| |
| |
| |
Hollanders in en uit den vreemde.
Vierde hoofdstuk.
I.
Rob Molenaer was niet verbaasd.
- Me voorgevoel! lachte hij.
- Voorgevoel?
- Dat ook jij naar ons land terug zoudt komen. Dat mij de eer te beurt zou vallen, tot een voorbeeld te zijn voor een man als ingenieur Adolf van Hooren. Haast zei ik: zoo blijkt het toch ergens goed voor, dat Waf-Waf me Brussel misgund heeft. Ook gij zult moeten wennen, Heer!
- Hoe lang is 't nu, arme jongen? vroeg Pau en keek Rob lachend aan, met een schijn van deernis in stem en oogen, die niets wou zijn dan plagerij.
- Ik, chère madame, spook van een spotster, zit me nu vijf maanden hier te ver....velen.
- Verveel je je?
- Als ik er tijd voor vind! 't Is werken in zoo'n krantenkazerne.
- Dolf komt om te kùnnen werken.
- Ja, zei Dolf, ik heb het te pakken! Soms denk ik: die vervloekte Sam, de goeiert draagt schuld aan al m'n ellende!
- Ellende! verweet zijn vrouw koket.
- Dan geen ellende, dan plezier. Maar jij zult je Ukkelsche tuin betreuren.
- Gek toch, die mannen, wijsgeerigde Paula. Nu het verkocht is, met prachtige winst, treurt Dolf dat hij zijn huis niet meer heeft. Eerst was 't: we zitten met het huis!
| |
| |
- En nu wil zij, dat ik hier bouw. Maar de grond is duur in Holland.
- Te Brussel niet? vroeg Rob ongeloovig.
- In Ukkel kreeg ik hem goedkoop; vooral de overtuin voor een schijntje.
- In Muiderberg is ie evenmin duur, zei Paula, als was zij precies op de hoogte.
- Nou ja, maar dat zou onzin zijn!
- Kon jij te Brussel geen werk vinden?
- Als teekenaar had ik wel wat kunnen krijgen, of wat dan heeten zou assistent. Maar geen opdracht om te bouwen.
- Och, hij heeft ook niet gezocht.
- Gezocht? Ik heb niet aangebeld: heeft meneer of mevrouw ook 'n villa noodig? Maar de relaties die ik had, heb ik gebruikt om nieuwe te krijgen. Zelfs korte tijd op de Hollandsche Club, hoewel ik al te duidelijk merkte, dat men me liever zag gaan dan komen. Nog altijd boosheid om 't paviljoen! Er wordt daar nagekletst over die tijd - en 't is nu bijna twéé jaar geleden! met Hollandsche kleine-stads-jaloerschheid. Ongeloofelijk, toch waar! De heeren waren extra-boos, omdat ik er al die tijd niet geweest was. Nu wou men me blijkbaar er niet meer hebben. De grappen vlogen om me ooren. In ‘mijn’ paviljoen, daar kwamen de dames, dáár had ik het toch zóó gezellig gehad. Nu dat gedaan was, lang voorbij, kwam ik faute de mieux naar de Club. Waarheid! Gretig voorgezet, getruffeld met nijdassigheden, die zelfs het paviljoen niet spaarden. Als bouwwerk was 't maar half geslaagd. Ook naar het oordeel van Hollandsche vaklui.... Ik kaatste terug met te vragen naar Wijbrands, of die nog wel eens op de Club kwam. 't Was dom, want ik kreeg de waarheid te hooren, dat Wijbrands al járen uit Brussel weg was: hij keerde bijtijds terug naar zijn land, omdat ie begreep als vreemdeling in België nooit carrière te maken. Toen ik, doodkalm: - Misschien ga ik ook. En nu het toeval dat me diende! Het zeggen werd oververteld aan Messner, die me een brief schreef: WelEdele Heer, dat ie bereid was me huis te koopen. Ik terug: Weledelgeboren. Maar toen ie kwam praten, was 't je en jou.
| |
| |
- Dolf's gemoed werd weer een-en-al vriendschap, toen Messner betalen wou wat ie 'm vroeg.
- Slecht mensch, die vrouw van jou, vond Rob.
- Merk je dat nu pas? De ramp van me leven. Liefst liet ik 'r rustig achter in Brussel.
- Gisteren zei ie dat ik 'm naar hier drijf.
- Dan heb ik gisteren één keer gelogen. Je schikt je hierin wel naar mij. Ik wil aan 't werk. Misschien een gril, maar ik kan niet meer lanterfanten. Toen 'k als jonghelingh me vak koos, was ook dat kiezen misschien een gril; 't vak heeft als alles onaangenaamheden, toch wil ik probeeren er iets in te doen - hoe, dat heb ik nog niet voor mekaar. Praktisch sta ik er leelijk buiten. Het is een weldaad geweest van Oom Sam, dat ie het met me heeft durven wagen; nog wel hier, waar ik kwam als een vreemde!
- Vreemde, jij! In Amsterdam!
- Juist in Amsterdam, Mevrouw, al mocht ik er u indertijd ontmoeten. Ik wil niet zeggen: Brussel is achter, maar wel is de kunst van het bouwen hier verder. En de praktijk van het vak verschilt. Mijn eigen huis, nu ja, dat ging, al hebben ze me beetgenomen. Alles bijeen, bij de prijs van de grond, kwam het pand me niet te duur en ik krijg er nu heel wat meer voor. Maar van Oom Sam was het stellig een waag - die ik dank aan de Groote Soirée! - en zonder de prachtige hulp van Wessels, die me niet enkel een opzichter leende, die me geraden heeft en gewaarschuwd, zoodat de boel ten slotte liep, had ik Oom Sam niet goed kùnnen bedienen, bij me totaal gebrek aan ervaring. 'k Zal Wessels' hulp ook niet vergeten! Gisteren was ik even bij hem, morgen zullen we samen eten. Kom jij dan ook Rob? Met ons vijven, ten minste als hij zijn vrouw nog meekrijgt; gisteren maakte zij bezwaar. Zes uur precies vóór Américain. Wij lunchen bij Rosa op Muiderberg.
