De Gids. Jaargang 96
(1932)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 316]
| |||||||||||||||||||
Een mislukte aanslag op Enkhuizen in 1568Algemeen neemt men aan dat de inval van Graaf Lodewijk van Nassau in het Noorden van ons land, in het voorjaar van 1568 - een inval die oogenschijnlijk zoo voorspoedig begon met de verovering van het kasteel Wedde op den 24sten April en de overwinning bij Heiligerlee een maand later - deel heeft uitgemaakt van één groot krijgsplan van den Prins van Oranje. Wel is waar zijn geen documenten over de ontwikkeling van dit plan, of verslagen van onderhandelingen over de uitvoering daarvan, bekend, doch de feiten die zich afspeelden spraken zoo duidelijk, dat men niet getwijfeld heeft of de bedoeling van den Prins is geweest de Nederlanden tegelijkertijd van twee zijden, van Emden en van Wesel, te bespringen, om dan, zoowel in Groningen en Friesland als in Brabant, de vaan van den opstand te doen ontrollen. De leiding der eerstbedoelde onderneming was opgedragen aan 's Prinsen broeder, Graaf Lodewijk van Nassau, die der tweede aanvankelijk aan den Graaf van Hoogstraten, doch wegens ziekte van dezen ten slotte aan den hofmaarschalk van den Prins, den heer de Villers. Dikwijls neemt men nog een derde expeditie in dit plan op: die der Hugenoten onder den Heer de Cocqueville, die van uit het Zuiden in Artois zouden vallen, en daar een gedeelte van het leger van den Hertog van Alva zouden moeten binden. Over de veldtochten van de Villers en van de Cocqueville zal ik hier niet uitweiden; die van 's Prinsen hofmaarschalk (die geen vèldmaarschalk bleek te zijn) duurde slechts vijf dagen en eindigde met de vernietiging van zijn leger op den 25sten April bij Daelhem; die van de Cocqueville werd reeds vóór hij begonnen was gesmoord bij St. Valéry in een overval | |||||||||||||||||||
[pagina 317]
| |||||||||||||||||||
door Fransche regeeringstroepen. Beide waren exploiten te land, hoofdzakelijk uitgevoerd met Duitsche en Fransche voetknechten en paardevolk; verdere beschouwingen hierover zal men van mij niet mogen verwachten. Anders staat het met den inval van Graaf Lodewijk in Groningen. Volgens de tot nu toe gangbare voorstelling is ook deze onderneming een louter militaire expeditie geweest: aan het hoofd van vele vendels harkebusiers, piekeniers en ruiters versloeg de veldheer Lodewijk van Nassau de Spaansche en Italiaansche tercios van den Graaf van Aremberg bij Heiligerlee, twee maanden later hakten de Sardinische regimenten van den Hertog van Alva het rebellenleger bij Jemmingen in de pan. Oogenschijnlijk ontbreekt aan deze onderneming het maritieme element geheel en al, en is zij niet dan een onderdeel van een landoorlog dien de Prins van Oranje tegen de Spaansche overheerschers wilde voeren. Toch geloof ik dat deze voorstelling niet juist is. Dat de broeder van den Prins, ten einde Groningen en Friesland aan de zijde der opstandelingen te brengen, op het einde van April 1568 met een kleine bende rebellen en gehuurde voetknechten de oostgrens van Groningen overschreed, en, nadat hij zijn leger belangrijk had zien aangroeien, een strijd met de Spaansche troepen van Aremberg niet schuwde, was nog te aanvaarden; doch dat de bekwame en begaafde veldheer, die Lodewijk toch ongetwijfeld was, na zijn volledige overwinning bij Heiligerlee twee volle maanden bleef talmen tusschen Groningen en Delfzijl zonder één schrede in westelijke richting te doen, is, indien werkelijk zijn doel was ook in Friesland den opstand te doen uitbreken, onverklaarbaar. Bij mij is dan ook sterke twijfel gerezen of dit laatste inderdaad ooit in het voornemen van Graaf Lodewijk heeft gelegen; zijn vasthouden aan de oostkust van Groningen, zijn versterken van Delfzijl in plaats van een oprukken westwaarts, zijn druk verkeer met de vele hem toegedane schippers en zeelieden op de Eems en op den Dollard, leken mij, zoekende naar zijn ware krijgsplan, te wijzen in een andere richting dan naar Friesland. De vele toespelingen, duidelijk of verdekt, in de briefwisseling uit de dagen kort vóór, tijdens, en onmiddellijk na het verblijf van Graaf Lodewijk in de Ommelanden, op een plan ter verovering | |||||||||||||||||||
[pagina 318]
| |||||||||||||||||||
van een der Zuiderzeesteden van Hollands Noorderkwartier, leidden toen mijn gedachten naar die zijde, dus over zee; in onderling verband gebracht, schonken zij mij ten slotte de overtuiging dat niet een openlijke opstand in Groningen en Friesland, doch de vestiging van een maritieme basis aan de Zuiderzee het doel van den tocht van Graaf Lodewijk van Nassau in het voorjaar van 1568 is geweest. Talrijke aanwijzingen bestaan die aantoonen dat ook de Prins nimmer een inval in Groningen, laat staan in Friesland, heeft bedoeld; dat, al moge de tijding van de overwinning bij Heiligerlee een oogenblik hem hebben verheugd, hij toch den veldtocht van zijn broeder is blijven zien als een ‘entreprise sans espoir’, en dat hij is blijven vasthouden aan het, reeds gedeeltelijk tot uitvoering gekomen ontwerp van weidscher strekking, aan zijn ‘desseign sur Inchuse’. Op weg naar Enkhuizen was Lodewijk van Nassau in de eerste dagen van 1568! Niet het kasteel Wedde, niet de Ommelanden, niet Groningen of Friesland waren het doel der krijgsbenden van den broeder van den Prins; geen tocht door de moerassen en de klei van Oostfriesland en Groningen, waarbij kloosters konden worden geplunderd en de bevolking gebrandschat, lag in het voornemen. Een wijder pad lag open; de weg over zee, van Emden naar Enkhuizen, benoorden de Wadden om, en dan door het Vlie de Zuiderzee naar binnen, bood schooner gelegenheid iets grootsch te verrichten. Vele kleine vaartuigen lagen zeilree op de Eems om de troepen van den Graaf aan boord te nemen, bij Kollum aan de Lauwerszee stond de Friesche opstandeling Wilde Hylke klaar om op het eerste teeken zich buiten de Wadden bij de vloot te voegen, en ieder oogenblik hoopte men eenige groote schepen uit Engeland voor de Eems te zien verschijnen, bemand met bevaren schippers en willig scheepsvolk, die beter dan wie ook den weg kenden naar de havens van Hollands Noorderkwartier, schepen, krachtig bewapend, zóó krachtig, dat zelfs een strijd tegen de Spaansche vloot, die onder admiraal Boschuizen te Amsterdam werd uitgerust, met vertrouwen kon worden tegemoet zien. Welk een ontvangst kon een geuzenvloot onder bevel van een broeder van den Prins van Oranje, in Enkhuizen ver- | |||||||||||||||||||
[pagina 319]
| |||||||||||||||||||
