De Gids. Jaargang 96
(1932)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 51]
| |
Uit de geschiedenis van het zeerecht der neutralenInter arma silent leges. In een voorgaand artikelGa naar voetnoot1) heb ik betoogd, dat zoolang er in het Pact van den Volkenbond geen ingrijpende wijziging is gebracht, die het mogelijk maakt tot eene aanzienlijke vermindering der bewapeningen over te gaan, nog steeds rekening moet worden gehouden met den Volkenrechtelijken toestand van Neutraliteit, en dat er daarom voor kleine staten die buiten iederen oorlog wenschen te blijven geen sprake kan zijn van zulk eene vermindering hunner bewapeningen zoolang de groote mogendheden daarin niet zijn vóórgegaan. Ook werd door mij gewezen op de omstandigheid, dat de rechten en plichten der neutralen worden verdeeld in twee categorieën al naar gelang zij betrekking hebben op hetgeen geschiedt buiten of binnen het neutrale rechtsgebied, en dat de eerstbedoelde rechten en plichten nagenoeg uitsluitend den zeehandel en de zeevaart der neutralen betreffen.Ga naar voetnoot2) En eindelijk herinnerde ik er aan, dat, vooral tegenwoordig, eene afdoende, krachtdadige bescherming van de onder de eerste categorie vallende rechten hunner onderdanen voor een kleinen neutralen staat onuitvoerbaar moet worden geacht. In de onderstaande beschouwingen worden alleen de rechten en plichten behoorende tot de eerste categorie, ten aanzien van den zeehandel, besproken. Daarbij zal worden gewezen op het gevaar, dat een kleine neutrale staat zou | |
[pagina 52]
| |
loopen indien hij zich, voor eene krachtdadige bescherming van zijn zeehandel, met een machtig neutraal rijk zou verbinden. De geschiedenis bevat een waarschuwend voorbeeld hiervan, dat des te leerrijker is omdat de omstandigheden voor de kleine staten om zulk een neutraliteitsverbond aan te gaan oogenschijnlijk gunstig waren. Dezelfde omstandigheid die voor den kleinen neutralen staat de onmogelijkheid veroorzaakt om de rechten zijner onderdanen op zee krachtdadig te beschermen, brengt ook mede, dat hij niet bij machte zou zijn op de open zee den z.g. ‘verboden’ handel zijner onderdanen tegen te gaan. Algemeen wordt dan ook erkend, dat de neutraliteitsplichten zulk een politioneel optreden niet omvatten. Ieder onderdaan van een neutralen staat is bevoegd bedoelden handel te drijven, maar hij doet dit op eigen risico.Ga naar voetnoot1) Er bestaat dus in dit opzicht een plicht der onthouding voor den neutralen staat, te weten, dat hij, al ware hij daartoe bij machte, zooals dit bijv. voor eene groote neutrale zeemogendheid het geval kan zijn, moet afzien van de bescherming zijner onderdanen tegenover het optreden der oorlogvoerenden wanneer die onderdanen een algemeen als zoodanig erkenden ‘verboden’ handel drijven. Natuurlijk zou dit niet uitsluiten het recht van den neutralen staat om zijn onderdanen te beschermen tegen een optreden van de oorlogvoerenden dat, ook al wordt het ‘verboden’ karakter van den handel erkend, toch de perken te buiten gaat welke aan zulk een optreden zijn gesteld en algemeen als norm zijn aanvaard (men denke bijv. aan den duikbootoorlog). Maar de groote strijdvraag die zich bij de ontwikkeling van het zeerecht der neutralen in den loop van verscheidene eeuwen heeft geopenbaard, liep in de voornaamste plaats over de quaestie wàt als verboden handel moet worden beschouwd, | |
[pagina 53]
| |
en die strijdvraag was ook de aanleiding tot het Verbond van gewapende neutraliteit, waarop hierboven werd gedoeld en hieronder wordt teruggekomen. Afgescheiden van die strijdvraag, die tegenwoordig op papier is opgelost, doch in de practijk nog geenszins is buitengesloten, is het een wijze maatregel der regeering van een onzijdigen staat om in haar neutraliteitsproclamatie, bij het begin van den oorlog uitgevaardigd, de aandacht van hare ‘scheepsbevelhebbers, reeders en inladers’ te vestigen, op het gevaar en de nadeelen, waaraan zij zich zouden blootstellen door het drijven van verboden handel en het verrichten van transportdiensten voor de oorlogvoerenden. (Zie o.a. art. 18, al. 2 van de Nederlandsche neutraliteitsproclamatie - Buitengew. Ned. St. Ct. No. 180 van 4 Aug. 1914). De groote voordeelen die bij den ‘verboden’ handel te behalen zijn, hebben steeds de neutrale kooplieden aangelokt, vooral in een tijd waarin zij wisten, dat hunne regeering de beginselen niet deelde die door een of meer der oorlogvoerenden werden gehuldigd nopens hetgeen als verboden handel moest worden beschouwd.
Een als zoodanig door de beschaafde staten min of meer algemeen erkend Volkenrecht bestaat eerst sedert het begin van de 17e eeuw, nadat Hugo de Groot, voortbouwende op eenige voorgangers, er de grondslagen van had gelegd. Het heeft zich sindsdien gaandeweg ontwikkeld en uitgebreid en is in algemeene verdragen (Lawmaking Treaties), zij het nog zeer onvolledig, vastgesteld. Maar van de drie gedeelten van dit recht: het normale vredesvolkenrecht, het abnormale oorlogsrecht en het met dit laatste gepaard gaande neutraliteitsrecht, heeft het in de derde plaats genoemde eerst laat een duidelijk aangewezen plaats in het Volkenrecht ingenomen. Dit wil niet zeggen, dat niet reeds in de Middeleeuwen het feit werd onder het oog gezien, dat er in een oorlog staten zijn die niet aan den krijg deelnemen, maar dezen werden gequalificeerd als ‘vrienden’ (amis, pacati). Daaruit werd dan door de oorlogvoerenden, al naar gelang hunne belangen zulks medebrachten, afgeleid dat door die vrienden bewijzen van die vriendschap konden worden gegeven in den vorm van | |
[pagina 54]
| |
daadwerkelijken steun, zonder dat zij daardoor hunne onzijdigheid schonden (levering van troepen, oorlogsschepen, wapenenGa naar voetnoot1) of subsidiën, doortocht over hun territoir). Zulke toestanden konden bestaan in een tijd waarin de plichten van onthouding der neutrale staten nog niet duidelijk waren vastgesteld noch algemeen aanvaard. Wel hebben reeds aan het eind der 16e en het begin der 17e eeuw enkelen het woord ‘neutraliteit’ genoemdGa naar voetnoot2) maar eerst in de 18e eeuw hebben schrijvers op het voetspoor van Bijnkershoek het vraagstuk der neutraliteit op wetenschappelijke wijze behandeld. Wel had Frankrijk reeds vroeger in sommige edicten en zelfs in bijzondere verdragen, als het ware incidenteel het woord ‘onzijdig’ of ‘onzijdigheid’ gebezigdGa naar voetnoot3) en zijn daarna in tal van bilateraleof vredesverdragen, met name ten aanzien van den zeehandel, neutraliteitsregelen gesteld, maar eerst in de 19e en 20e eeuw zijn de rechten en plichten der neutralen in algemeene verdragen geformuleerd. Aangezien de volken van Europa door hun handelsvaart in de open zee veelvuldig onderling in aanraking kwamen, terwijl toen maals de zeerooverijen geen zeldzaamheid vormden, is het niet te verwonderen, dat reeds in de Middeleeuwen regelen voor de wederzijdsche rechten en plichten der bij die zeevaart betrokken volken werden te boek gesteld. Vóór de ontdekking van Amerika en van den zeeweg naar het verre Oosten waarvan de stichting van koloniën het gevolg is geweest, bepaalden zich die regelen tot de zeeën die de Europeesche kusten bespoelen. In verband met het locale karakter van de vaart op elk dier zeeën in het bijzonder, hadden die regelen resp. betrekking op den Atlantischen Oceaan (Rolles d' Oléron - eind 12e eeuw), de Middellandsche Zee (Consolato | |