Rob deed zijn best, maar hij zat zich te schamen. Hij zag verten in 't luchtige praten van Dolf en in zijn toekomst zag hij weinig, terwijl zijn heden lag in dit hok van een naargeestig vertalersvertrek, naast de rumoerigheid van die redactie, waar hij gerekend werd toe te behooren. Het tweetal was hier doorgedrongen: zij, nagegluurd uit open deuren - nooit bleef er immers één deur gesloten.... behalve die eenige,
| |
| |
achteraan, waar Molenaer zich kniezerig opsloot. Wel was dit bezoek hem een blije verrassing, daar de Brusselsche intimiteit bleek gebleven, ook voor 't besef van Dolf en Paula. Maar overrompeld was hij toch, in de schamelheid van zijn gedwongen verhuizing. Dolf die met plezier terugkwam; wien niemand een eisch stelde, dan - hij zelf!... En ik, dacht Rob, met mijn eeuwig beklag, alleen omdat een ander van mij eischt....
| |
II.
De invitatie nam hij aan. Hij stak zich al vóór het ontbijt in gala en borstelde hevig na in zijn cel, toen het tijd werd voor 't rendez-vous. Wessels vond hij er, niet Mevrouw.
Ontsteld dacht hij even aan Dolf's ervaring bij andere, te nette vrouwen, maar Wessels' verhalen stelden gerust: er was daar een nest vol kinderen, dat de moeder nooit alleen liet. Rob zag dat de schildering Paula in het minst niet deerde en het werd een gezellige maaltijd. Een afspraak bleek te zijn gemaakt tot wat Dolf ‘de kongsi’ noemde: Wessels en hij zouden samenwerken; doch hoe en wanneer moest nog worden geregeld. Eerst ging het echtpaar den boedel halen, Wessels noemde een garde-meubles, en dan wilde Dolf een studie-reis doen, waar Pau hem bij zou vergezellen. Wessels zou in den tusschentijd uitzien - waarnaar, werd met halve woorden besproken en Rob vermeed onbescheiden vragen.
Wel liet hij zich overhalen van het eigen doen te spreken. Het werk aan de krant viel in zooverre mee, als hij nooit de straat op hoefde. Waf-Waf had hem te lang doorzien en vond hem eigenlijk minderwaardig: heelemaal geen journalist, daarom onbruikbaar als correspondent. Een Vlaming deed nu het werk daarginds, hij hoorde hier bij ‘Buitenland’, werkte mee aan de zuiderpost: België, Frankrijk, Italië, Spanje, onder leiding van Van Goyen, die als ‘chef van Buitenland’ troonde en het dagelijksch overzicht schreef. Met de vertaling van telegrammen had Rob aanvankelijk moeite gehad; rebussen waren het, door de verkorting en de fouten bij het seinen. Maar nu zat hij ook daar wel in en wist
| |
| |
zich voorgoed geborgen; te Brussel bleef 't helaas een schopstoel, telkens de man die achteraan kwam.
- Rob op zijn hofje, plaagde Paula.
- Heb je nog tijd voor jezelf? vroeg Dolf.
- Dat is vriendetaal, lachte Rob. En hij bekende, meer voort te maken, nu de avonden na de krant, dan ooit op heele dagen te Brussel.
- Rest het probleem van de kwaliteit, maar opschieten doe ik hier veel beter.
Dolf informeerde naar den roman, die, naar hij dacht, al had moeten verschijnen.
- Af, maar ik houd hem nog wat in me la. Zal je wel 'es de uitlegging geven.
En weer vertelde hij van de courant: die vreemdheid, voor iemand aan stilte gewend; die professioneele nervositeit, met ruzies over kleinigheden en groote besluiten, opeens genomen, in een soort fatalistisch wagen, omdat er één tiran, de tijd, is. In zulke momenten toonde Waf-Waf, anders het rumoerige ongeduld zelf, een kalmte die den toestand beheerschte en meestal deed hij een goeden greep, soms tot verbazing van Van Goijen, die eerst zijn ergernis moeilijk verborg.
- Waf-Waf is de baas?
- Ja, waarachtig, altijd; alleen in Beurszaken laat ie zich leiden, voor 't weinige dat de courant daar leidt.
- Je meent de Beurs, met groote b.
- Allebei! Van zijn portemonnaie laat ie het toezicht ook aan de directie, die voortdurend poffen moet. Hij heeft en houdt een optimisme, dat Van Goijen nog al bezwaart, maar dankt juist daaraan zijn gewildheid, want hij is populair in de stad.
- Niet in alle kringen, wist Wessels. Zijn bijnaam is geen compliment.
- Och, zei Rob, dat weet ik niet. Waf-Waf de druktemaker, nu ja. Niemand neemt hem geheel au sérieux. Maar doet men dat ooit de journalistiek? Wenscht het publiek daar volledige ernst? De krant was altijd het closetpapier - tegenwoordig niet meer, men heeft nu beter.
- En dat zegt een krantenschrijver!
- Deemoed, Dolf, na zelfkastijding. Toch doet een krant
| |
| |
wel degelijk nut. Daarom vraag ik jou: heb je geen lust, wanneer je voor je vak op reis gaat, bouwkunst-brieven te schrijven voor ons?
Pau was de eerste die opveerend ja zei. Dolf, vond ze, moest dat zeker doen. Ook Wessels zag er wel wat in. Dolf moest er eerst eens over denken.
Men reed om de koffie naar 't Vondelpark. Er zaten veel menschen vóór 't paviljoen. Dolf legde een nog bestaand hartzeer bloot toen hij, met Rob achter Wessels en Paula, paviljoens ellendige dingen noemde. En daar de bediening te wenschen liet, door langzaamheid en slordigheid, prees hij zijn zwartjes, gedruischloos en vlug. 't Gaf aanleiding tot wederzijds vergelijken. Rob kreeg zijn Hollandsch ontbijt van de meid, een del dat van zijn karnemelk dronk en er op de gang water bij schonk; zijn hospita heette nu ook mevrouw, anders dan die van z'n vroegere kamers, maar knoeide net zoo hard met het boekje. En heibel maakte ze over zijn thee, omdat hij die meebracht en zelf wou zetten. Niets liep er rustig, zooals in Ukkel, waar Madame in de derde persoon sprak en zuinig was, oók - o, triomf! - op haar woorden. Hier vond men hem blijkbaar veels te groo'sch, maar deftig genoeg om bedrogen te worden met de waar en met den prijs.