wachten! In geen streek van ons land was de kans grooter dat een sterke meerderheid der bevolking zich terstond openlijk tegen de Spaansche overheersching zou durven verklaren zoodra men slechts den steun van een krachtige vloot en een duizendtal strijdbare mannen achter zich voelde. Wèl zou geen stad vrijwillig haar poorten openen voor de beruchte en gevreesde Watergeuzen, doch indien deze in toom gehouden werden door de straffe hand van een Graaf Lodewijk, zouden ook zij te aanvaarden zijn. Een waarlijk schoon vooruitzicht opende zich voor de goede zaak indien dit plan mocht gelukken. Een eigen haven, in het land zelf, voor die tallooze desperado's, vertwijfelde gevluchten, aan lijf en ziel geschondenen, wier haat tegen den Spanjaard hen dreef tot daden van toomeloozen moed en onmenschelijke wreedheid, en die tot nog toe niet beter wisten dan hun rijken buit te verkwisten, te verdobbelen en te verdrinken in de zeemanskroegen van de Cinque Ports,Ga naar voetnoot1) op de kaden van La Rochelle en in de sloppen van Emden. Aan de ladingen van de genomen kraken, kagen, karvelen, galjoten, galjoenen en galjassen, in bloedige gevechten veroverd op Spanjaarden en Spaanschgezinden, kon dan een doeltreffende bestemming worden gegeven, de mogelijkheid ontstond het winstgevende bedrijf der Watergeuzen te regelen en te controleeren, en de ruime baten te doen vloeien in de kas waaruit de Prins zijn troepen voor zijn inval in de Zuidelijke Nederlanden kon betalen. Dit is de bedoeling geweest van Oranje in de eerste maanden van 1568, toen hij zijn broeder Lodewijk met een kleine bende gewapenden naar Emden zond. Zeker, het plan heeft slechts een begin van uitvoering gehad, doch dit is den Prins niet te wijten; onze waardeering van den Vader des Vaderlands als leider van den opstand wordt door de mislukking van zijn opzet niet minder. Als staatsman is den Prins geen menschelijke lof onthouden; zijn beleid als veldheer heeft geen geheimen meer voor ons; doch als de man, die reeds in de eerste dagen van den opstand blijk gaf èn den natuurlijken aanleg van ons volk als zeevaar- | |||||||||||||||||||
[pagina 320]
| |||||||||||||||||||
ders, èn onze strategische ligging aan de Noordzee en de Zuiderzee scherp te onderkennen, werd ons de Prins nog niet getoond. Het is daarom dat ik het ‘desseign sur Inchuse’, het plan waarmede de Prins blijk gaf van af den beginne de groote beteekenis van schepen en zeevolk voor de vrijwording van ons land te begrijpen, scherper wil belichten dan tot nog toe geschiedde. Nog een andere reden heb ik. Emmanuel van Meteren, in zijn ‘Belgische ofte Nederlantsche Historien van onsen tijden’, schrijft, als hij de gebeurtenissen van 1570 behandelt: ‘Den Prince was oock, door raedt van den Heere Grave van Castilion, Admirael van Vranckrijck, gepersuadeert, bestellingen uyt te gheven, om d'Oorloghe ter zee te voeren’;Ga naar voetnoot1) vele malen is hieruit afgeleid dat niet den Prins, doch den Admiraal de Coligny de eer toekomt den krijg ook naar de zee te hebben overgebracht; en Altmeyer, de schrijver van Les Gueux de Mer et la Prise de la Brille, gaat zelfs zoo ver dat hij spreekt van ‘les conseils de Coligny, qui, témoin des insuccès du Prince, lui avait fait comprendre que la mer lui serait plus propice’.Ga naar voetnoot2) Al moge misschien aan deze meening weinig aandacht zijn geschonken, wèl is algemeen bekend dat de Prins over de verovering van den Briel ‘seer qualijck te vreden’ was, en daarmede heeft de meening post gevat dat het bedrijf, dat den Hollanders en Zeeuwen het beste lag, het varen en vechten op zee, weinig de belangstelling en de sympathie van den Prins heeft gehad. Ik hoop aan te toonen dat deze opvatting niet juist is en dat de Prins, eerder dan wie ook, heeft ingezien welke belangrijke rol juist het zeevarende deel van ons volk in de vrijmaking van ons land had te spelen, dat niet alleen van gehuurde troepen uit Duitschland, en van de Hugenoten uit Frankrijk, doch even noodzakelijk van over zee de redding moest komen.
Omtrent de voorbereiding in Engeland van de onderneming op Enkhuizen in 1568 zijn niet dan enkele sporen te vinden. Wij weten dat eenige vertrouwden van den Prins als zijn gezanten en boodschappers in de eerste maanden van het jaar | |||||||||||||||||||
[pagina 321]
| |||||||||||||||||||
van het uitbreken van den opstand zich in Engeland ophielden, doch positieve, uitvoerige gegevens over hun verrichtingen aldaar ontbreken. Over de zending van Jeronimus Tseraerts, 's Prinsen stalmeester, kennen wij slechts drie brieven van den Prins zelf: dien van den 29sten Februari aan Koningin Elizabeth, waarin Oranje de komst van zijn gezant aankondigt en in haar gunst aanbeveelt,Ga naar voetnoot1) en de twee brieven van den 29sten April aan de Koningin en aan den Eersten Minister, Lord Cecil, waarin hij bedankt voor de aan Tseraerts bewezen ‘honneur et faveur’, en de verleende ‘bonne assistance et adresse’.Ga naar voetnoot2) Zorgvuldig heeft de Prins hierin vermeden te reppen van de zaak waarom het eigenlijk ging, en alleen de brieven van den Spaanschen gezant aan het Engelsche hof, Don Guzman da Silva, geven aanwijzingen omtrent het doel en het resultaat van Tseraerts' zending. In begin April schrijft da Silva nog slechts aan Alva dat een dienaar van den Prins besprekingen voert met de Koningin, en dat zij hem op zijn navraag heeft medegedeeld dat dit onderhoud alleen betrekking had gehad op een verklaring van Oranje dat deze nimmer het zwaard tegen zijn Koning zou opvatten;Ga naar voetnoot3) doch eenige maanden later beklaagt da Silva zich bij Lord Cecil dat 1500 man, waaronder ook eenige Engelschen, zich gereed maakten met een aantal goed bewapende schepen de Engelsche havens te verlaten om zich ter beschikking van Graaf Lodewijk van Nassau te stellen.Ga naar voetnoot4) Behalve Tseraerts behartigden Joan du Bosch, een gewezen hofmeester van den Graaf van Egmond, en de predikanten Nicolas Taffin en Johan Spanckhuizen de belangen van den Prins; zij bewerkten de naar Engeland uitgeweken Nederlandsche kooplieden, en trachtten de benoodigde geldmiddelen voor de uit te rusten expeditie bij een te brengen. Ook de latere admiraal der Watergeuzen, Guislain de Fiennes, Heer van Lumbres, en een van zijn toekomstige kapiteins, Willem van Hembyse, de eerste voorzien van een commissie van den Prins | |||||||||||||||||||
[pagina 322]
| |||||||||||||||||||
en van den Graaf van Hoogstraten, verschenen in Londen en in de havens waar de gevluchte Nederlanders zich hadden gevestigd. Van de verrichtingen van al deze agenten van den Prins is slechts één rapport overgebleven; het is getiteld ‘Aengaende de collecten, versocht van wegen des Prinsen van Oraignen’,Ga naar voetnoot1) en bevat alleen enkele vage toespelingen op een ‘certaine occasion que se disoit presenter’, en op een ‘faict d'armes, que ledict Sieur Prince avoit entreprins’, beide voor ‘le bien et delivrance de nostre povre patrie’. Uit de later te vermelden herhaalde verschijning van krachtig bewapende en zwaar bemande Engelsche schepen (de witte vlag met het kruis van St. George woei van top!) op de kust van Groningen en voor den Dollard, en het ‘haster ceulx d'Engleterre sur leur oeuffre (d.i. offre)’ in de memorie van Graaf Lodewijk van den 25sten Juni,Ga naar voetnoot2) blijkt echter duidelijk wat het doel der onderhandelingen in Engeland is geweest, en met welk succes zij zijn gevoerd.
