De Gids. Jaargang 93(1929)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 153] [p. 153] Gedichten. I. Hard is het leven als verdroogd, zwart brood En bitter soms als giftig paarse bessen. Maar God is wijs en goed, zijn liefde groot, 'k Onthield het goed uit oude, vrome lessen. 'k Herinner mij nog zooveel jaren later Dat zonderling en ongegrond verhaal. Maar aan mijn lichaam vreet een trage kwaal, En ik besta als Tantalos aan 't water. Hunkerend aan den rand van liefde en leven, Zóó dicht bij het geluk verkommer ik. Als ik wellicht gefaald heb en misdreven, 'k Hield toch iets over van mijn kinderblik. Waarom viel ik zoo diep in ongenade? Ik wilde zacht en teeder voor een vrouw Zijn, spelen met een kind, en om het kwade Dat ik bedreef had ik oprecht berouw. O God, geloof mij, dit is geen vervloeken, Het is een angstig en opstandig smeeken. Eenzaam en ziek blijf ik naar liefde zoeken En ik houd vol totdat mijn oogen breken. [pagina 154] [p. 154] II. Vanavond overdacht ik lang mijn leven. Ik zag dat bijna alles mij begaf. Koelbloedig heb ik toen dit opgeschreven: Van tranen en van klachten zie ik af. Ik was gezond, mijn lichaam werd wormstekig. Toch klopt mijn pols en ik ontsprong den dans. Mijn bloed is vurig. Zie, ik ben hardnekkig. Verliezers spelen hoog, wagen hun kans - En ik had lief - er is geen woord op aarde Waarin het helder heil dier liefde straalt. Zij ging en ik bleef achter en ontwaarde Het duister dat de sterren achterhaalt. Nu ga ik door de nachten en de dagen, Klein schip door niets dan zee en lucht omringd. Hij kent een vrijheid bitter en volslagen, Die door een leegte verder gaat en zingt. [pagina 155] [p. 155] III. 't Bevreemdt mijzelf wat ik tenslotte vond: Ik hield mij voor verslagen en doorwond, Doch goed en kwaad dat ik hier ondervond, Het sloot een onvermoed maar diep verbond. Wonderlijk leven, eindelijk doorgrond, Het duurt zijn tijd totdat men het verstaat, Tot men zijn eigen somberheid verlaat En met een glimlach in een stil gelaat Lijdzaam en onbekommerd verder gaat. Herfst 1928 Anthonie Donker. Vorige Volgende