- Amsterdam is onmogelijk duur.
- Duurder dan Brussel? vroeg Wessels verwonderd.
- Voor wie de adressen daar weet, ongetwijfeld.
Paula meende dat Rob gelijk had, althans voor behoeften als de zijne.
- Eén verbetering hier bij het eten is, dat ik nu ook groente krijg. Die was in Brussel niet te betalen.
- En karnemelk?
Ja, dat was waar, daar was daarginds niet aan te komen. Als Sjarlot er nu maar geen water bij deed!
Na een paar maal in de richting van zijn polshorloge te hebben gegluurd, verklaarde Wessels te moeten verdwijnen.
- Als we hem brachten? stelde Dolf voor. Zijn kortste weg is door het park.
Weer wandelde Paula naast den gast. De vrienden kwamen achteraan en Rob gaf uiting aan zijn vriendschap. De duister- | |
| |
nis onder het lage loover stemde tot een vertrouwelijkheid, die hem van allen schroom onthief.
- Ik vind het heerlijk, dat jullie hier komt!
- Hoe sta je met de andere vrienden?
- Iets van het clubje heb ik nog. 's Zaterdagsavonds, vrij geregeld. Op Zondagen heb ik visites gemaakt, zelfs ging ik één keer naar Lucie....
- Maar je roman? ontweek Dolf vlug.
- Klaar, maar voorloopig opgeborgen.
- En je hadt al een datum voor 't publiceeren?
- Er is me te veel aan dat boek gelegen; 'k meen niet om literaire waarde, maar om de indruk die het zal maken. 't Geeft, niet in de feiten, wel in gevoelens, glashelder een afbeelding van me jeugd, Vader, Moeder, die allebei trekken, aan ons twee kinders en ook aan elkaar, om het gezin bijeen te houden. Was dat behoud die worsteling waard? Wij kinderen geven niets om elkaar, al te verschillende karakters en opgegroeid onder oneenigheid. Dáárin de opvoeding?.... Toch ben ik dankbaar en bewonder me beide ouders; echtscheiding is iets afschuwelijks. Vroeger was het in Holland exceptie, maar de meening erover verandert. Als nu de indruk van mijn boek, zoo overvol van huuw'lijksleed, was dat het vóór de echtscheiding pleit, zou ik me schamen jegens me ouders. Ik wilde uiting geven aan lééd; me boek is, als je wilt, tegen het léven. Bij al het optimisme in Holland, vrees ik verkeerd te worden verstaan. Daarom laat ik het nog wat liggen. 't Komt wel, maar misschien gewijzigd.
- En je werkt?
- Ja. Heel iets anders. Dat vertel ik later wel!
* * *
Rob tikte den volgenden dag bij den Baas; deelde dien mede dat Dolf van Hooren uit Brussel weer naar Amsterdam kwam en zich hier dacht te associeeren, maar, ook omdat hij nog geen huis had, eerst een paar maanden wou op reis gaan, een architektonische studiereis, met Noord-Duitschland te beginnen, waarover hij Reisbrieven wenschte te schrijven - of het iets voor ‘De Koophandel’ zijn kon.
| |
| |
- Komt Van Hooren naar Holland terug? En.... die vrouw?
- Mevrouw van Hooren komt mee, natuurlijk. 't Zal een verhuizing zijn voor goed.
- Zoo.... Dat lijkt me een heel besluit... Wat zal je neef Den Duycker zeggen?
- Van Hooren heeft met hem gebroken.
- En De Ridder?
- Daar is hij goed mee.
- Enfin.... En nu wil hij reisbrieven schrijven? Kan ie dat?
- Ik denk van wel. Over Oud Vlaamsche Kunst schreef ie uitstekend. En zijn tekst bij gekleurde schetsen van ambachtskunst op de Brusselsche tentoonstelling was even duidelijk als kort. Dat boek had veel succes in Duitschland.
- Laat hij dan 'es komen praten.
Dolf kreeg een opdracht voor zes feuilletons, die hij onderteekenen zou.
| |
III.
De reis werd anders dan Dolf bedoeld had. Het oppakken vermoeide Paula, zij deed er veel zelf bij en vooral onderging ze sterk den weemoed dit plekje van zooveel geluk te verlaten. Toen de laatste wagen was weggereden, zoodat er alleen nog hun koffers stonden; toen Dolf een paar kleine dingen betaalde en ook Céline haar geld zou krijgen, barstte Paula uit in snikken.
- Ach, Madàm'! Céline schoot toe, terwijl ze ook iets als een snik deed hooren en Dolf deinsde bij de gedachte, zijn vrouw naar vreemde streken te voeren, waar hij zijn vak vond en zij niets.
De auto, opgebeld, stond vóór het hek.
- Wacht nog even, zei Dolf. Eén boodschap....
Hij reed naar het Ukkelsche postkantoor, schreef daar een lang telegram voor Holland, behoorlijk ‘antwoord betaald’ erboven; en keerde toen terug.... naar haar, met sterk het besef: niet meer naar huis, die holle leegte was dat niet meer...
| |
| |
Eén sleutel had hij in den zak, den tweeden mocht Céline houden, die den volgenden morgen terug zou komen, en schoonmaken met twee femmes de ménage.
‘Laat ik om deze sleutel denken,’ met die gedachte reed hij voort en hij wist: de kleinigheden zijn ook nu het ergste, 't meeste, maar ze zijn een afleiding tevens, net als bij een sterfgeval.
De koffers werden opgeladen. - Vaarwel, Céline, je komt dus morgen! Ik breng mijn sleutel bij meneer Messner. - Nu naar de Corvet's, die met hen zouden eten.
- Wat een bak van een wagen! vond Pau.
- Niet goed? De koffers en onze gasten?
- Ja!.... Och, jij denkt zoo heerlijk aan alles. - En zij vlijde zich tegen zijn borst.
Dolf kreeg zijn geheim op de lippen, maar hij wist het te bewaren. Eerst de Corvet's. Van hen naar de Walter's. Dan met zijn zessen naar Messner's huis. Dolf liet de auto iets vroeger stoppen, stapte uit: - Monsieur est là? Neen, meneer en mevrouw waren uit. Behoorlijk zwaarwichtig gàf hij den sleutel. Alles was voorbereid voor morgen: het meisje zou vroeg in het huis zijn met werksters; maar hier was een sleutel; als afgesproken met meneer Messner, had het meisje den tweeden gehouden.