Al valt het ons thans moeilijk iets naders te vernemen over de voorbereiding der expeditie in Engeland, in de omgeving van den Hertog van Alva was men er niet onkundig van gebleven dat een aanval op de Zuiderzeesteden van Waterland of van het Noorderkwartier dreigde. Den 27sten April, dus twee dagen nadat zijn onderbevelhebber d'Avila de benden van de Villers bij Daelhem had verslagen, en nog vóór hij bekend kon zijn met den inval van Graaf Lodewijk in Groningen, richtte Alva een zeer ernstig gestemden brief aan de stadsregeering van Medemblik.Ga naar voetnoot3) Na te hebben gewaarschuwd dat ‘die ghene die in verleden jaer beroerten in desen lande verweckt hebben, en nyet moegende verdraegen de vrede, ruste ende welvaert der selver, | |||||||||||||||||||
[pagina 323]
| |||||||||||||||||||
wederomme aenvangen ende beginnen alleley voir te nemen om deze landen te troubleren ende overvallen’, dringt hij er op aan ‘goede hoede te nemen aen uwe poorten ende op den schepen aencomende ende affvaerende, ende oick op uwe luyden binnen de stadt, daer eenich achterdenken op vallen mocht’. Hij gelast daarom ‘toe te rusten een carveelschip, wel gemant ende versien met geschut, om te ontdecken die Zuyderzee, tot onder Vrieslandt ende Overyssel, om te verhoeden alle verassinghe’, en hij belooft daartoe alle mogelijke hulp en bijstand te doen verleenen. Soortgelijke brieven schreef Alva aan de ‘naerbeur steden’, en zond dit alles aan zijn stadhouder, den Graaf van Bossu, ter doorzending aan de geadresseerden. Intusschen had ook Bossu berichten omtrent het dreigende gevaar ontvangen, en toen hij den 6den Mei Alva's brieven doorzond aan ‘onse eersaeme, lieve, besundere, die Casteleyn, burgermeesteren, schepenen ende Raedt der Stadt Medenblicq’, schreef hij hierbij: ‘Wij hebben verstaen hoe dat die crychsluyden, die omtrent Emden ende Wedde vergadert zijn, ettelycke schepen equipperen ende toerusten’, hieraan toevoegende dat hij, ‘omme te versien dat die selve gheene invasie en doen op eenighe van zyne Mat. steden’, gelastte de bevelen van den Hertog stipt op te volgen. Van zijn kant zou hij zijn ‘lieutenant’ François van Boschuizen opdragen het bevel over de schepen, officieren en soldaten te aanvaarden.Ga naar voetnoot1) Bovendien liet hij den 12den Mei een vendel voetknechten van uit Amsterdam naar Enkhuizen vertrekken.Ga naar voetnoot2) Hoezeer Bossu verontrust is geweest door de berichten die hij uit Groningen ontving, blijkt wel hieruit, dat hij, in stede van slechts één karveel, zooals Alva hem had gelast, een eskader van zeven karvelen en een seinschip met zóó grooten spoed liet uitrusten dat het, onder bevel van zijn vice-admiraal François van Boschuizen, reeds den 11den Mei naar zee vertrok. Later zullen wij zien welke rol deze vloot voor en op den Dollard heeft gespeeld. | |||||||||||||||||||
[pagina 324]
| |||||||||||||||||||
Behalve de vage berichten omtrent de onderhandelingen van 's Prinsen gemachtigden in Engeland, de brieven van Alva en Bossu, en de maatregelen door den laatste getroffen, die het reeds zeer waarschijnlijk maken dat het oorspronkelijk doel van den tocht van Graaf Lodewijk naar Emden uitsluitend een aanval van over zee op een der steden van Hollands Noorderkwartier is geweest, wijst nòg een brief van den Prins, uit den tijd vóór zijn broeder zijn tocht begon, in dezelfde richting. Den 25sten Maart onderteekende de Prins een geloofsbrief voor zijn agent Johan Basius, waarbij hij dezen gelaste aan een ieder die daartoe in aanmerking kwam, hulp en assistentie te verzoeken, ten einde ‘op seeckere geprefigeerde tyde inne te nemen ende verseeckert te worden ende te blyven van den stede Amsterdam, Enckhusen en andere steden.... 't sy in wat manyren sulx alderbequaamst ende secretelycken soude moeghen gheschien’. Verder zou Basius daarbij moeten handelen ‘na de gelegentheyt des tijdts ende plaatse waarthoe ten geprefigeerde tyde van onsent weghen crychsvolck tot hulp ende bystandt denselven geschickt sal worden’.Ga naar voetnoot1) Tot tweemaal toe schrijft de Prins over een ‘geprefigeerden’ tijd; te voren was dus vastgesteld wanneer de aanval zou moeten plaats hebben, en reeds dit sluit m.i. alle voornemens voor een zeer risquanten tocht, van geheel onbepaalden duur, door Groningen en Friesland, uit. De Prins rekende blijkbaar op een vlot verloop der expeditie van Emden naar het Noorderkwartier, en daarvoor kon slechts de weg over zee, met reeds bestelde en gereedliggende vaartuigen, in aanmerking komen.
