Vele Nederlanders, die met gepasten nationalen trots den voortgang van de Zuiderzee-werken volgen, zullen niet zonder angst ook wel eens hebben gedacht aan de vormen, die het nieuwe landschap en de dorpen en huizen, die er zullen ontstaan, zullen aannemen. Onze tijd pleegt niet meer spontaan de eenvoudige dingen van dagelijksch gebruik noch ook de grootere werken in een vorm te produceeren, die door schoone verhoudingen den beschouwer aangenaam aandoen. Zal er van dit nieuwe polderland iets terecht komen, dan zal op dit gebied doelbewust werk gedaan moeten worden. Er zijn teekenen te over, die er op wijzen, dat, indien zulks niet geschiedt, het nieuwe landschap een troosteloozen aanblik zal bieden.
Het Nederlandsch Instituut voor Volkshuisvesting en Stedebouw heeft nu de taak ondernomen een studie te doen maken ter voorlichting van degenen, die het landschap zullen ‘maken’. Eene commissie bestaande uit de Heeren D. Hudig, Th.K. van Lohuizen, H.E. Suyver en P. Verhagen Szn. heeft door bestudeering van de geschiedenis der oude droogmakerijen zoowel als door tallooze omzwervingen met de camera door onze landouwen, een kostbaar materiaal voor het beoogde doel verzameld. De Heer D. Hudig heeft over dit materiaal het rapport geschreven, waarvan de naam hierboven is aangehaald.
In den aanvang spreekt de Heer Hudig ervan, dat het beslissende woord in deze moet worden gesproken door den ‘schepper’ van het nieuwe land en hij voegt erbij, dit zal niet de waterstaatkundige noch de landbouwkundige zijn en, droevig genoeg en kenschetsend voor onze wortellooze of liever ontwortelde samenleving is het, dat er geringe kans bestaat, dat genoemde technici langs de lijnen hunner praktijk werkend daarmede tevens onbewust en spontaan schoonheid zouden voortbrengen. Dat dit bewust voortbrengen van schoonheid door anderen dan de technici gevaren bergt, de samensteller zelf voelt de bezwaren en geeft argumenten, die de noodwendigheid van een systematisch optreden inderdaad aantoonen, welke theoretische bezwaren men dan ook voelen mag. Het voorbeeld van de Haarlemmermeer zoo ongunstig afstekend bij de andere, oudere polders, toont wel aan, dat het de moeite waard is te doen wat men kan.
Men mag inderdaad bewondering hebben voor het werk door de rapporteurs verricht door een collectie van photo's te verzamelen, zooals bij mijn weten nog door geen ander is tezamengebracht.
Aldus de elementen van schoonheid van het Hollandsche polderlandschap opzoekend en analyseerend, geeft het rapport een schat van gegevens, die zeker bij het scheppen van het landschap van de grootste waarde zullen blijken.
Moge dit boekje in vele handen komen en moge zijn invloed groot zijn. De samenstellers verdienen dank voor hunne enthousiaste poging iets te bereiken op een gebied, dat anders niet of te laat de aandacht van Nederland zou hebben getrokken. De uitvoering van het boek en de reproductie der photo's zijn voor het grootste deel uitstekend.
C.d.I.