- Bien compris?
De dienstbode lachte, die knappe meneer trok zóó'n ernstig gezicht....
- Hè, hè, zei Dolf, nu zijn we d'r.
- Waar? vroeg Paula met een lipje.
- Aan het eind van lijdensdagen.
- Och....
Corvet en Toetie troostten. Met zulk een prachtigen tijd vóór de borst! Op reis met je man en dan te huilen.... Dolf dachtverschrikt: deed ik verkeerd? Doch toen een besteller, betrekkelijk vlug, in het ‘Hooge Huis’ te Boschvoorde, blijkbaar hopend op een fooitje, zelf in de zaal het telegram bracht, voelde Dolf zich verlicht en voldaan, zóó was het beter, als ten minste.... En ja, het kon, er was te Zandvoort plaats voor Pau. Dus begon hij er dadelijk over: na de vier dagen hier tot afscheid, deze laatste van bezoeken, van een algemeen vaar- | |
| |
wel, zou hij Pau naar Rosa brengen, er was een kamer in het hotel; hij bleef één dag voor ten minste twéé baden en deed dan het eerste stuk reis alleen.
- Nee.... zei Paula.
- Ja! zei Dolf.
- Goeie lievert....
Het plan wàs goed. Paula toonde duidelijk vreugde. Rosa wàs een vriendin geworden en terwijl die voor de kinderen zorgde, kon zij wat zijn voor Oome Sam, die nu wel deerlijk scheen verouderd en maar zelden mee naar het strand dorst, dus meest alleen bleef op de veranda.
Vlug vlood de avond van het zestal, het was met de beide Corvet's weer aan en Toetie huilde na de Heidsieck. De volgende dagen werden één hurrie van in de war geloopen ontmoetingen, mislukkende bezoeken en te luidruchtige ‘regrets’. Dolf ging afscheid nemen van Messner, ook voor het regelen van de betaling; Emma was uit, naar haar echtgenoot zei; later bleek dat de goeiert gejokt had, Emma was ‘niet al te wel’. Dolf, vol meelij met den slaaf, rijk in de liefde zijner vrouw, repte zich weg: zij wachtte bij Toetie - nog eens zou hij met haar het huis zien....
Céline had haar best gedaan, de rommel bleek overal opgeruimd. Ach, wat was het een goed, lief huis....
- Geen berouw?
- 't Is beter jongen. Nù kun je in Holland nog iemand worden.
- Vrouw! Mijn vrouw! Mijn moedige schat....
Zij wilden niet sentimenteel doen. Dus - het hek van den overtuin was gesloten en Céline had den bos - wrongen ze zich aan den buiten-zijkant door een der gaten in de heg en zaten er éven nog op de bank, genoten nog ééns van het wijde uitzicht, met rechts tusschen de boomen het kerkje, dat van een trouw van eeuwen sprak.
* * *
Hij bracht haar naar de vrienden te Zandvoort, baadde nog 's avonds, wéér vroeg in den morgen en toefde dien dag te Amsterdam, waar hij een regeling trof op de Bank en een
| |
| |
onderhoud had met Wessels. Toen belde hij nog even Pau op.
- Ik ga naar Parijs!
- Hè?
- Dan naar Keulen!
En hij reisde met den nachttrein. De lust was al te groot geweest. Wel verweet hij zich dilettantisme, maar twee dagen nàm hij ervan: eerst om Rouaan terug te zien en dan, één middag, den dom van Chartres. Den derden dag, weer te Parijs, overtrof hij zich in vermetelheid en bezocht den grooten Eiffèl, aan wien hij op de Tentoonstelling te Brussel was voorgesteld en die, goedhartig-hoffelijk, hem allerlei ontwerpen toonde, eenig materiaal-gebruik uitlei en met briefjes van aanbeveling naar twee bijzondere werken zond. Zoo werd dit begin toch geen dilettantisme! Integendeel had hij onmiddellijk stof voor een eerste feuilleton, waarvan hij het klad schreef, sporend naar Keulen: oud-Fransche schoonheid, Rouaan en Chartres, nieuw-Fransche schoonheid, beton en ijzer. In herinnering van reisjes, als student naar Keulen gedaan, bezocht hij enkele oude gebouwen, zelfs het Gürzenich zag hij terug met plezier en inzonderheid stond hij lang vóór den koenen Sankt-Gereons-koepel. Zijn aandacht ging naar bruggenbouw, naar wat de steenen Rijnbrug verving, dit schoon en edel gebruik van ijzer. Hierna toefde hij vrijwel een ganschen dag te Mülheim in de verffabrieken en voelde haast zich nog student, vervuld wéér van wat eens voorbeelden waren, als lessen voor een móóg'lijke toekomst. Zoo stoomde hij ook door de haven van Duisburg. Het was alles één machtige geestesverfrissching, die hem de liefde hergaf voor zijn vak, als voerend tot alle mogelijkheden, open liggend in heel de landstreek met installaties van nijverheid, waarbij de chemie orakeltaal sprak. Tusschen de oude groote bedrijven, den mijnbouw, het ijzer, de textiel, waren veel-verschillende jonge ontstaan. Voornamelijk op het gebied der chemie. En consortiums bleken gevormd, die gansche industrieën beheerschten. Dus niet een klein werk, groot geworden; maar versmelting, samenvatting tot één
overheerschende organisatie, met ook hier aan het hoofd een veldheer, een strijdbaar held, o! innig Duitsch. Geleerden, uitvinders, ingenieurs, maar vóór alles organisators. Soda, aniline, kunstzij; dan weer bier of alkohol;
| |
| |
aluminium, papier; en steeds als machtigste, het staal.... Dolf hoorde van unie's, trust's, concern's, van zeer verscheiden geweldigheid; eerbiedig werd over mannen gemompeld, als te bewonderen en te vreezen - en nu en dan sprak hun macht uit een bouw, nog anders dan door omvang, zwaarte of, wat hij ook zag, machtsvertoon. Kracht, in een bouw verzinnelijkt, 't kwam voor, dàn zonder iets ‘protzigs’ eraan. Doch meestal zag hij meer forschheid die lomp was, drukkend, breed, niet ingehouden.