Inderdaad lagen deze schepen ook klaar, en toen, in de week tusschen den 10den en den 17den April Graaf Lodewijk met enkele Nederlandsche edelen en andere uitgewekenen in Emden aankwam, scheen niets een spoedig vertrek naar zee in den weg te staan. Vol goeden moed verzamelden Lancelot, bastaard van Brederode, Homme Hettinga, hoofdman der Friesche rebellen, Willem van Blois van Treslong, Diederik Sonoy en Barthold Entens van Mentheda, allen later krachtige | |||||||||||||||||||
[pagina 325]
| |||||||||||||||||||
en bekwame aanvoerders der Watergeuzen, zich rondom den Graaf, toen onverwacht aller hoop de bodem werd ingeslagen. Ondanks de welwillende stemming die in Emden ten opzichte der opstandelingen heerschte, ondanks het hun verleende ruime krediet en den krachtigen steun van Graaf Johan van Oostfriesland, weigerde diens broeder Graaf Edzard, die de teugels van het bewind in handen had, op het laatste oogenblik toestemming te verleenen zich in zijn haven te embarkeeren en vandaar onder zeil te gaan. Bevreesd zich bloot te stellen aan een wraakneming van den Hertog van Alva, vaardigde hij een plakaat uit aan zijn ambtenaren en onderdanen, waarbij alle samenrottingen van vreemde troepen werden verboden, en waarbij Lodewijk te verstaan werd gegeven dat hij zijn plannen moest laten varen en goed zou doen zoo spoedig mogelijk Emden te verlaten. Bor, in zijn Nederlandsche Historien, vertelt hierover het volgende: ‘Middelertijd was Graaf Lodewijk van Nassou gekomen tot Embden, alwaer hij versocht dat hij soude mogen met sijn volk 't schepe gaen, om 't exploict dat hy voor handen hadde te werk te leggen: maer die van Embden waren hier in onwillig, meer uit vrese van den Hertog van Alva, dan andersins, want sy secretelijk alle jonste (d.i. gunst) toonden diese mochten, en ook door de vingeren sagen 'tgunt sy wel mochten beletten. Maer openbaerlijken veinsden sy-luiden haer om den haet en oorlog niet op den halse te halen indien 't mislukte.’ Het ‘exploict dat Graaf Lodewijk om handen hadde’ was hiermede voorloopig mislukt, en reeds den 21sten April verlieten allen, die het bevel zouden voeren op de vloot welke in opdracht van den Prins van Oranje Enkhuizen aan zijn zijde zou moeten brengen, onverrichterzake de zoo gunstig gelegen uitvalshaven aan den mond der Eems. Aan het hoofd van een kleine schare van 12 ruiters en 70 voetknechten trok Graaf Lodewijk dien dag naar het Zuiden, en in plaats van zijn vlaggen met het ‘nunc aut nunquam, recuperare aut mori’ (d.i. nu of nooit, herwinnen of sterven) te kunnen zetten aan boord der zeilree liggende baardsen, boeiers en hulken, moest hij die nu uitreiken aan eenige bij Leer verzamelde vendels Duitsche soldaten. Eerst op dezen terugtocht uit Emden moet het plan tot | |||||||||||||||||||
[pagina 326]
| |||||||||||||||||||
een inval in Groningen zich aan Graaf Lodewijk hebben opgedrongen: de weg over zee was hem ontzegd, een andere weg moest dus worden ingeslagen. En wat lag dan meer voor de hand dan de overschrijding van de grens tusschen Oostfriesland en de Noordelijke Nederlanden? Groningen was zoo goed als ontbloot van troepen, en het kasteel Wedde, dat den grooten handelsweg van Groningen naar Oostfriesland en Noord-Munster beheerschte, was door zijn bezetting verlaten. De slotheer, tevens stadhouder van Groningen en Friesland, de Graaf van Aremberg, die in Frankrijk tegen de Hugenoten had gevochten, was, geboeid door een paar mooie vrouwenoogen, blijven hangen aan het hof van Karel IX,Ga naar voetnoot1) en zijn plaatsvervanger, Groesbeeck, had de bezetting naar Friesland gezonden om een mogelijke landing van Graaf Lodewijk aan de Lauwerszee tegen te gaan. Met zijn geringe macht (‘itliche, alsmen secht, ongeweerde und heerlose knechterrn van allerlei volck bij ein gesocht, die alsnoch nit over 300 sterck sijnn’)Ga naar voetnoot2) greep Lodewijk het kasteel aan, en den 24sten April was Wedde in zijn handen. Toen hij eenmaal in het bezit was van het sterke Wedde, stroomden de vrijwilligers hem toe, Groningers, Friezen, en vooral Duitsche beroepssoldaten, waaronder vele die den ongelukkigen slag bij Daelhem hadden overleefd, en nu, bij een nieuwen aanvoerder, weder emplooi en betaling hoopten te vinden. Wedde werd als van zelf de ‘loopplaats’ van allen die in het Noordwesten van Duitschland de wapenen wilden voeren tegen den Spanjaard, en in enkele dagen beschikte de graaf over 600 à 700 strijdbare mannen. Weldra verscheen ook de jongste broeder van den Prins, Graaf Adolf van Nassau, met een vendel ruiters in Wedde, en zoo zag Graaf Lodewijk zich in de eerste dagen van Mei aan het hoofd gesteld van een steeds aangroeiende strijdmacht, op de grens van Groningerland, waarvan alleen de hoofdstad, verdedigd door enkele vendels door Groesbeeck slecht betaalde Duitsche soldaten, hem | |||||||||||||||||||
[pagina 327]
| |||||||||||||||||||
tegenstand zou kunnen bieden. In stede echter van zich hierheen te wenden, bleef Lodewijk vasthouden aan zijn oorspronkelijk plan. Wèl was de voorgenomen inscheping in Emden mislukt, doch een nieuwe poging kon nog worden gewaagd in het daartegenover gelegen Delfzijl. Na een gedeelte zijner troepen beoosten de stad Groningen te hebben gelegerd, om Groesbeecks vendels in bedwang te houden, rukte hij met zijn hoofdmacht op naar Appingedam, enkele kilometers van Delfzijl, en stelde zich daar in verbinding met de Watergeuzenkapiteins Jan Abels, Hendrik Thomas Laars en Jan Broeck, die met hun schepen op de Eems lagen, om den toevoer van de voor de expeditie noodige levensmiddelen en krijgsvoorraad van uit Emden te regelen. Intusschen had de aanwezigheid van Graaf Lodewijk in Oostfriesland en Groningen groote onrust gewekt in Brussel. Sedert den 22sten April had Groesbeeck den Hertog van Alva bijna dagelijks op de hoogte gehouden van de bewegingen der rebellen; de graven van Aremberg en van Meghem werden met spoed naar het Noorden gezonden, en Bossu kreeg last troepen over de Zuiderzee naar Friesland te transporteeren. Dit alles is algemeen bekend, en ik zou het verloop der gebeurtenissen tot den slag bij Heiligerlee gevoegelijk kunnen overslaan, indien niet een brief van Aremberg aan Alva, den 16den Mei in Leeuwarden geschreven, bijzonderheden mededeelde over eenige uit Engeland naar de Eems gezonden oorlogsschepen.Ga naar voetnoot1) Na te hebben gemeld dat hij den vice-admiraal Boschuizen had gelast zijn in Noord-Holland uitgeruste schepen niet verder te gebruiken voor convooi van het troepentransport van Amsterdam naar den overkant der Zuiderzee, doch zich naar Emden te begeven om dáár den vijand schade toe te brengen, liet Aremberg in dezen brief volgen: ‘Hier soir j'euz advertence de bon lieu comme sur l'Emze, vers ledict Empden, l'on avoit veu quatre ou cincq grans bateaux, singlans (d.i. zeilende) de cà et là, fort bien pourveuz d'artillerie de bronze et de fer, et au surplus armez de gens et muniz de toutes autres choses faisant à la guerre, avec enseignes blanches et croix rouges dedens, disans aucuns qu'elles sont droictes, tellement que, | |||||||||||||||||||