[pagina 55]
| |
del mare - Barcelona ± 1490) en de Oost- en Noordzee (regelen van Wisby - 14e eeuw).Ga naar voetnoot1) Tengevolge van het feit, dat er toenmaals nog weinig kracht uitging van het slechts zwak gecentraliseerde staatsgezag, waren die regelen geen staatswetten en nog veel minder verdragen gesloten tusschen staten, doch bepalingen van particuliere zijde opgesteld of door stedelijke besturen uitgevaardigd en volgens welke de rechtbanken der handelssteden vonnisten. De regelen van het Consolato del mare (destijds van groot belang tengevolge van den bloei van den zeehandel op de Levant), zijn uit dien tijd het meest bekend omdat Engeland zich voor zijn optreden tegen den neutralen zeehandel in lateren tijd veelvuldig op die regels beriep. Met de uitbreiding van den zeehandel van een Europeeschentot een wereldhandel, waarbij iedere staat zich het uitsluitende recht van handel en scheepvaart op zijne koloniën toekende, namen de wrijvingen en botsingen tusschen oorlogvoerenden en neutralen toe. Door het streven om den handel des vijands zooveel mogelijk te fnuiken en zich zelf door toepassing van het ‘zeebuitrecht’ zooveel mogelijk te bevoordeelen, kwam ook de neutrale handel deerlijk in het gedrang. De groote quaestiën waren: of de neutrale vlag de ‘onschuldige’ vijandelijke lading dekt, wat als contrabande moet worden beschouwd en welk kenmerk eene blokkade moet dragen om als rechtsgeldig te moeten worden erkend. Aangezien er nog geen bij | |
[pagina 56]
| |
algemeen verdrag vastgesteld zeerecht der neutralen bestond, golden voor iederen neutralen staat in het bijzonder dienaangaande de verdragen die hij met elk der oorlogvoerende staten had gesloten, en als hij met een of meer van de oorlogvoerenden geen dergelijk verdrag had gesloten pasten deze laatsten naar willekeur het door hen eenzijdig gehuldigde ‘zeerecht’ toe, dat zij in door henzelf uitgevaardigde decreten of ordonnantiën hadden vastgesteld. Dientengevolge kon er in oorlogen waarin meerdere zeemogendheden waren betrokken, zich eene groote verscheidenheid van tegenover de verschillende neutrale staten toegepaste regelen voordoen. De toestand van verwarring en onzekerheid die hierdoor werd in het leven geroepen, werd nog vergroot door de zeer uitgebreide toepassing van de kaapvaart die door de betrokken reeders of maatschappijen uitsluitend uit winstbejag werd uitgeoefend. Vooral de kleine zeevarende volken, waarvan de koloniale handel of de vrachtvaart (of beide) bloeide, hadden veel te lijden van de willekeur der groote mogendheden in de uitoefening van het ‘zeebuitrecht’. En die toestand werd meermalen nog verergerd wanneer eene oorlogspartij die mildere beginselen huldigde dan haar vijand, bij wijze van represaille deze beginselen prijsgaf om den door de neutralen met haar vijand gedreven handel op dezelfde wijze te kunnen benadeelen als deze dit deed tegenover haar. Door dit alles wordt de omstandigheid verklaard, dat de eerste uitvoerige studie betreffende het zeerecht der neutralen werd ondernomen en gepubliceerd door een Deensch onderdaan, n.l. Martin Hübner, die door deze publicatie de grondlegger is geweest van het moderne zeerecht der neutralen.Ga naar voetnoot1) Denemarken toch, was de | |
[pagina 57]
| |
eenige staat onder die waarvan de bevolking aan de zeevaart, en met name aan de vrachtvaart, een belangrijk aandeel nam en die tevens over een verre van onbeteekenende marine beschikte, welke, hoewel tot 1720 het op expansie beluste Zweden herhaaldelijk bestreden hebbende, aan de oorlogen der groote zeemogendheden geen deel had genomen. Het standaardwerk van Hübner heeft de Deensche regeering geïnspireerd bij het sluiten van een Verbond, dat eene belangrijke gebeurtenis was in de geschiedenis van het zeerecht der neutralen, n.l. het Verbond der Gewapende Neutraliteit van 1780. Want, al nam Rusland het initiatief daartoe, het zijn de door den Deenschen minister van Buit. Z. Andreas von Bernstorff (zie noot blz. 56), geformuleerde rechtsbeginselen die door den Russischen minister Panin in het bondsverdrag zijn opgenomen. De geschiedenis van het ontstaan van dit verbond is zóó belangrijk en bevat zóóvele ernstige lessen voor kleine neutrale staten, dat het wel de moeite loont deze geschiedenis in korte trekken weer te geven. Het Verbond kwam na langdurige onderhandelingen tot stand gedurende den Amerikaanschen Onafhankelijkheidsoorlog (1775-1783) waaraan Frankrijk (sedert 1778) en Spanje (sedert 1779) aan de zijde der Amerikanen deelnamen. Katharina II van Rusland was zeer anti-Franschgezind omdat minister Choiseul's agenten in Zweden en Polen tegen Rusland hadden gestookt, terwijl hij, in samenwerking met den Franschen gezant bij de Porte (Vergennes, die in 1774 minister van Buitenlandsche Zaken werd) Rusland in den Balkan systematisch had tegengewerkt. Daarentegen gevoelde Katherina zeer veel sympathie voor Engeland, eene sympathie die werd gedeeld en aangewakkerd door haar buitengewoon invloedrijken gunsteling Potemkin. Engeland, dat gewikkeld was in een oorlog die in toenemende mate zijn uiterste krachtsinspanning eischte,Ga naar voetnoot1) wilde van die sympathie gebruik maken | |
[pagina 58]
| |
om een Britsch-Russisch verbond te sluiten. Daarom droeg de Britsche regeering haar gezant in St. Petersburg Harris (later Lord Malmesbury) op, in dien zin werkzaam te zijn. In 1779 ontving de keizerin zelfs een persoonlijk schrijven van den Britschen koning George III, waarin deze op Rusland's ondersteuning aandrong. Wel is waar ging de keizerin op die aanzoeken niet in, omdat Rusland nog gebukt ging onder de gevolgen van den kracht- en geldverslindenden oorlog tegen de Turken (1768-1774), maar Katherina verzekerde den gezant herhaaldelijk van haar onverbrekelijke sympathie voor Engeland, die er haar van zou terughouden ooit iets te ondernemen, waardoor de Britsche belangen zouden worden geschaad. Daarbij kwam nog, dat door Engeland's optreden tegen de neutrale zeevaart de Russische belangen weinig werden aangetast. Terwijl toch de bij de groote transatlantische zeevaart en bij de vrachtvaart sterk betrokken kleine landen: Denemarken en Zweden, maar vooral Nederland, de zeer nadeelige gevolgen van de toepassing van het Britsche ‘zeerecht’ voortdurend ondervonden, was dit met Rusland niet het geval, omdat het zelf slechts eene geringe handelsvloot bezat, die daarenboven