Zelfs Düsseldorf trof daarmee het meest. Weelde, te veel; geen schoone weelde; geene die meer was dan scheen. Stof te over voor feuilletons; zelden bezieling tot woningbouw.
Van Düsseldorf trok hij naar Hagen, waar hij den arbeid zag van Osthaus. Hij kocht foto's, schetste wat; doch er was niets dat hem op een idee bracht. Overal overweldiging; nooit, ook in woningen, nooit het decente, de trots die wil bescheiden zijn. Wat hij ontdekte van nieuwe luxe, zoowel aan huizen als stratentooi, deed hem slechts denken: zoo wil ik het niet. En zuchtend verweet hij zich: hoe dan wèl?
Toen had hij een interessant avontuur. Teruggekeerd te Düsseldorf, maakte hij in de eetzaal van het hotel door het toeval van eene kleine beleefdheid kennis met een ongeveer dertigjarigen adellijke, die in Californië had geboerd en nu, na zijns vaders dood, was teruggekeerd naar het landgoed zijner famielje, waarvan hij het bestuur wilde moderniseeren. 't Bezoek aan dat Rittergut nam een dag, maar Dolf had geen spijt van dit tijdverlies, want hij vond Duitsche degelijkheid, verfrischt door Amerikaansche ervaring. De Duitscher had zich vrijgemaakt; ontvlucht aan den leiband eener vanzelfsprekende, immers zelfgenoegzame traditie, had hij pas naar huis willen komen, nu zijn inzicht het goed zou besturen. Dolf voelde zijn kleinheid bij zulke geestkracht: hij, de meneer, teleurgesteld, vrijwel door al wat hij gezien had, omdat het zijn Hollandschen smaak niet voldeed; zag hier de macht van den wil tot de daad, Duitsch zelfbewust, op wreedheid af, maar ook volstaande om iets te bereiken, om naar eigen begrip te doen.
Hooger dan Hamburg wilde Dolf, nu hij Paula had achtergelaten, niet gaan, hoewel Kopenhagen lokte: Deensche
| |
| |
weelde, Deensche smaak. Na te voren een Hamburgsch hotel te hebben aangewezen, werd hij er door brieven van haar verblijd en vond hij er ook een korten van Wessels, die voorloopig beslag op grond had gelegd. Bij de beslissing was geen haast, zelfs leek het voorzichtig niet snel te besluiten, om vooreerst nog buiten de aandacht van heeren grondspeculanten te blijven. Maar een vooruitzicht was er dus. Zij konden vóór den winter beginnen....
Om dit beginnen reisde Dolf, om indrukken, voorbeelden... niet van bruggen! evenmin van boerderijen; van mooie heerenhuizen, villa's, en eigenlijk had hij nog niets gezien dat hem hiertoe inspireerde. De reis een inval van rijkelui's zoontje? Het oude verwijt van dilettantisme kneep nogmaals, nu door eenzaamheid. De bewondering voor den jongen baron, die wel niet ronduit had erkend op vaders dood gewacht te hebben, voordat hij naar Duitschland terug wou keeren, maar wiens leven, acht jaar lang, een voorbereiding was geweest, en in een hard, een ruw bestaan, tot het boerenwerk van nu, waarbij 't bezit den arbeid diende en deze wezenlijk eenig doel was; oefende invloed op Dolf's gedachten, op zijn besef: het moet, ik moet. - ‘Jij neemt het te gemakkelijk, Dolf!’ De standaardbeschuldiging, jaren lang, van dien trouwen raadsman, zijn voogd. Maar nu wou hij graag aan het werk....
Om iets te doen, bleef hij 's avonds thuis en schreef twee feuilletons achtereen: over ernst bij grondbezit, als aanschouwd in dien jongen baron; en over Hamburg, Hafen-und Groszstadt, waar, meer dan het ijzer nog, het beton hem nieuwe toepassing getoond had.
's Nachts schoot hem het bestaan te binnen, hier in Hamburg van een neef, Onno Winsema, zonderling mensch. De mooie Onno, als hij genoemd werd, of Onno met den mooien baard. Hij moest nu in de vijftig zijn en was ongetrouwd gebleven. Wat hij deed? Hij had wat geld, al leed zijn vader groote verliezen. Dolf vond den naam in het adresboek, stuurde 's morgens een stadstelegram en reed er in den avond heen. Het duurde wat, eer werd opengedaan. Toen: vijftiger met sneeuwwit haar, prachtig kroezend om de slapen en nog mooier in een baard, breed, fijn krullig en twee palm lang. Een eigenaardig zelfbewustzijn deed Onno eenzame avonden wenschen,
| |
| |
na dagen van toewijding middenin drukte. Aan een stuk zelfkant van de stad had zich de uiterlijk-oude eenzelvige een gezellig home gemaakt, met ‘leerzaam huisraad’, als hij zei. Aangezien Dolf geen acht sloeg op het woord, legde Onno het ongevraagd uit: hij respecteerde onze dichters, al leefde hij ver van het vaderland, en zoo waren Jan Luycken's verzen over de meubels hem werkelijk lief. Het huisraad en de verzen beide, met nog wel andere dan van Luycken, maakten zijn eenzame avonden kort in noodige rust na dagen van herrie. Want zijn betrekking in het door gestadig geldgebrek gedrukte Toevluchtshuis voor Scrofuleuze Kinderen was te minder een sinecure, daar alleen met het schrijven van briefjes en een ‘komt u, zie en oordeel’ de belangstelling der talrijke min of meer krachtige steunpilaren werd levendig gehouden.
- Eerst de briefjes, dan bezoeken! Overdag spreek ik zóóveel menschen, dat ik 's avonds graag alleen blijf.
- Maar.... En Dolf bewoog tot opstaan.