[pagina 328]
| |||||||||||||||||||
selon la conjecture, elles seriont venues d'Angleterre, et aussi il se démonstre vraysemblable, parce qu'ilz y sont abordez si inopinéement....’Ga naar voetnoot1) Evenmin als aan de vele nog volgende mededeelingen omtrent Engelsche schepen, hebben onze geschiedschrijvers aan dit bericht de aandacht geschonken, die het verdient. Wel is het enkele malen aangehaald als bewijs dat de Watergeuzen over groote oorlogsschepen hebben beschikt en, abusievelijk, dat zij in het begin van den opstand nog voeren onder de aloude Bourgondische vlag met het liggende roode kruis, doch de dubbele aanduiding dat deze schepen uit Engeland kwamen is òf niet opgemerkt, òf men heeft daar geen waarde aan toegekend. Van betrouwbare zijde had Aremberg vernomen dat deze vier of vijf voor de Eems op en neer houdende schepen in hun vlaggen roode kruisen voerden, ‘disans aucuns qu'elles sont droictes’! Niet dus het liggende Bourgondische kruis, doch het staande roode kruis van Sint George op een wit veld, de kenmerkende vlag van Engelsche oorlogsschepen, woei van top aan boord van deze schepen! Aremberg heeft de beteekenis hiervan goed begrepen; ‘selon la conjecture elles seriont venues d'Angleterre’, schreef hij, voor een goed verstaander overbodig, doch misschien niet voor den Spaanschen veldheer Alva, wien alle zeezaken vreemd waren. Hoewel Graaf Lodewijk, even goed als Aremberg, bekend moet zijn geweest met de aanwezigheid van de Engelsche schepen op de Eems, blijkt uit niets dat hij werkelijk aanstalten tot een inscheping zijner troepen heeft gemaakt. Dit moge op het eerste gezicht zonderling lijken, indien wij de omstandigheden waaronder hij verkeerde van nabij bezien, wordt dit echter zeer verklaarbaar. Zijn troepenmacht groeide a.h.w. automatisch gestadig aan, zóó, dat aan een inscheping van zijn geheele macht op de reeds zwaar bemande schepen niet kon worden gedacht; Groesbeeck rukte hem met 400 man uit Groningen tegemoet, Aremberg en Meghem naderden met snelle dagmarschen uit het Westen en het Zuiden; en thans zelf te embarkeeren met een gedeelte van zijn leger zou gelijk staan met verraad tegenover de Groningers die reeds zijn zijde | |||||||||||||||||||
[pagina 329]
| |||||||||||||||||||
hadden gekozen, en de rest zijner volgelingen. Wederom heeft hij van krijgsplan moeten veranderen, en thans getracht, nog vóór de door Alva gezonden Spaansche en Duitsche vendels waren aangekomen, de stad Groningen te bezetten. Wij kennen allen het verloop der gebeurtenissen der nu volgende dagen. Wèl werd Groesbeeck tot den terugtocht gedwongen, doch Groningen weigerde zich voor de opstandelingen te verklaren. Lodewijks hoofdmacht bleef een afwachtende houding aannemen nabij Appingedam en Delfzijl, en zoo moest een treffen met den aanrukkenden vijand, het leger van 2600 man onder Aremberg, spoedig volgen. Dat een inscheping te Delfzijl in de laatste dagen vóór den slag bij Heiligerlee niet tot de onmogelijkheden heeft behoord, blijkt uit Arembergs brieven aan Alva van den 22sten en 23sten Mei. Den dag voor den slag schreef hij aan zijn meester, dat hij vernomen had, dat Graaf Lodewijk zich nog ophield in Appingedam en Delfzijl, waar hij druk bezig was een oud fort te versterken, en hij laat dan volgen: ‘Aultres disent qu'ilz ont faict tenir prestz beaucoup de bateaux audict Delffzyl qui nous donne soupçon que leur intention seroit enfin de se retirer par Empden’; en eenige uren vóór het begin van den strijd waarin hij den dood zou vinden, meldde hij nog: ‘il me sont venues nouvelles que, ceste nuyct, entre les douze et une heures, ilz sont partiz du Dam (d.i. Appingedam) et retirez par eau vers Empden’. Al heeft Aremberg ook geen vermoeden gehad van het bestaan van een plan ter verovering van Enkhuizen, aan de aanwezigheid van schepen, gereed om een gedeelte der troepen van Graaf Lodewijk aan boord te nemen, valt niet te twijfelen. Lodewijk van Nassau heeft geen vruchten weten te plukken van zijn groote overwinning bij Heiligerlee op den 23sten Mei. Velen, tijdgenooten en latere geschiedschrijvers, hebben hem dit dikwijls verweten en geoordeeld dat hij, desnoods de stad Groningen in Spaansche handen achter zich latende, met zijn zegevierend leger terstond verder om de West had moeten trekken, ten einde in de Ommelanden en in Friesland de vaan van den opstand te doen opsteken. Ik geloof dat dit oordeel onbillijk is, en dat men de verklaring van zijn schijnbaar weifelende houding in de twee maanden die tusschen de slagen van | |||||||||||||||||||
[pagina 330]
| |||||||||||||||||||
Heiligerlee en Jemmingen verliepen, moet zoeken in een hernieuwde poging tot de uitvoering van het oorspronkelijk plan van den Prins, tot een expeditie over zee van den Dollard naar Enkhuizen.Ga naar voetnoot1) Wat toch zien wij gebeuren? Meghem, met vier vendels voetknechten en eenige ruiterij, versterkt door de vluchtelingen van Arembergs leger, trok den 24sten Mei de hoofdstad van Groningen binnen, en bracht haar in krachtigen staat van verdediging. Dat Lodewijk met zijn in overwinningsroes verkeerende troepen niet terstond tot een aanval is kunnen overgaan, is begrijpelijk; zijn tot nu toe slecht betaalde soldaten zullen hun vruchten hebben willen plukken van de zoo onverwacht behaalde victorie, en ten minste enkele dagen respijt geëischt hebben om zich van hun aandeel in den buit te verzekeren, en dat op de hun eigen wijze te verteren, te verdrinken en te verdobbelen. Hiermede, met de verdeeling van den buit, de verzending van brieven aan den Prins, de reorganisatie van zijn leger, de opstelling en uitvaardiging van proclamaties aan de Groningsche bevolking, de begrafenis van de gesneuvelde graven Adolf van Nassau en Aremberg, en verder ‘met Pannekoeken en Stilliggen’,Ga naar voetnoot2) heeft Lodewijk tien dagen laten heengaan; doch dàn ook, den derden Juni, komt beweging in de gelederen der rebellen. Tien vendels rukten dien dag op naar het Noorden, twee daarvan bezetten Delfzijl, de acht andere legerden zich in Appingedam ter afweer van een mogelijken aanval van Meghem uit Groningen. De bevestiging van Delfzijl werd nu het doel van den Graaf, en te dien einde richtte hij reeds den 4den Juni een proclamatie tot ‘allen in den Umblanden von Groeningen ingesetenen underthanen’, waarin hij gelastte dat den volgenden dag iedere ‘hondert gras oder morgen landts twee manspersoenen mit hoir gereetschap umb thoe graeven, unnd een tymmerman mit synen gereedtschap’ zou moeten leveren om Delfzijl in staat van verdediging te brengen. Blijkbaar heeft hij alles in het | |||||||||||||||||||
