het in den weg stond.’
Nog op vele andere verschijnselen vestigt de heer Sanders de aandacht: leeftijd der ouders, duur van het huwelijk, aantal illegitieme en te vroege geboorten bij de verschillende groepen - waaruit o.m. blijkt, dat bij de groepen D en F in meer dan de helft der gevallen het eerste kind binnen negen maanden na het huwelijk geboren wordt.
Deze uitvoerige studie bevat tal van gegevens, die uit demografisch en sociologisch oogpunt van belang zijn, die getuigen van de veranderingen in gewoonten en levenswijzen, veranderingen in de kultuur. Het is de vrucht van moeizame