Onno beperkte de aansporing om te blijven tot een kalme handbeweging. Maar hij vertelde nu, gul-openhartig. De bij het noemen van verwanten terloops gedane mededeeling, dat hij na Tante Winsema's dood moeite had met Jan den Duycker - hij ‘gaf 't een advokaat in handen’ - kon Dolf, naar die antwoordde, enkel plezier doen, vooral daar Jan onmiddellijk inbond en, hoewel langzaam, ten volle betaalde. Onno hield weinig relaties met Holland. Na de verliezen van zijn vader, had men hem hier een betrekking geboden, min of meer uit medelijden. Hij raakte verloofd met een ziekelijk meisje, wier vreugde weldoen was geweest. Haar toewijding stichtte dit toevluchtsoord.
- Ik heb haar beloofd ervoor te zorgen, zei hij beminnelijk eenvoudig, en gaandeweg is 't een betrekking geworden, aangenamer dan die ik eerst had. Gelukkig viel Vader's erfenis mee, hij werkte zich dank zij Oom Gerard op, want de toelage die ik krijg van het Huis, is natuurlijk heel gering.
Dolf vroeg, of hij het Huis eens zien mocht; het was een vraag uit beleefdheid gedaan. Doch het bezoek, den volgenden morgen, werd waarlijk meer dan een verrassing. Een ziekelijk jong-meisje en de wat zonderlinge vreemdeling die haar de
| |
| |
liefde gaf van zijn leven, bezielden deze aanvankelijk door baatzucht en kleinzieligheid tegengewerkte stichting zoodanig, dat er niet alleen van lieverlede zeer goede geneesheeren aan verbonden raakten, maar door verbouwen en vergrooten het Huis tot een model-inrichting kon worden, waar Onno de technische voordeelen, telkens door nieuwe bijzonderheden aangevuld, alle van toonde en verklaarde.
Getroffen drukte Dolf zijn hand en liet een geschenk voor de stichting achter.
En hij verliet de machtige stad met het eigenaardig bewustzijn, door niets er zoo te zijn getroffen, als door het dubbele bezoek aan een landgenoot-bloedverwant, met wiens ‘mooiheid’ in de famielje gespot werd, die zijn ongewonen, opzichtigen baard telkens streelde met zelfbehagen; maar wiens toewijding-over-het graf op een toen nog betrekkelijk jong leven voor altijd had beslag gelegd, en het geleidde tot de daad. Wat en hoe die daad nu zijn mocht, bijzaak was 't: zij vulde een leven.
| |
IV.
- Wat doe jij? vroeg Jan den Duycker en keek zijn zwager verbolgen aan.
Prettig vond ook De Ridder het niet. Die Wessels was een burgerman en 't werd ‘Wessels en Van Hooren’.
- En daar de schoonzuster bij, gromde Jan. De snotjongen doet het om ons te tergen.
- Hij doet het, omdat hij werk wil hebben.
- Kon ie dan te Brussel zoeken.
- Hij heeft er gezocht, maar niets gevonden. Niets dan dat boek, dat hem geld heeft gekost.
- En hij staat op geld tegenwoordig!
De Ridder zweeg. Dàt verwijt van Den Duycker....
- In elk geval protegeer jij hem niet, hè? Makkelijk zal hij het hier niet hebben. Er zijn zóóveel architecten! En al wordt er dwaas veel gebouwd....
- Nu restaureert hij De Beukenhorst.
- Hè?
- Van Baerle keert terug. Gisteren is hij bij Annie geweest.
| |
| |
Maakte nog al 'n zielige indruk, echt geknakt door de dood van z'n vrouw. Dolf was herhaaldelijk bij hem geweest. Je weet, hij heeft Dolf veel geholpen. Het huis te Naarden is in verval; al die jaren leeggestaan.... Dolf brengt er centrale verwarming in. Van Baerle krijgt een nicht Sperckelens bij zich.
- .... Weet je nog, dat ie dat scharreltje had? Gaat ie trouwen met die nicht?
- Och wel nee. Ze paste zijn vrouw op en komt nu mee naar De Beukenhorst.
- Maar.... onze zwager centrale verwarming? Dat is toch niets dan loodgieterswerk! Dolf is ontoerekenbaar. Zijn heele leven heeft ie geluierd en nu aanvaardt hij zoo'n karwei.
- Nee, nee, het is een onderdeel! Je weet, hoe Van Baerle op Beukenhorst is. Ergernis over de hooge belasting heeft hem vijf jaar geleden het land uit gedreven en, wat Annie weemoedig stemde, zijn vrouw kon nooit te Brussel wennen, men kan zeggen: ze liet zich verhuizen; en nu ze dood is, komt hij terug, in weerwil van de hooge belasting.
- Hij is uit zaken, betaalt dus minder.
- Nu ja, maar het zal nog een aardig bedrag zijn. De reden waarom hij weg wou, bestaat nog. Maar in zijn eenzaamheid wil hij terug, ofschoon juist hij daar wel kennissen had, zelfs had ie er voor haar gezocht. Gelukkig heeft hij nu die nicht, die van tante moet hebben geërfd en dus, geborgen voor het leven, zich schikt in een jaar of wat Naarder stilte. Om de Beukenhorst weer bewoonbaar te maken voor iemand op leeftijd, in Brussel verwend, moet er heel wat vernieuwd en verbeterd en dat is Dolf wel toevertrouwd.
- Je praat of je Samuel Davids was. Die bazuint ook de roem van zijn vriend uit. Tom zat laatst met hem in de stoomtram en mocht het aanhooren: Sam tegen 'n smous, niet minder griezelig dan hij, aan het opsnijden over z'n huis, gebouwd door zijn Brusselsche friend Van Hooren.
- Ben je er wel eens in geweest?
- Ik? Nee!
Jan's gelaat vergrimde. Zachter, als kostte het spreken hem moeite, wierp hij de verwensching uit:
- Ik zou gaan kijken als het in brand stond. Maar we
| |
| |
kunnen van Dolf plezier beleven. Hij is een zieltje zonder zorg, nog altijd even roekeloos. Verbeeld je, nu zoekt ie overal grond, nu wil de waaghals zelf gaan bouwen! 'k Heb er toevallig van gehoord; te Hilversum is boschgrond te koop, achter de 's-Gravelandsche weg, iets van de weg af, maar gunstig gelegen. Een makelaar kwam er laatst mee bij mij, hij had een voorstel tot combineeren, maar wat ie vroeg was veel te veel. Toch zei ik niet onmiddellijk nee en nu belde hij gisteren op, een kooper had zich aangemeld.... We praatten wat door, 'k hield vol: te duur; toen, als om mij te overtuigen dat deze nieuweling serieus was, zei hij: ik kan het u ook wel zeggen, 't zou wezen voor een nieuwe firma, waar uw zwager lid van is; die wil daar twee of drie villa's bouwen.... Voel je, wat dat beteekent voor ons?