zoo goed als uitsluitend diende voor vervoer van Russische producten (vooral graan). Verreweg het grootste gedeelte van den Russischen zeehandel, althans van die over de Noordzee naar Balthische- en Witte Zee-havens, geschiedde door middel van Britsche schepen, terwijl de Britsche marine de Noordzee beheerschte. De toestand was voor Rusland ook daarom veel gunstiger dan voor de andere neutrale landen omdat Engeland voor de onder Russische vlag varende schepen gunstige uitzonderingen had gemaakt. Zoodoende was een Russisch-Britsche verhouding ontstaan die men zou kunnen noemen een toestand van welwillende neutraliteit en welwillende oorlogvoering. Plotseling werd nu echter de keizerin in Juli 1778 opgeschrikt door de tijding, dat Amerikaansche kapers bij de Noordkaap van 8 Britsche te zamen varende schepen met voor Archangel bestemde lading, er vier hadden teruggejaagd, één hadden leeggeplunderd en drie medegevoerd. Daar Noorwegen toentertijde aan Denemarken behoorde, stelde Panin in opdracht der keizerin aan Bernstorff voor, dat Denemarken | |
[pagina 59]
| |
zich met Rusland zou vereenigen ter gezamenlijke bescherming tegen deze ‘sortes de brigandages’Ga naar voetnoot1), waartoe ook Zweden zou worden uitgenoodigd. Maar Bernstorff, begrijpende dat het hier alleen ging om bescherming van Russische en Britsche belangen, stelde voor: een gezamenlijk optreden ter bescherming van den neutralen zeehandel in zijn geheelen omvang. Het was toch koning Christiaan VII en Bernstorff er alleen om te doen eene strikte neutraliteit te bewaren, en tegenover alle oorlogvoerenden op onpartijdige, dus gelijke wijze, op te treden bij de bescherming van den zeehandel. Maar omdat Engeland het veelvuldigst en op eene door Denemarken als onrechtvaardig erkende wijze tegen den Deenschen onschuldigen handel optrad, zou door de toepassing van zulk eene onpartijdige beschermde neutraliteit ook het veelvuldigst tegen Engeland moeten zijn opgetreden. Bernstorff formuleerde voor de beginselen die bij zulk een beschermde neutraliteit moesten voorzitten, in 5 punten de rechten der neutralen waarop hierboven (blz. 57) werd gedoeld. Maar Katherina weigerde om de aangegeven reden zulk een verbond van onzijdigheid aan te gaan. En daar de beide Scandinavische staten eenerzijds zonder Rusland's steun geen actie durfden ondernemen die, zooals iedereen kon begrijpen, hoofdzakelijk zou neerkomen op eene bescherming tegen Britsche Marlneschepen en kapers, en anderzijds het voorstel van het machtige Rusland niet durfden afslaan, liep deze zaak hierop uit, dat de drie staten in 1779 achtereenvolgens eene Verklaring publiceerden, inhoudende dat zij geen schending der neutrale ‘kustzee’ zouden dulden.Ga naar voetnoot2) Er was dus een soort compromis | |
[pagina 60]
| |
gesloten tusschen Rusland ter eene en de Scandinavische staten ter andere zijde. Weliswaar kwam geen formeel verbond tot stand maar toch was door de Verklaringen van elk der drie staten in het bijzonder een ‘concert’ nopens de eerbiediging van de kustzee gemanifesteerd. Hiermede was de twijfel die omtrent de bedoeling van het mobiliseeren van een deel der scheepsmacht van elk der drie staten bij de oorlogvoerende mogendheden aanvankelijk had bestaan, opgeheven. Inderdaad kwam de geheele zaak neder op een bukken van de Scandinavische staten voor Katharina's wil.Ga naar voetnoot1) Want deze twee landen beseften, dat het voor hen geraden was, gelet op hunne geografische ligging, het machtige Rusland niet te dwarsboomen. Denemarken kon bezwaarlijk het Russische voorstel afslaan omdat de quaestie de bescherming der Deensche kust betrof. Zweden, welks regeering (koning Gustaaf III en minister Scheffer) uitermate Franschgezind was, wilde alles vermijden wat in Petersburg de meening zou doen postvatten, dat het daardoor tegen het pro-Britsche Rusland was gekant. Zoodoende was het Russisch-Deensch-Zweedsche Concert een beslist succes der Britsch-Russische welwillendheidspolitiek. Dit nam niet weg, dat de Britsche regeering er aanleiding in vond om naar Stockholm een scherpe nota te zenden, waarin er op werd gewezen, dat Zweden (hetwelk niet eens een Noordzeekust bezat) geen reden had te onderstellen, dat Engeland de neutrale kustzee ‘binnen kanonschotsafstand’ niet zou eerbiedigen. Het zou bij dit voor de neutralen hoogst onbevredigende resultaat der Russische welwillende neutraliteit ten opzichte van Groot-Britannië zijn gebleven, ware het niet dat, door de oorlogsverklaring van Spanje aan Engeland op 16 Juni 1779, aan Katharina de gelegenheid werd geboden aan haar pro-Britsche gevoelens op zeer geprononceerde wijze uiting te | |
[pagina 61]
| |
geven, waarvan de einduitkomst is geweest, het Verbond der Gewapende Neutraliteit, dat naar den vorm strikt onpartijdig was, maar voor Katharina, die er het hoofd van was, een front maken tegen Spanje beteekende. Dientengevolge verkreeg het verbond voor de staten die het met Rusland sloten of er aan toetraden, een hoogst eigenaardig karakter. Tengevolge van Spanje's optreden als oorlogspartij kwam de Russische handelsvaart niet langer uitsluitend op de Noordzee maar ook op de Middellandsche Zee in het gedrang, hetgeen, dank zij de vrijgevige behandeling door Frankrijk van den neutralen zeehandel, tot hiertoe niet het geval was geweest. Immers, voor de vaart naar en van de Middellandsche Zee maakte Rusland van neutrale (Russische en vreemde) schepen gebruik. Een Nederlandsch vaartuig (‘Concordia’) geladen met graan en van Archangel koers zettende naar Barcelona, werd in het begin van 1780, onder verdenking van een voorgenomen blokkadebreuk, in de nabijheid van het door Spanje geblokkeerde Gibraltar door een Spaansch oorlogsschip opgebracht naar Cadix, waar de lading beneden de waarde werd verkocht. Een Russisch protest was nauwelijks naar Madrid gezonden of een zelfde lot trof een Russisch met graan beladen schip (‘St. Nikolaas’) dat naar Malaga en Livorno voer. De woede van Katharina over deze beleediging haar vlag aangedaan was schier grenzeloos. Zij gelastte terstond de uitrusting van 15 oorlogsschepen (8. Febr. 1780). En om Engeland toch vooral gerust te stellen over de bedoeling van dezen maatregel, droeg de keizerin aan Potemkin op Harris er van te verzekeren, dat die schepen alleen waren bestemd om aan de Spaansche ‘brutaliteit en willekeur’ paal en perk te stellen. Persoonlijk zeide zij tot den gezant: ‘Ik treed op tegen Spanje, nooit tegen Engeland.’ En zij voegde daaraan, naar aanleiding van Harris' ijverige pogingen om een Britsch-Russisch verbond tot stand te brengen, nog toe: ‘Gij hebt mij slapelooze nachten bezorgd; de verschillende uiteenzettingen die gij vorst Potemkin hebt ter hand gesteld, te zamen met de belangstelling die ik koester voor alles wat Uw vaderland aangaat, hebben ten gevolge gehad, dat allerlei plannen in mijn hoofd zijn opgekomen hoe ik U zou kunnen helpen. Ik zou gaarne alles doen wat U welgevallig is, maar niet mij zelf in een oorlog storten. Voor de gevolgen van mijne houding ben ik verantwoordelijk tegenover | |