[pagina 331]
| |||||||||||||||||||
werk willen stellen van deze haven een krachtig steunpunt te maken, van waar hij, zoodra voldoende schepen beschikbaar zouden zijn, zijn tocht over zee zou kunnen beginnen. Het is zeer goed mogelijk dat deze plannen van Graaf Lodewijk ook in nauw verband stonden met de verschijning, ten tweeden male, van ‘six batteaux anglois fort en ordre et esquipez de gens, vivres et grosse artillerie’, die o.a. een schip geladen met kaas en bier hadden genomen, en waarvan de Graaf van Meghem den 4den Juni aan Alva meldde ‘qu'ilz s'alliont joindre avecq les geulx’. Meghem voegde hier aan toe dat in Emden het gerucht liep ‘qu'il en doit encore venir force autres batteaulx anglois à leur secours’, en vroeg, indien den Hertog wellicht door toedoen van den Spaanschen gezant in Londen over dit eskader iets naders bekend was, nauwkeurig omtrent de bedoelingen dier schepen ingelicht te mogen worden, ‘pour me sçavoir règler suivant cela’. Deze berichten hebben Alva zóó verontrust, dat hij den 8sten Juni aan Meghem antwoordde: ‘je m'esbahis fort de ce que (vous) me dictes des six bateauls anglois, armez en guerre, qui seriont venuz sur la coste de Frize, et qu'ilz seriont allez se joindre aux ennemiz.... et sera bien que vous informez aussy.... de ce qu'en est à la vérité, et mesmes des quarante bateauls qui seroyent arrivez en l'Oister-Ems, et de m'advertir en diligence de ce qu'en (vous) pourrez apprendre’.Ga naar voetnoot1) Van een inscheping van Nassausche troepen in Delfzijl is niets gekomen. Op denzelfden dag dat Graaf Lodewijk met de bevestiging van Delfzijl begon, den 5den Juni, zeilde een eskader van zeven, door Bossu uitgeruste schepen, onder den vice-admiraal François van Boschuizen door het Oostvlie naar buiten, en stelde koers naar de kust van Friesland. Na den 6den Juni nabij Harlingen orders van Meghem te hebben ontvangen, zeilde het naar de Eems, om de daar aanwezige schepen | |||||||||||||||||||
[pagina 332]
| |||||||||||||||||||
van Lodewijk en van de Watergeuzen, te hinderen en hun schade toe te brengen.Ga naar voetnoot1) Over juiste gegevens omtrent de sterkte der rebellenvloot beschikken wij niet. Van enkele Watergeuzenkapiteins, als de gebroeders Jan en Tamme Abels, en Jan Broeck, is bekend dat zij in de laatste weken van Mei, en de eerste weken van Juni in den Dollard en op de Wester- en Oostereems voeren; vele kleinere schepen, vooral boeiers, onderhielden de communicatie tusschen Emden en Delfzijl, Engelsche oorlogsschepen vertoonden zich nu en dan op de Groningsche en Friesche kusten, doch van een goed georganiseerde zeemacht, onder rechtstreeksch toezicht van Graaf Lodewijk, of onder een eenhoofdige leiding van af een admiraalsschip, was geen sprake. Onder deze omstandigheden, bekend met de aanwezigheid van het Spaansche eskader van Boschuizen, moet het voor Lodewijk, in de eerste dagen na de bezetting van Delfzijl, onmogelijk zijn geweest tot inscheping van een gedeelte van zijn leger over te gaan; nauw contact met de Engelsche schepen was nog niet tot stand gebracht, en het zou roekeloosheid zijn geweest een onverdedigde transportvloot aan een aanval van de zeven tot den oorlog uitgeruste schepen van Boschuizen bloot te stellen. Reeds den 9den Juni heeft Lodewijk dan ook zijn plannen wederom gewijzigd; de bij Heiligerlee achtergebleven hoofdmacht van 23 vendels werd in beweging gebracht, en den 10den Juni moest Meghem van uit Groningen aan den Hertog van Alva melden dat Lodewijk van Nassau met zijn geheele leger op kanonschotsafstand voor de stad was verschenen, en daar zijn kamp had opgeslagen. Een week van kleine schermutselingen volgde; Lodewijks troepen versterkten geleidelijk hun stellingen aan de oost- en noordzijde van de stad, doch zonder dat tot een volkomen insluiting werd overgegaan. Terwijl de aanvoerder van het rebellenleger zich in het kamp voor Groningen ophield, waagde Boschuizen op den 18den Juni een aanval op Delfzijl. Nog vroeg op den ochtend van dien dag was het den Graaf van Hoogstraten gelukt met eenige vendels van uit Emden ongehinderd den Dollard over te | |||||||||||||||||||
[pagina 333]
| |||||||||||||||||||
steken en te Delfzijl te landen, toen een paar uur na zijn vertrek naar het Nassausche kamp de Spaansche vloot zich van de haven wist meester te maken.Ga naar voetnoot1) Weliswaar bleef zij slechts een paar dagen in 's vijands handen, en bracht het krachtig optreden van Jan Abels en de zijnen de stad spoedig weder in de macht der opstandelingen;Ga naar voetnoot2) doch het gevaar waaraan een transportvloot in den Dollard en de Eemsmonden zou zijn blootgesteld, was onomstootelijk gebleken. Waarschijnlijk ook onder den indruk van Boschuizens tijdelijk succes schreef Lodewijk den 25sten Juni zijn bekende, voor den Prins bestemde memorie over zijn plannen en den toestand van zijn leger. Behalve een nauwkeurige opgave van de sterkte zijner troepen en van zijn geschut, de voorraden levensmiddelen, zijn finantieelen toestand, en het aantal soldaten binnen Groningen, deelde hij mede hoe hij zich van die stad hoopte meester te maken, indien men hem slechts nog eenige versterking kon toezenden. Hij was vol goeden moed: ‘Ayant ce renfort, sa Seigrie (d.i. Graaf Lodewijk) se trouve assez forte pour continuer son entreprise et mesmement l'acheminer à bonne fin, avec la grâce de Dieu’; toch hield hij rekening met de mogelijkheid eener mislukking, in welk geval hij zich wilde terugtrekken op een linie van Delfzijl tot Wedde, waar hij wel kans zag het in alle omstandigheden een of twee maanden uit te houden. Dat hij ook nu zijn overzeesche plan nog niet geheel had opgegeven blijkt wel uit de keuze van Delfzijl als noordelijkste steunpunt, vooral waar hij liet volgen: ‘Que si du tout l'on estoit contraint de se retirer, lors sa Seigrie voudroit fere son desseign sur Inchuse, estimant qu'à touttes heures auroit bateaux et commodité pour y aller’.Ga naar voetnoot3) Het antwoord van den Prins op deze memorie van zijn broeder legt het beste getuigenis af van wat de bedoelingen van Oranje zijn geweest met de zending van Graaf Lodewijk naar Emden, en, tevens, van zijn helder inzicht in den strategischen toestand waarin het Nassausche leger zich bevond. Hij verklaarde onomwonden de poging om Groningen te nemen tot | |||||||||||||||||||