- Voor ons?
- 't Gebeurt met het geld van Dolf.
- O!.... Maar mijn God, wie denkt nu daaraan! Dolf is zestien jaar jonger dan ik.
- Jij hebt kinderen, hij niet.
- Maar dan blijft er toch zijn vrouw.
- Ja, als hij dat deed, háár alles maakte....
Schrikwekkend was Jan den Duycker's stem, de brave De Ridder ontstelde ervan. Hij voelde deernis met Den Duyckers: de slaaf te zijn van zulk een geldzucht! Half om hem te helpen en half om te striemen, dorst hij onzeker de oplossing aan:
- Als je gelooft aan die mogelijkheid, weet ik geen andere raad dan deze: leg je bij het huwelijk neer en bied je zwager de hand der verzoening.
- Dàt.... nóóit, sprak Den Duycker en op een toon, of hij zich verbond tot iets edels. Als zag hij een uitweg voor zijn begeeren, zoo zei hij zachter, schuw voor verraad:
- Dan vraag ik nog eer curateele voor 'm.
De Ridder lachte, doch niet van harte: een dwaze uitval, maar wat een wreedheid!
Hij zou dit gesprek verzwijgen voor Annie.
| |
| |
| |
V.
Al had ‘Oom’ met nog zooveel aandacht geluisterd, Dolf vond zijn goeden vriend deerlijk veranderd. Hij zag 't al dien enkelen dag in Zandvoort, waar de strandherrie Oom beklemde, zoodat hij wegschool in den tuin. Maar nu hier te Muiderberg, in die vrijwel volledige stilte, ontstelde Oom's houding nog veel meer dan toen. - Te veel van het broze lichaam gevergd, Rosa zei 't met weemoedigen glimlach. En toch, hoe nog die hersens werkten! Dolf vroeg zijn meening bij vele getallen en toen hij, met de staten vóór zich, twee cijfers dom verwisselde, rees het hoofd, dat aldoor gebogen geweest was, terstond omhoog en door den bril, de roodomrande donkere glazen, vonkte de tegenstand der gedachte: veilig bleven getallen daar staan.
- Dat klopt niet, kwam zacht uit den mond zonder tanden. - Oom had zijn gebit ook vanmorgen vergeten. -
Toen, nadat Dolf de vergissing bespeurd had, verklaarde Oom traag, want hij wilde secuur doen, dat de becijfering niet onjuist leek. Verder mocht zijn advies niet gaan. Wessels' ramingen maakten den indruk, dat de man niet over één nacht ijs liep; alleen, die grondprijzen.. Ook Oom zelf had te veel betaald voor zijn lap, maar hij begeerde hier te wonen en kocht uitsluitend voor genoegen; bij Dolf, die zaken deed, stond het anders!
- Of lijkt het je noodig, eerst schâ te lijden?
Hij lachte, een spotlach, och, zoo goedig. Toen deed hij even ongeduldig, ook tegen Rosa die hem berispte.
- En ik haal u een schoone zakdoek! Foei, hoe vies! - En het glanzig mevrouwtje liet juist genoeg van vuilheid blijken tot een vroolijke zege bij Dolf en bij Oom.
- Is deze malle regeling noodig, ik vind het onzakelijk edelmoedig. Je firma bouwt, maar jij betaalt, jij draagt de volle risico. Had dan bestaande panden gekocht, als je graag geld in huizen wou steken.
- Ik waag wat geld, volkomen waar; maar de firma mocht niet wagen. 'k Beschouw het als een sleutelgeld om te komen in een firma. Wie zou ons zóó maar die opdracht geven? Wij
| |
| |
bouwen huizen als reclame voor de firma die huizen wil bouwen en deze eerste behooren aan mij.
- Maar zoo doe jij dubbel op!
- Wat men niet weet! U denkt hieraan? Ik zeg het u in vertrouwen als vriend.
- En als je vriend maakt Oom bezwaar.
- Vergeef me, Oompje, voor deze keer!
- Wat zijn je plannen met die huizen?
- Verkoopen? verhuren? Het is een kansspel. Maar lange tijd leegstaan mogen ze niet; dat zou het tegendeel zijn van reclame.
- Dus wil je er desnoods op verliezen?
- Als 't niet anders kan, och ja. Vóór alles moeten we vooruit.
- Heel goed, heel frisch, met reclame beginnen, maar dan de firma, niet jij persoonlijk.
- En als ik bij het eerste huis van het dak val? Wessels heeft niets! Ik zie me zwager Den Duycker al loopen, als erfgenaam qualitate qua en betaling eischen van Wessels, droef alleenresteerend firmant. Nee, dan zou bouwen met hypotheek nog beter voor ons zijn geweest.
- In mijne firma kom je niet! Is me dat een man van zaken....
- Een huizenbouwer, anders niet, Oom. En onder ons: ze worden goed.
- Ja, dat zal wel, als jij het geld geeft! Niet-duur bouwen kun je niet, dat mocht ook ik eens ondervinden.
- Oompje, wat heb je de bokkenpruik op!- Houdt dit huis, bij storm en vorst?
- Nou, ja.... Maar.... Zeg me liever eens, correspondeer je nog met die neef?
- Die neef?
- Van dat gesticht in Hamburg.
- Nee. Hoe vraagt u dat?
- Och, zoo maar. 't Lijkt me net zoo'n dwaas als jij bent. Zijn Jaarverslag ligt daar, op me bureau. Neem 't maar weer mee. Eén biljetje van achterin heb ik voor mij er uitgescheurd.
- Biljetje?
Dolf was opgestaan. Bladerend zag hij wat Oom bedoelde.
| |
| |
- Hebt u?....
- Ja, ik heb ingeteekend. Aan die inrichting draag ik graag bij. Als men mij, toen ik vier jaar oud was en, zooals het heet in de volksmond, door de klieren werd opgevreten, in zoo'n gesticht had doen verplegen, zat ik nu niet in deze stoel.