[pagina 62]
| |
mijne onderdanen en mijne opvolgers, misschien ook tegenover geheel Europa.’Ga naar voetnoot1) Deze verklaringen kwamen dus neder op eene toezegging van de zoover mogelijk doorgevoerde welwillende neutraliteit, onder uitdrukkelijke mededeeling, dat de Russische maritieme wapening alleen tegen Spanje en nooit tegen Engeland zou worden gebruikt. Panin werd eerst op 14 Febr. van het aan de Admiraliteit gegeven bevel in kennis gesteld. Gedekt door de besliste uitingen aan den Britschen gezant, droeg Katharina aan Panin op eene Verklaring aan de oorlogvoerenden op te maken. Om Spanje daardoor te kunnen treffen, moesten thans wel de rechten der neutralen in hun geheel worden geformuleerd. In die opdracht aan Panin gewaagde de vorstin alleen van de grieven tegen Spanje en van den eisch van schadevergoeding aan dat land te stellen. Voorts werd er in gesproken van een tot den koning van Frankrijk te richten verzoek om dezen eisch der schadevergoeding bij zijn bondgenoot krachtig te steunen. Panin was zelf overtuigd van de noodzakelijkheid om, zooals de zaken thans stonden, de vijf punten van Bernstorff in de Declaratie op te nemen omdat deze op alle oorlogvoerenden betrekking hadden. Maar desniettemin stond hij machteloos tegenover den wil van Katharina om aan hare Britsche sympathieën uiting te geven. Op 28 Februari 1780 werd de Russische Verklaring van de rechten der neutralen verzonden aan de hoven van Londen, Versailles en Madrid. In het kort luidden die rechten: 1o. De neutralen hebben het recht de onschuldige vrachtvaart tusschen moederland en koloniën van een oorlogvoerenden staat uit te oefenen; 2o. De neutrale vlag dekt de onschuldige | |
[pagina 63]
| |
vijandelijke lading; 3o. Contrabande is alleen datgene wat rechtstreeks voor de oorlogvoering dient; 4o. Slechts een effectieve blokkade is geldig; 5o. Een met deze beginselen strijdige uitspraak van een prijsgericht is onwettig en geeft den neutralen recht op schadevergoeding. Door hare herhaalde verzekeringen aan Harris dat hare beschermingsmaatregelen alleen tegen Spanje waren gericht, had Katharina aan hare Declaratie reeds vóór zij werd gepubliceerd een zóó eenzijdig karakter gegeven, dat er als manifestatie van eene groote mogendheid om op onpartijdige wijze op te komen voor de rechten van de neutralen alle beteekenis aan was ontnomen. En bij de publicatie zelf ging zij in dezelfde richting voort. Vooreerst gaf zij blijk van welwillendheid aan Engeland door de Declaratie niet te zenden aan het Amerikaansche Congres omdat de Amerikanen, hoewel zij door de Engelschen in den strijd als oorlogspartij werden behandeld, toch door de Britsche regeering in staatkundig opzicht als rebellen werden beschouwd. Verder werd in het Rescript dat door de Russische gezanten te Londen, Versailles en Madrid tegelijk met de Verklaring moest worden overhandigd, er nadrukkelijk op gewezen, dat het Spanje's handelingen waren, die tot het uitvaardigen van de Declaratie hadden geleid, waarbij de hoop werd uitgesproken, dat Spanje Engeland's voorbeeld zou volgen door het verleenen van schadevergoeding aan de benadeelden. Tevens werd het uitzenden van de Russische oorlogsschepen nogmaals genoemd een maatregel, genomen ter bescherming van den Russischen zeehandel, hetgeen, nadat Spanje als de oorzaak van dat alles was genoemd, alweder de beteekenis verkreeg van een tegen dit land gerichte bedreiging.Ga naar voetnoot1) En om dit nog sterker te accentueeren kreeg de Russische gezant te Madrid de opdracht ‘in de meest krachtige woorden’ te protesteeren tegen Spanje's daden. Zoo was dan de Declaratie zelf het resultaat van twee stroomingen in Rusland die, hoe vèr uiteengelegen haar uitgangspunten ook waren, toch in een en dezelfde bedding uitliepen. Panin was er van overtuigd, dat op de Declaratie, door | |
[pagina 64]
| |
de opname daarin van de rechten der neutralen ten opzichte van den zeehandel in hun vollen omvang, althans formeel het stempel der onpartijdigheid moest worden gedrukt. Katharina wilde door die opname de rechtmatigheid van haar optreden tegen Spanje bewijzen, waartoe zij zich niet kon beroepen op de onbeduidende Declaratie van 1779. En zij kon dit wapen tegen Spanje bezigen omdat Rusland, om de reeds aangegeven reden, van de schending dier rechten door Engeland weinig nadeel ondervond. De antwoorden der oorlogvoerenden op de Declaratie waren zooals was te voorzien. Frankrijk stemde geheel in met de geformuleerde rechten der neutralen. Engeland hield vast aan zijn principe ‘vrij (neutraal) schip - onvrij (vijandelijk) goed’, maar wees er tevens op, dat het had gelast de Russische schepen ‘met bijzonder respect’ te behandelen. Spanje voerde aan, dat zoolang Engeland zijn principes handhaafde, het zelf wel genoodzaakt was met dezelfde maat te meten. En het Amerikaansche Congres, hoewel niet officieel met de Declaratie in kennis gesteld, zond aan de vreemde hoven eene ‘kennisgeving’ waarin de hooge verdiensten der keizerin werden geprezen bij haar streven voor ‘de verbetering van het groote Wetboek der Wereld.’ Het kondigde tevens aan, dat het aan zijne Admiraliteit had gelast aan de kapers instructies te geven overeenkomstig de door de Russische vorstin verkondigde grondbeginselen. De poging van Panin om aan de Declaratie zooveel mogelijk het karakter van strikte neutraliteit te geven, bracht mede, dat zij ook aan de andere neutrale zeemogendheden wier belangen bij de zeevaart waren betrokken (Nederland, Portugal, Denemarken en Zweden), werd gezonden, met verzoek om zich met Rusland te vereenigen ter gezamenlijke bescherming hunner belangen. Deze stap werd begunstigd door de groote ijdelheid van zijn gebiedster (de Semiramis van het Noorden!), die bij het tot standkomen van het Verbond zich de aureool om het hoofd gelegd zou zien van: Stichtster van het eerste groote Verbond van neutrale staten die de door haar(?) verkondigde rechten openlijk hadden aanvaard.Ga naar voetnoot1) | |
[pagina 65]
| |
Het sluiten van het Verbond liep intusschen niet vlot van stapel. Op twee der vier neutrale ‘zeemogendheden’, Nederland en Portugal, viel voorloopig niet te rekenen. Nederland aarzelde om helaas maar al te goed bekende redenen. Portugal, dat van Engeland afhankelijk wasGa naar voetnoot1), weigerde (toen het later toetrad was eene bescherming der neutrale zeevaart - zooals hieronder zal blijken - tegenover Engeland niet meer noodig). Het was Katharina echter in de eerste plaats te doen om een verbond met de beide Baltische zeemogendheden. Panin moest al zijn diplomatieke talenten gebruiken om aan den wil zijner gebiedster te voldoen en toch aan het Verbond, althans in schijn, een zuiver neutraal karakter te verleenen. In dit laatste opzicht stemde zijn wensch geheel met dien van Bernstorff overeen, maar deze was bevreesd dat een samengaan met het zeer pro-Fransche Zweden in Engeland misnoegen zou verwekken. Scheffer daarentegen wantrouwde de sterk pro-Britsche neigingen van Katharina. Panin die was gebonden door de opdracht der keizerin, wist beider bedenkingen te overwinnen en werd daarin gesteund door de overtuiging die zoowel te Kopenhagen als te Stockholm heerschte, dat het geraden was Katharina niet te dwarsboomen. Bernstorff werd voor het plan gewonnen doordien hij werd gevlijd met de voorstelling, dat het nu toch ging om het zeerecht door hem | |