[pagina 334]
| |||||||||||||||||||
‘une entreprinse sans espoir’;Ga naar voetnoot1) uitvoerig lichtte hij deze meening toe, daarbij wijzende op het gebrek aan geld, en de onmogelijkheid nog meer troepen te zenden. Ook zijn militaire beschouwingen gaf hij zeer uitvoerig, en klaar blijkt hoe ernstig hij de omstandigheden, waarin zijn broeders leger verkeerde, had bestudeerd, en welken juisten blik hij hierop had gekregen. Na dit betoog volgt dan eindelijk een duidelijke uitspraak omtrent zijn opvatting van deze expeditie: hij raadt aan ‘que l'on entreprint sur la ville d'Inchuse, et l'ayant par la grâce de Dieu saisie, qu'on la fortifiast en toute diligence’. Voorzichtig als altijd voegde hij hier aan toe dat, ‘pour tout événement’ men bovendien Delfzijl moest versterken en bezet houden, opdat men ten allen tijde over een haven kon beschikken waar een mislukte onderneming zich zou kunnen terugtrekken. Dit is de eenige keer dat de Prins in zijn tot ons gekomen correspondentie met zijn broeder over diens tocht naar het Noorden den naam Enkhuizen noemt; doch juist dàt hij dit deed zonder nadere uitleg en toelichting, maakt des te waarschijnlijker dat dit plan reeds lang bekend was bij hem, aan wien de uitvoering werd aanbevolen. Blijkbaar heeft de Prins steeds zijn voornemen zorgvuldig geheim willen houden; en dat hem dit is gelukt blijkt wel uit de eeuwenlang gangbaar gebleven meening dat de Groningsche Ommelanden en Friesland het doel zijn geweest van Graaf Lodewijks expeditie. In de weken die volgden op de verzending van Lodewijks memorie van den 25sten Juni heeft zich in het kamp voor Groningen weinig bijzonders afgespeeld. Aanhoudende zware regens dwongen tot werkeloosheid; de troepen stonden tot aan hun knieën in het water, en aan een nauwere insluiting der stad, of aan een rechtstreekschen aanval, kon voorloopig niet worden gedacht. Versterkingen waren in de eerstkomende maanden niet te verwachten, en alleen een geregelde aanvoer van levensmiddelen uit Emden, met schepen over den Dollard en verder met karren vanaf Delfzijl over land, kon muiterij en desertie op groote schaal in het Nassausche kamp voorkomen.Ga naar voetnoot2) Ook op den Dollard scheen een korte periode van rust te zijn | |||||||||||||||||||
[pagina 335]
| |||||||||||||||||||
ingetreden; de schepen van Boschuizen waagden zich, mede wegens hun grooteren diepgang, niet ver naar binnen, en ongehinderd konden allerlei door Graaf Lodewijk gehuurde kleine vaartuigen de verbinding met Oostfriesland onderhouden. In deze dagen is het plan gerijpt eens voor al met het Spaansche eskader van Boschuizen af te rekenen. Vermoedelijk is dit voornemen de aanleiding geweest tot de poging van Graaf Lodewijk het bedrijf der Watergeuzen op den Dollard het karakter van louter piraterij te ontnemen, en hieraan een wettig tintje te geven door de benoeming van een der bekendste edelen onder de rebellen, Jonkheer Diederik Sonoy, tot aanvoerder, en de uitreiking, aan hem en eenige anderen, van officieele commissiebrieven. De juiste tekst van deze brieven, die gedateerd waren op den 1sten Juli, is helaas niet bekend, en wij moeten ons tevreden stellen met den door Bor gegeven korten inhoud, t.w. ‘dat jonckheer Diederik Sonoy ende Hendrick Thomasz. ende haere gesubstitueerde ende gecommitteerde alle zijne vyanden ende derselver schepen ende goederen met ghewelt ende alle mogelycke middel souden mogen aengrypen ende bekryghen, ende dat sy alle goederen, die sy conden becomen, voor haer behouden mochten, mits datse alleen schuldich souden wesen, zyn genaden (d.i. Graaf Lodewijk) het gheschut toe te stellen’.Ga naar voetnoot1) In de eerste week van Juni bood Delfzijl een tooneel van groote bedrijvigheid: van een veertigtal vaartuigen, die in of voor de haven lagen,Ga naar voetnoot2) werden zeventien uitgezocht en voor den strijd gereedgemaakt, zevenhonderd man van Lodewijks troepen verdeelden zich over die schepen,Ga naar voetnoot3) en in den nacht van den 9den op den 10den Juli ging het eerste Nederlandsche oorlogseskader, onder bevel van Sonoy, Jan Abels, Hendrick Thomasz, Gerrit Sebastiaensz, Peter van Berghem en anderen, onder zeil, en zette koers naar den vijand. | |||||||||||||||||||
[pagina 336]
| |||||||||||||||||||
Tegen vier uur in den namiddagGa naar voetnoot1) kregen beide eskaders zicht van elkander; Boschuizen liet terstond zeil zetten en, vertrouwende op zijn krachtiger geschutbewapening, zeilde hij den haastig naderenden vijand tegemoet. Toen evenwel spoedig bleek dat de Geuzen zich door de Spaansche kanonnen niet op een afstand lieten houden, en vastbesloten tot abordeeren en enteren wilden overgaan, weigerden de Spanjaarden den strijd voort te zetten, en ‘hebben haer voordeel int vluchten gesocht’. Tot den donker duurde de achtervolging, en toen de vloed doorkwam en de wind ging liggen, lieten beide partijen de ankers vallen, ten einde niet weder den Dollard in te drijven. ‘Des anderen daechs en wilden den wint niet wel dienen’; de meeste geuzenkapiteins, evenals de Spanjaarden, toonden zich onwillig den strijd te hervatten, en alleen Sonoy en Bastiaensz trachtten opnieuw tot den aanval over te gaan. Tot een gevecht is het echter niet meer gekomen; Boschuizen zocht de open zee op, en heeft zich niet meer in den Dollard laten zien; Sonoy en Bastiaensz zijn nog eenigen tijd buiten gebleven en hebben daar met goed gevolg de kaapvaart uitgeoefend: met een buit van ‘vier ray-seilen en twee geweldige hulken’ keerden zij na eenige dagen in Delfzijl terug.Ga naar voetnoot2) De verdrijving van Boschuizens schepen uit den Dollard heeft voor Graaf Lodewijk geen verdere voordeelen opgeleverd. De aankomst van den Hertog van Alva in Groningen, op den 15den Juli, met een sterk leger, heeft hem gedwongen zijn aandacht geheel te wijden aan den landoorlog, en aan pogingen zijn troepen in veiligheid te brengen. Hevige schermutselingen op den 15den en 16den Juli hadden de overmacht van den vijand aangetoond; spoedig bevond het rebellenleger zich in vollen aftocht, bezuiden den Dollard om naar Oostfriesland, tot dat op den 21sten Juli de bloedige nederlaag bij Jemmingen, en Lodewijks vlucht over de Eems, een einde maakte aan zijn inval in de Groninger Ommelanden.
