De Gids. Jaargang 95(1931)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 331] [p. 331] Gedichten De Tuinier Hij is voortaan alleen nog maar tuinier, Vergat voorgoed de straten en de steden En hij verzorgt, verlost van zijn verleden, De teere phlox, de stralende anjelier. Hij woont zoo ver, wie achterhaalt hem hier? Het kleine dorp ligt rustig daar beneden.... Zijn leven heeft voortaan geen andre reden, Dan de berusting van het vreedzaam dier. Maar soms in vroegen nacht, wanneer de maan Oranjekleurig bloeit aan de bewaasde kimmen, Voelt hij zijn hart heel even sneller slaan, Als hij ziet rijzen in opalen gloor Al de gedaanten uit het rijk der schimmen Die hij bemind heeft en voorgoed verloor. [pagina 332] [p. 332] Gescheiden Den zomernacht die hen zoo diep ontroert Zal hij wellicht, zij nimmermeer vergeten; Hij was als zij: verwonderd en vervoerd, Zij niet als hij: gepijnigd en verbeten. Een streelende arm die om een hals zich snoert Is wel een band, maar niet voor het geweten: Zij kunnen zalig zijn, van de aarde ontvoerd, En verder nooit iets van elkander weten. Maar eenmaal komt een zomernacht als deze, Dat ze in een ster of in een vogelkreet Het uur herkennen dat geheel hun wezen Deed rillen van een bovenaardsch genot, Om te verkeeren in 't onzegbaar leed Der eenzaamheid. Dan zijn zij rijp voor God. Jan van Nijlen Vorige Volgende