[pagina 66]
| |
zelf geformuleerd, en Zweden door de verzekering dat door het overnemen van de Bernstorffsche regelen die juist door Engeland het veelvuldigst werden geschonden en door Frankrijk werden aanvaard, het verbond geen pro-Britsch karakter zou dragen. Daarenboven werd formeel aan Bernstorff's bezwaar tegemoet gekomen, door Denemarken en Zweden elk afzonderlijk met Rusland te doen samengaan. Op 8 Juli vaardigde Denemarken en op 21 Juli Zweden eene Verklaring uit van geheel denzelfden wezenlijken inhoud als de Russische van 28 Februari. En op grond van die Declaratie sloot Rusland, eerst met Denemarken (9 Juli) en daarna met Zweden (1 Aug.) een verbond ter gezamenlijke bescherming van den wederzijdschen zeehandel. Zweden en Denemarken waren dus formeel niet door een verbond vereenigd, ja het Russisch-Deensche verbond werd gesloten nog vóór Zweden zijne Verklaring had gezonden. Zoodoende was voor Bernstorff tegenover Engeland de schijn gered. Maar het machtige Rusland vormde voor beide landen toch het vereenigingspunt, zoodat beide landen feitelijk daardoor waren vereenigd. Beide verdragen waren, wat de rechten der neutralen betreft, geheel identiek; zij verschilden hierin, dat in het Russisch-Deensche, resp. het Russisch-Zweedsche verdrag wat de contrabande betreft de partijen zich beriepen op de verdragen dienaangaande reeds vóór het uitbreken van den oorlog met sommige oorlogvoerenden gesloten. Daar deze verdragen echter alle hierop neerkwamen, dat onder contrabande slechts datgene moet worden verstaan wat rechtstreeks voor de oorlogvoering dient, stemden ook daarin de twee door Rusland gesloten verdragen in wezen overeen. En dit werd nog nader bevestigd omdat Denemarken zich vereenigde met dit beginsel in het Russisch-Zweedsche, en Zweden met dit beginsel in het Russisch-Deensche verdrag neergelegd. Daar Rusland het middelpunt van de neutrale samenwerking vormde, beteekende de latere ‘aansluiting’ van andere neutrale staten daarbij, niets anders dan eene kennisgeving aan St. Petersburg, dat zij zich met de beide Russische verdragen vereenigden.Ga naar voetnoot1) | |
[pagina 67]
| |
Bernstorff's neiging om aan het feitelijke samengaan met Zweden toch vooral het karakter van een in het bijzonder tegen Engeland gerichten stap te ontnemen, leidde hem er toe met dit land eene overeenkomst te sluiten, (zoogenaamd ter nadere interpretatie van het Britsch-Deensche verdrag van 1670) waarbij onder absolute contrabande bepaalde goederen werden opgesomd die ook voor vredesdoeleinden konden dienen, zooals o.a. materialen voor scheepsbouw, iets wat in Frankrijk en Spanje kwaad bloed zette. Bernstorff moest daarom 30 Nov. 1780 tijdelijk (tot 1784) aftreden. De beide bondsverdragen, hoewel formeel gescheiden, waren, met uitzondering van de verwijzing naar de verdragen nopens de contrabande, van denzelfden inhoud zoodat men, door in het Russisch-Deensche Verdrag in art. II datgene toe te voegen wat over de desbetreffende Zweedsche Verdragen in het Russisch-Zweedsche Verdrag werd gezegd, en in dit laatste hetzelfde te doen met betrekking tot de Deensche verdragen dienaangaande (iets wat in het wezen der zaak niet de minste verandering bracht) men, behoudens kleine onwezenlijke redactioneele verschillen, twee volkomen gelijkluidende verdragen verkrijgt. Ook in art. I der beide verdragen komt Panin's zucht om toch vooral de strikte neutraliteit der bondsleden op den voorgrond te stellen, duidelijk uit. Daarin heet het: ‘Vast besloten met de tegenwoordige oorlogvoerende mogendheden voortdurend in de meest volkomen vriendschap en overeenstemming te leven en onafgebroken de striktste en stiptste neutraliteit te betrachten..’ Het behoeft dus niet te bevreemden dat, tengevolge van de uiteenloopende drijfveeren die bij de drie betrokken regeeringen voorzaten, van het samengaan der neutralen geen kracht is uitgegaan. Maar dit neemt niet weg, dat de Bernstorffsche regelen, die de eerste officieele samenvatting van het-zeerecht der neutralen vormden, een zóódanige beteekenis hadden, dat zij eene korte nadere overweging verdienen.Ga naar voetnoot1) | |
[pagina 68]
| |
I. Vrije vaart der neutralen tusschen moederland en kolonien eener oorlogspartij. | |
[pagina 69]
| |
van 1909, de Britsche ‘Regel van 1756’ buiten beschouwing is gebleven, zoodat Engeland volgens die Declaratie dien regel thans nog zou kunnen toepassen al is het beginsel ‘vrij schip - vrij goed’ algemeen en dus ook door Engeland aanvaard. (‘Le cas oû le navire neutre se livre à une navigation réservée en temps de paix reste hors de cause et n'est nullement visé par cette règle’, te weten: dat de vlag die een schip rechtmatig voert over zijn neutraal of vijandelijk karakter beslist). En toch is in Engeland verzet gerezen tegen die 2e al. van art. 57 omdat daarin niet met beslistheid voor de bedoelde cabotage de regel van 1756 is gesteld! | |
[pagina 70]
| |
o.a. door Engeland met Zweden (1661 en 1666) en met Denemarken (1670). Voor staten waarmede een oorlogvoerende geen desbetreffend verdrag hadden gesloten, decreteerden de oorlogvoerenden hun zeerecht. Engeland hield zich dan meestal aan het Consolato del mare (3e stelsel). | |
[pagina 71]
| |
| |
[pagina 72]
| |
oorlog geleerd, dat Engeland nog steeds van de gift der Voorzienigheid gebruik weet te maken. Niet geheel terecht is van de Gewapende Neutraliteit gezegd, dat zij hoegenaamd geen uitkomst heeft opgeleverd (neutralité armée = nullité armée). Want Engeland heeft in het laatst van den oorlog de neutrale vlag ontzien. Maar dit geschiedde alleen uit politieke overwegingen. Engeland wilde Katharina's ijdelheid streelen door haar inderdaad als ‘Wetgeefster der Zeeën’ te doen optreden. Het was er de Britsche regeering om te doen, nadat zij hare in den aanvang bedreigde machtspositie ter zee meer en meer had weten te handhaven, voor de toekomst ook op het Europeesche Continent hare machtspositie te verzekeren. Sedert Pruisen en Oostenrijk tot het Verbond waren toegetreden, wilde zij deze beide rijken niet tegen zich in het harnas jagen. Zelfs werd een Engelsch-Pruisisch-Russisch verbond door de Britsche regeering nagestreefd. Amerika was sedert de Britsche nederlaag bij Yorktown (19 Oct. 1781), waartoe de Fransche vloot onder de Grasse veel bijdroeg, voor Engeland verloren; alleen New-York bleef nog door Britsche troepen bezet. Na den val van het ministerie North (20 Maart 1782) erkende Engeland de Amerikaansche onafhankelijkheid (24 Sept.). Hiermede was, voor het door den langdurigen oorlog financieel uitgeputte rijk, de raison-d'être van den strijd opgeheven, terwijl de eerst zeer bedreigde Britsche machtspositie ter zee, na Rodney's schit- | |