Voor ons, die niet den inval in Groningen, doch alleen het verloop van het ‘desseign sur Inchuse’ willen behandelen, is deze overwinning van Alva slechts van ondergeschikt belang. | |||||||||||||||||||
[pagina 337]
| |||||||||||||||||||
Zij is een voorval dat, op den keper beschouwd, niet dan geringen invloed heeft uitgeoefend op het eigenlijke doel van den Prins en diens broeder, de vestiging van een gemakkelijk te verdedigen maritieme basis aan de Zuiderzee. Uiteraard heeft de vernietiging van Lodewijks troepen bij Jemmingen op velen in den lande een geweldigen indruk gemaakt; of zij dit op den aanvoerder der verslagenen heeft gedaan, betwijfel ik. Ik ken geen brief van Graaf Lodewijk uit dien tijd, die zoo hoopvol is gestemd als die welken hij schreef, op den 22sten of 23sten Juli, zoodra hij zijn lichaam in veiligheid had gebracht, aan den in Engeland vertoevenden predikant Nicolas Taffin. Met de andere vertrouwden van den Prins, Johan Spanckhuisen, de Lumbres, en Willem van Hembyse, was deze in Londen bezig gelden te verzamelen en de uitrusting en uitzending van Engelsche oorlogsschepen te bevorderen;Ga naar voetnoot1) en het eerste wat Graaf Lodewijk deed na zijn behouden aankomst in Emden, was bij hem aan te dringen zich door den loop der gebeurtenissen in Oostfriesland toch niet uit het veld te laten slaan, en haast te maken met de te zenden hulp. Beducht dat de tijding van den slag bij Jemmingen het uitzeilen der beloofde schepen misschien zou hebben vertraagd, bezwoer hij dat ‘le faict qu'il encommence ne sera point pour cela moins poursuivy, mais plustost ardement soustenu’. Zijn vertrouwen op een goeden uitslag was ongeschokt, hij was vast besloten ‘de fâcher l'ennemy à ceste cause de la marrine’, en hij smeekte ‘de vouloir haster l'affaire aultant que sera possible’, hierbij belovende dat ‘les dit navires seront entretenus selon les condicions avec eulx’.Ga naar voetnoot2) Van het begin tot het eind blijkt uit dezen brief het vaste voornemen van den schrijver, de reeds zoo vaak besproken onderneming thans uit te voeren, en tot een goed einde te brengen. Ook aan den Prins heeft Graaf Lodewijk in optimistischen geest geschreven. Wel kennen wij dezen brief niet, doch 's Prinsen antwoord daarop, van den 30sten Juli,Ga naar voetnoot3) is duidelijk genoeg. De Prins vond het moeilijk zijn broeder omtrent zijn | |||||||||||||||||||
[pagina 338]
| |||||||||||||||||||
onderneming een goeden raad te geven; hij wist immers niet over welke middelen deze beschikte, en evenmin ‘quelles forces l'ennemy pourroyt avoir par l'eaue’, en bovendien vond hij het gevaarlijk al te veel te wagen ‘mesmes par eaue, avecq gens incognuz’. Dringend vroeg hij daarom van dag tot dag op de hoogte te worden gehouden van wat zich in Emden mocht afspelen. Weliswaar noemde de Prins in zijn antwoord de stad Enkhuizen met geen enkel woord, doch dat de ‘entreprise’ van zijn broeder hier een maritieme onderneming gold, is na het voorgaande aan geen twijfel onderhevig. Ook zonder den op spoed aandringenden brief van Graaf Lodewijk aan Taffin zouden reeds lang vele Engelsche tot den krijg uitgeruste schepen hun havens hebben verlaten met den wil naar den Dollard, indien niet tegenwind hen had verhinderd uit te zeilen. Hoe goed de agenten en vertrouwden van den Prins in Engeland gezorgd hadden voor de uitrusting van vaartuigen en troepen blijkt nl. uit een brief van Thomas Windebank aan den Engelschen Eersten Minister, Lord Cecil, van den 18den Juli,Ga naar voetnoot1) waarin Windebank schrijft dat de Spaansche gezant zich beklaagde dat ‘there weare as good as 1500 men (amongest which there weare som Englishmen) ready every houre to departe toward the Lowe-Countreis out of divers portes, where ther weare som 4, som 3, som more and lesse shippes readye for that purpose, and that, if the wynde had not bene against them, they had bene gon before thys tyme’. Dat met ‘the Lowe-Countreis’ de kust van Friesland is bedoeld, blijkt uit een Italiaansch bericht van onbekende herkomst, den 24sten Juli in Londen geschreven, waarin verteld wordt dat ongeveer 3000 man gereed staan om met vijf Engelsche schepen over te steken naar Friesland om de rebellen tegen den Katholieken Koning te helpen (‘per passar in Frisia in secorso delli ribelli del Re Cattolico’).Ga naar voetnoot2) Wij weten niet of deze schepen ooit zijn uitgezeild, of wat verder hun lot is geweest; noch uit de brieven van Graaf Lodewijk, Meghem of Alva, noch van uit Emden, blijkt iets omtrent hun aankomst in den Dollard of op de Eems, en het vermoeden ligt voor de hand dat de tijding van Lodewijks neder- | |||||||||||||||||||
[pagina 339]
| |||||||||||||||||||
laag de oorzaak is geweest dat men in Engeland van alle plannen tot hulpverleening heeft afgezien. Het is mogelijk dat het bericht in een anderen brief aan Cecil, van den 25sten Juli, dat ‘Lodewijk's shipps have taken 15 sayles of Hollanders (d.w.z. den Koning nog trouw geblevenen), and 10 of Gronningen’ betrekking heeft op Engelsche schepen, die zich reeds in den dienst van Lodewijk beschouwden, of dat hun kapiteins de ‘gens incognuz’ waren op wie de Prins den 30sten Juli doelde, doch eenige zekerheid bestaat hieromtrent niet; nauw contact tusschen den rebellenleider in Oostfriesland en de schepen op zee heeft in ieder geval niet meer bestaan.
Ook de laatste poging van Graaf Lodewijk, na den slag bij Jemmingen, is dus niet geslaagd. Met Alva's leger in de onmiddellijke nabijheid kon de regeering van Emden tegenover den verslagen veldheer zeker geen welwillender houding aannemen dan eenige maanden geleden, en moest zij wel iedere toestemming tot een uitrusting in haar haven van een transportvloot onverbiddelijk weigeren. De uit Engeland verwachte schepen, die wellicht eenigen dwang ten gunste van Lodewijk zouden hebben kunnen uitoefenen, bleven uit, Delfzijl was reeds den 25sten Juli door Alva's troepen genomen en versterkt, en zoo heeft eindelijk Lodewijk van Nassau het plan ter verovering van Enkhuizen, waaraan hij bijna vier volle maanden zoo hardnekkig had vastgehouden, voor goed moeten opgeven.
J.C.M. Warnsinck | |||||||||||||||||||
Geraadpleegde literatuur.
| |||||||||||||||||||
[pagina 340]
| |||||||||||||||||||
|
|