[pagina 73]
| |
terende overwinning op de Fransche vloot bij Guadeloupe (12 April 1782) verzekerd was, en de vijandelijke kapers van de zeeën waren verjaagd. Maar het succes der Fransche vloot onder de Suffren in Oost-Indië, gevoegd bij den zwaren strijd tegen Tippo Saïb, deed Engeland inzien, dat het geraden was ook met Frankrijk vrede te sluiten. Nadat de Amerikanen op 30 Nov. 1782 de vredespreliminairen met Engeland hadden gesloten (tegen advies van Franklin, die dit een verraad aan de bondgenooten achtte) waren nu ook Frankrijk en Spanje genoodzaakt den oorlog te beëindigen (vrede van Versailles, 3 Sept. 1783). Met het door allen in den steek gelaten Nederland kwam de vrede eerst 20 Mei 1784 tot stand. Het succes van het Verbond der Gewapende Neutraliteit was dus slechts van kortstondigen aard. In het 5e Separaatartikel van het Verbond werd de hoop uitgesproken, dat in het vredesverdrag de regelen van het zeerecht der neutralen ook door de gewezen oorlogvoerenden zouden worden erkend. Dit is echter niet geschied omdat Engeland zich voor de toekomst dienaangaande niet wilde binden. De gevolgen daarvan zouden zich eerlang openbaren! In 1800 werd het bondsverdrag van 1780 weder voor den dag gehaald. In den oorlog der Tweede Coalitie (1798) tegen Frankrijk, waarvan Engeland onder William Pitt den Jongere, het middelpunt vormde, trad de Britsche marine weder op zoodanige wijze tegen de neutrale scheepvaart op, dat Paul I, die in 1796 Katharina was opgevolgd, daarover meer en meer ontstemd werd, hoewel Rusland zich bij de Coalitie had aangesloten. De liberale beginselen ten aanzien van het zeerecht door Bonaparte gehuldigd, trokken Paul I aan. En toen het bericht te St. Petersburg inkwam van het door Engelsche oorlogsschepen opbrengen van een Deensch konvooi met inbegrip van het konvooieerende oorlogsschip (‘Freya’) omdat dit zich tegen de doorzoeking krachtdadig had verzet (Juli 1800), trok hij zich uit de Coalitie terug. Engeland zond een eskader naar Kopenhagen ter begeleiding van een commissaris die de quaestie waarover Denemarken had gereclameerd, zou oplossen. Christiaan Gunther von Bernstorff (zoon en opvolger van Andreas Peter die in 1797 was overleden) stelde aan Paul I voor als bemiddelaar op te treden, maar Engeland | |
[pagina 74]
| |
weigerde. Daarop kwam onder de bedreiging van het Britsche scheepsgeschut een Britsch-Deensche Conventie tot stand, waarbij Denemarken de schepen terugkreeg, doch onder belofte dat het verder zou afzien van het verleenen van konvooi, terwijl nopens de quaestie van het konvooirecht naar een latere ‘bespreking’ werd verwezen. Nu herinnerde zich Paul de rechtsbeginselen zijner moeder. De tijden waren echter veranderd. Panin en Potemkin waren overleden (resp. in 1783 en 1791) en van eene ‘welwillendheid’ ten aanzien van Engeland was te Petersburg geen sprake meer, doch nòg minder dan in 1780 van een strikte neutraliteit. Oostenrijk was nauw met Engeland verbonden, maar Pruisen had zich, door de neutraliteitspolitiek van Friedrich Wilhelm III, van Engeland vervreemd en de aanzienlijke Pruisische, niet door eene vloot beschermde, handelsvaart leed groot verlies door de toepassing van het Britsche zeerecht. Na een Ukase tot het uitrusten van een belangrijke scheepsmacht te hebben uitgevaardigd, noodigde Paul Denemarken, Zweden en Pruisen uit, het Verbond van 1780 te vernieuwen (27 Aug. 1800), legde beslag op alle Britsche goederen in Rusland en embargo op de Britsche zich in Russische havens bevindende schepen. De stap door den keizer gedaan was dus beslist tegen Engeland gericht. De anti-Britsche stemming van Paul I werd nog vergroot omdat Engeland na het vermeesteren van Malta (5 Sept.), het niet aan de orde van St. Jan, waarvan de keizer grootmeester werd, ter beschikking stelde. De drie uitgenoodigde staten gaven aan Paul's oproeping gevolg (Dec. 1800); Denemarken echter slechts na krachtige pressie van uit St. Petersburg. Aan de 5 regelen van 1780 werden nog 2 nieuwe toegevoegd: 1o. Verplichting van den blokkadecommandant om den naderenden neutralen schepen den blokkadetoestand mede te deelen (bijzondere maritieme aankondiging ter aanvulling van de algemeene diplomatieke, door welken eisch implicite slechts eene effectieve blokkade als rechtsgeldig werd verklaard); 2o. De verplichting van de commandanten van belligerente oorlogsschepen om, na verklaring van den neutralen konvooicommandant, dat zich geen contrabande onder het konvooi bevindt, van doorzoeking af te zien. (Denemarken handelde hierdoor in strijd met zijne | |
[pagina 75]
| |
hierboven vermelde, te Kopenhagen met Engeland getroffen overeenkomst. Want, ook al mocht het voor zich zelf van het verleenen van konvooi afzien, zoo decreteerde het toch buiten Engeland om het konvooirecht). Engeland beantwoordde de sluiting van het Verbond met het leggen van embargo op alle Russische, Zweedsche en Deensche schepen die zich in Britsche havens bevonden. Door de hernieuwing van het Verbond van 1780 was ook het ‘gesloten’ karakter van de Oostzee door de gezamenlijke kuststaten dier zee weder gedecreteerd. Wel hadden achtereenvolgens Engeland, Nederland en Frankrijk in 1781 als oorlogvoerende staten dit beginsel aanvaard doch alleen voor den toenmaals bestaanden oorlogstoestand. Maar thans, nu Engeland er gunstiger voorstond dan in genoemd jaar en het tweede Verbond een uitgesproken anti-Britsch karakter droeg, verklaarde het de Oostzee voor ‘open zee’ en zond een vloot uit om den toegang tot die zee te forceeren. Nelson versloeg de Deensche vloot in de Sond (2 April 1801) en maakte zich gereed de Zweedsche vloot bij Karlskrona aan te tasten, toen het bericht van de vermoording van Paul I (aan de samenzwering om Paul tot troonsafstand te dwingen had een jongere neef van Panin, de vicekanselier Nikita P. deelgenomenGa naar voetnoot1)) en van diens opvolging door zijn zoon Alexander I eene geheele wijziging in den toestand bracht. De anti-Britsche politiek van Rusland maakte weder plaats voor de welwillendheidspolitiek van voorheen. Op 17 Juni sloot Rusland een verdrag met En geland waarbij het neutrale konvooirecht werd prijsgegeven en het zeerecht van het Consolato del mare werd erkend. Slechts werden door Engeland aan de neutralen eenige concessies verleend met betrekking tot de vaart op vijandelijke koloniën. Omtrent de blokkade werd de regel van het Verbond van 1780 overgenomen. Echter met dit verschil, dat een woordje daarin werd veranderd, waardoor, geheel tegen de bedoeling der betrokken neutrale staten, aan Engeland de mogelijkheid werd gelaten een kruiserblokkade toe te passen.Ga naar voetnoot2) | |
[pagina 76]
| |
Door Rusland in den steek gelaten, moesten nu ook Denemarken en Zweden tot het Britsch-Russische verdrag toetreden, en daardoor het ‘zeerecht’ door hen geproclameerd prijsgeven. Het eerste Verbond der Gewapende neutraliteit was, door Engeland's weigering om de daarin vervatte zeerechtsbeginselen voor de toekomst te aanvaarden, als een nachtkaars uitgegaan. Het bondsgebouw der Tweede Gewapende Neutraliteit werd door het Britsche scheepsgeschut in puin gelegd, en de bondsleden werden gedwongen, onder verzaking hunner rechten, het Britsche zeerecht te erkennen.Ga naar voetnoot1) Voor Denemarken was het gebeurde in 1801 het voorspel van de tragedie van 1807. Ter beoordeeling van het eindresultaat, dat het verbond voor een kleinen neutralen staat met een uitgebreiden zeehandel heeft opgeleverd, moeten wij Zweden buiten beschouwing laten omdat dit in 1780 en 1800 zeer anti-Britschgezinde land slechts door van te voren niet te voorziene omstandigheden in 1801 ontsnapte aan het lot dat Denemarken toen heeft getroffen. In 1807 had Zweden's politiek zich ten gunste van Engeland gekeerd. Zweden was na zijn toetreding tot de op 11 April 1805 gesloten Derde Coalitie, Engeland's bondgenoot. Denemarken daarentegen had standvastig zijn politiek van strikte onzijdigheid voortgezet. Na den vrede van Tilsit (7 en 9 Juli 1807) stond de Russische internationale politiek weder in het teeken der Franschgezindheid en de Britsche regeering droeg kennis van den inhoud der geheime artikelen van het Fransch-Russische vredesverdrag, waarbij | |
[pagina 77]
| |
Alexander I zich met Frankrijk tegen Engeland had verbonden. En om nu te voorkomen, dat het in 1780 en 1800 met het neutrale Rusland verbonden geweest zijnde Denemarken zou zwichten voor den drang van uit St. Petersburg uitgeoefend om zich aan de zijde van Rusland en Frankrijk te scharen, voerde Engeland de Deensche vloot weg, wierp daardoor dit kleine land (dat zoowel aan de land- als aan de zeezijde zijn neutraliteit krachtig beschermde) in de armen van Frankrijk, waarop de Britsche regeering aan het ter zee machteloos gemaakte Denemarken den oorlog verklaarde! Door zijn neutraliteitsverbond met Rusland in 1780 en 1800 werd Denemarken dus medegesleept in den maalstroom der wisselvallige Russische internationale politiek! Die ervaring, door Denemarken opgedaan, bevat een ernstige waarschuwing voor iederen kleinen staat, waarvan de afzijdigheidspolitiek een strikte neutraliteit in iederen oorlog tusschen andere staten gevoerd medebrengt, om zich nimmer met eene groote neutrale mogendheid te verbinden ter gezamenlijke bescherming van hun zeehandel. Maar ook een zoodanig verbond alleen tusschen kleine staten zou geen aanbeveling verdienen. Zulk een verbond zou, tegenwoordig minder dan ooit, zin hebben omdat, in verband met de heden ten dage aan de maritieme strijdmiddelen te stellen eischen, de zeestrijdkrachten van kleine staten ten eenenmale onvoldoende zijn om op de uitgestrekte wereldzeeën met eenige kans op succes hun zeehandel daadwerkelijk te beschermen. Daarom blijft er voor de kleine neutrale staten, wat hun zeevaart betreft, niets anders over dan bij voorkomende gelegenheden te protesteeren tegen een willekeurig optreden van belligerente oorlogsvaartuigen ten nadeele van hunne onderdanen. Zulk een protest kan eene billijke schadevergoeding ten gevolge hebben. Bij den strijd voor de zeerechten der neutralen loopt de quaestie echter niet over dergelijke gevallen, maar over de algemeene beginselen, die door de oorlogvoerenden worden toegepast. Het ging bij de twee Verbonden van Gewapende Neutraliteit om het systeem, d.i. om de groote beginselen van het neutrale zeerecht, maar niet om de eene of andere incidenteele overschrijding zijner bevoegdheden door den een of anderen commandant van | |
[pagina 78]
| |
een belligerent oorlogsvaartuig, waar de quaestie van het al of niet geoorloofde der door zijne regeering toegepaste beginselen geheel buiten stond. En het is in dit opzicht, blijkens de ervaring, nog steeds met het neutrale zeerecht treurig gesteld, in weerwil van het vastleggen der grondbeginselen in algemeene verdragen (waarvan trouwens slechts de Declaratie van Parijs van 1856 algemeen geldig is). Want de oorlogvoerenden kunnen onder een beroep op de bijzondere oorlogstoestanden, altijd wel middelen vinden om onder allerlei vormen die grondbeginselen uit te schakelen. In 1856 (Declaratie van Parijs) werden eindelijk 4 regelen van het zeerecht der neutralen vastgelegd: 1o. Afschaffing der kaapvaart; 2o. Vlag dekt de lading; 3o. Onschuldige neutrale lading is zelfs onder vijandelijke vlag vrij; 4o. Slechts de effectieve blokkade is rechtsgeldig. De quaestie betreffende de contrabande en die betreffende het neutrale konvooirecht bleven onopgelost, terwijl ook de omschrijving van het materieele zeerecht waarvan nog slechts de grondbeginselen waren aangegeven, achterwege bleef. Dat er echter in Britsche kringen nog gedurende geruimen tijd groote ontevredenheid heerschte over het prijsgeven van het oude Britsche ‘zeerecht’ werd niet alleen bewezen door de uiting van Lord Malmesbury (kleinzoon van den op blz. 58 genoemden staatsman Harris) in 1862 in het Britsche Parlement, maar vooral door de stichting in 1874 van ‘The maritime leage for the resumption of naval rights by Great Britain’, waarvan als doel werd aangegeven: ‘The sole object of this league is to procure the withdrawal of Great Britain from the Declaration of Paris of 1856.’ Dit doel werd uiteraard niet bereikt. Maar noch het Verdrag no. XII van de Tweede Haagsche z.g. ‘Vredesconferentie’ (1907) nopens de instelling van een Internationaal Prijzenhof, noch de zeerechtdeclaratie van Londen (1909) bevattende eene nadere vaststelling van het materieele neutraliteits-zeerecht,Ga naar voetnoot1) is geratificeerd. De gevolgen daarvan ge- | |
[pagina 79]
| |
durende den wereldoorlog behoeven niet nader te worden uiteengezet. De wedstrijd der oorlogvoerenden in de schending van de zeerechten der neutralen, reeds dadelijk ingeleid met de schending van het zeemijnen-verdrag (no. VIII van 1907) door Duitschland en Oostenrijk, nam gaandeweg zulke verhoudingen aan, dat Fauchille (Tome II p. 825) terecht dienaangaande zegt: ‘L'expérience a malheureusement montré que la pratique internationale, bien loin d'accuser un progrès, témoigna d'une sérieuse régression.... (même) les anciennes (règles), qu'on pouvait croire définitivement acquises - celles de la déclaration de Paris - furent également méconnues.’ Helaas werden ook ten aanzien van de zeerechten der neutralen Cicero's woorden, gesteld aan het hoofd van dit artikel, opnieuw bewaarheid.
Niet slechts gedreven door overwegingen van zedelijkenmaar ook door die van materieelen aard, zien de volken reikhalzend uit naar een toestand waarin de vrede op meer afdoende wijze is verzekerd dan helaas thans nog het geval is. Over de zedelijke motieven behoeft hier niet te worden uitgeweid. Ook de materieele liggen voor de hand. De tegenwoordige crisis bewijst, dat niet slechts tijdens den oorlog maar ook nog gedurende een lange reeks van jaren daarna de nadeelige economische en financieele gevolgen van den oorlog zich op verontrustende wijze openbaren. Thans is de hoop gevestigd op de ontwapeningsconferentie, die de uiterst moeilijke taak zal hebben het vraagstuk van ‘Veiligheid en bewapeningsvermindering’ op te lossen. Dit zal slechts dàn op bevredigende wijze kunnen geschieden wanneer zij er in slaagt tusschen de beide elementen van het probleem een zoodanig onderling verband te leggen, dat geen staat meer voor zijne veiligheid alleen op zichzelf is aangewezen. En hiertoe is het noodig het Volkenbondspact zoodanig te wijzigen en aan te vullen dat vooreerst iedere staat die, onder welke omstandigheid dan ook, een oorlog ontketent, als de misdadiger kan worden aangewezen, en nimmer de exceptie van ‘rechtmatige zelfverdediging’ kan opwerpen. En voorts, dat die misdadiger, hij moge lid zijn van den Vol- | |
[pagina 80]
| |
kenbond of niet, alle leden van den Volkenbond met vereende krachten tegenover zich zal zien gesteld, die hem zullen dwingen zijn krijgsbedrijf te staken, terwijl hem de straf voor zijn misdrijf niet zal ontgaan. Eerst als zulk een toestand op hechten grondslag zal zijn gevestigd, zal er voor geen der leden van den Volkenbond van bijzondere ‘neutraliteitsrechten’ meer sprake kunnen zijn of behoeven te zijn, omdat de oorlog in de tegenwoordige beteekenis, n.l. die van uiterste middel tot oplossing van statengeschillen, zich niet meer zal voordoen en zal hebben plaats gemaakt voor eene ‘bondsexecutie’ gedurende welke ‘neutraliteit’ niet meer bestaat.Ga naar voetnoot1) Zal de ontwapeningsconferentie er in slagen reeds in 1932 zulk een toestand in het leven te roepen? Het valt te betwijfelen. In het Oosten is nog geen dageraad te bespeuren en is alles nog gehuld in de duisternis van onzekerheid en gevaar, zoodat de benauwende vraag zich opdringt: ‘Wachter, wat is er van den nacht?’ In het door de natuur met rijke hulpbronnen bedeelde Rusland met eene bevolking van 150 millioen zielen die door hare regeering met allerlei drastische middelen wordt gedwongen tot de uiterste krachtsinspanning voor een gering loon, is de oorlogspotentieel voor geen juiste berekening vatbaar. En eene afdoende controle ter voorkoming van geheime krijgstoerusting is in dit zeer uitgestrekte territoir practisch onuitvoerbaar. Dit is nog des te meer bedenkelijk omdat het Sovjetbestuur voor geen middelen terugdeinst om zijn despotische macht in het binnenland te bevestigen en zijne geheime revolutionnaire propaganda in het buitenland te voeren. De Russische beweringen van vredelievendheid zijn vanzelfsprekend. Het Sovjetbestuur wil nog tijd winnen voor eene ongestoorde voortzetting van zijn economischen oorlog tegen het kapitalisme en voor zijn geheime revolutionnaire propaganda in het buitenland. De krachtige bewapening van Rusland en de bijzondere bevoorrechting van den militairen stand zijn onrustbarend. Want in weerwil van allerlei open- | |
[pagina 81]
| |
bare instellingen (propagandistische scholen, vereenigingslokalen, schouwburgen enz.) verkeert het grootste deel der Russische bevolking in een ellendigen toestand, die aan het door een strenge censuur van het buitenland afgescheiden volk wordt voorgesteld als een noodzakelijke overgangstoestand voor de overwinning van het communisme. Vooral tegenover het Russische gevaar moet Europa op zijn hoede zijn! Maar toch bestaat er grond voor de hoop, dat de Ontwapeningsconferentie althans een stopzetting van den bewapeningswedstrijd en wellicht eenige bewapeningsvermindering zal weten te bewerken, als begin eener aanzienlijke inkrimping der nationale weermiddelen. Mochten dan ook op de conferentie nog slechts eenige schreden worden gezet op den weg die tot den door alle weldenkenden gewenschten toestand leidt, dan moge dit degenen ontmoedigen die, zonder dat zij de groote moeilijkheden die zich hier voordoen ernstig hebben overdacht, met zevenmijlslaarzen hadden willen zien voortsnellen, degenen die de onmogelijkheid hiervan moeten erkennen zullen den moed niet verliezen, en blijven gelooven in den oprechten wensch der volken om, onder het achtereenvolgens verwijderen van de hindernissen die zich op dien weg bevinden, gestadig voort te schrijden in de richting van den eindpaal, waarop de door het ‘eeuwige licht’ beschenen woorden prijken: Vrede op aarde. Zij die gelooven haasten niet.
H.L. van Oordt |
|