- Goeie Oom Sam, ik dank u wel.
- Net zoo'n papiertje zit er nog....
- Ik zal het gebruiken, dank voor de wenk.
- Wacht niet tot je failliet bent, bòuwer!
| |
VI.
Dolf had het advies gevraagd van Oom Sam, niet uit wantrouwen tegen zijn medefirmant, maar tot contrôle van zichzelf. Op de Nederlandsche Bank had hij altijd raad ontvangen bij 't beheer van zijn bezit, na de décharge van zijn voogd, die er uitstekend voor wist te zorgen. Nooit kon hij dezen evenaren; 't was ook geweest op diens advies, dat hij zich aan de Bank toevertrouwde en niets zonder voorlichting deed. Het vrijmaken nu van geld voor de firma, als hij aanvankelijk bedoelde, was een reden geweest tot conferenties, waarbij zijn raadgever niet had verheeld, Dolf's voornemens gevaarlijk te vinden. Die Wessels mocht een voortreffelijk mensch zijn, nooit had hij zelf met geld gewerkt: een bouwmeester, wien men opdrachten gaf tot het maken van ontwerpen, waarvan aannemers daarna de uitvoering kregen voor rekening van opdrachtgevers. Nu zou er plotseling kapitaal zijn, waarmee de firma, ook Wessels, zou werken.... De bedenking had invloed op Dolf. echter niet om zijn belang: - hij zag het risico voor de firma en begreep nu Wessels' vrees, die telkens aarzelde bij een kans om geschikten grond te koopen. Toen stelde Dolf een afscheiding voor: de firma W. & v.H. zou bouwen, twee of drie panden tot reclame, maar als in opdracht van Dolf persoonlijk. Zoo werd hij plotseling ‘bouwspeculant’ en hij besefte het gevaar - niet enkel voor zijn kapitaal; er was ook dit, dat bij den bouw hij meer te zeggen kreeg dan Wessels, om wiens ervaring het hem te doen was. Slechts door het perikel scherp te beschouwen, de mogelijkheden oprecht te bespreken, ook dit, dat hun inzichten zouden verschillen, kwamen de twee tot de over- | |
| |
tuiging, dat zij elkander volledig vertrouwden. Wessels had bezwaar gemaakt: mocht hij dit offer van Dolf aanvaarden? Hij had er met Paula over gepraat, die toen tot Dolf zei: - Vraag 't Oom Sam.
En dit raadplegen kreeg thans een staart.
Dolf had nauw'lijks het huis verlaten, of Oom zei aan Rosa het kantoor op te bellen van Wessels en als deze thuis mocht zijn, hem te verzoeken voor een dringende aangelegenheid per auto naar Muiderberg te komen.
Rosa verzette zich, Oom moest rusten.
- Domkop, ik heb hem toch zoo maar niet hier!
Oom strompelde naar zijn ligstoel in de ruime en rustige slaapkamer, Rosa sloot er de gordijnen; de kinderen, thuiskomend, kregen een standje: druktemakers, egoïsten, die nu nooit eens dachten aan Oom.... Maar Wessels was niet op kantoor gebleken.
Echter kwam hij nog vóór den avond. Oom wilde hem alleen ontvangen.
- Ik ben u dankbaar, zoo begon hij, dat u aan mijn verzoek voldoet. Vanochtend was uw compagnon hier, mijn hooggeachte vriend Van Hooren, die me van het plan vertelde om villa's te bouwen in Hilversum. Hebt u de voorkeur nòg voor die grond?.... Mooi zoo. Ik ken het perceel toevallig, 't ligt namelijk al een heele tijd braak, doordat men er zooveel geld voor wil hebben. Schuin ervóór is de villa van iemand die ook doet in diamanten, Van Dantzig, hij sprak mij erover aan. Een eerste gegadigde is u niet! Men houdt er merkwaardig vast aan de prijs, die hoog is, zelfs voor Hilversum. Ik heb dit niet aan Van Hooren gezegd en zou het ook aan u niet zeggen, als ik... nu moogt u zich verbazen, u niet wou voorstellen: kóóp de grond, máár koop hem voor mij en gaat u er samen voor mij aan het bouwen.... Meneer Wessels, ik merk dat mijn doen u bevreemdt. Ik zei u, dat u zich moogt verbazen! Toch heb ik de vijf nog zoowat bij elkaar en ben ik vrij van sterke drank. Wat ik zou wenschen, dat u deedt, vraagt een zeker kapitaal, dat ik in staat ben op tijd te fourneeren. Ik had nooit een betamelijk lichaam, maar sta nu wel heel onvast. Dat, met allerlei bijkomstigs, maakt dit najaar bijzonder geschikt om, laat ik maar zeggen, te likwideeren. Mijn broer heeft de firma te
| |
| |
Brussel ontbonden, hij durft op zijn ouden dag Parijs aan, trouwens is hij pas getrouwd; mijn neef met wie ik samenwoon krijgt nu alleen de slijperij, waar ik als jongen ben begonnen en die niet lang geleden akelig zwak stond.... Gelukkig kwam dat nog in orde en me neef heeft er zijn bestaan. Een gedeelte van mijn vermogen zou ik nu wenschen te bestemmen voor een gesticht, dat helaas heeft ontbroken toen ik een kind was met scrofulosis. Daar zou ik dus een aantal scrofuleuze kindertjes van de toekomst tijdelijk willen bijeenbrengen. Wil uw firma dat te Hilversum voor mij bouwen, legt u dan gauw beslag op de grond. Omdat ik me wéét een man van de dag, ga ik morgen in Amsterdam naar mijn notaris en regel mijn nalatenschap in verband met dat Rosa Davids Huis - zoo zou ik de stichting wenschen te doopen. Het moet worden iets werkelijk goeds. Een neef van architect Van Hooren staat in Hamburg aan het hoofd van een dergelijk huis.... O, weet u ervan? Ja, Dolf was vol bewondering. Die neef zal ons wel adviseeren, beiden moet u natuurlijk daarheen, ook moeten we hier deskundige voorlichting zoeken; en als u, vóór of na mijn dood, te Hilversum dat huis gezet hebt, hoop ik dat het voor u een reclame, beter nog dan die villa's zal zijn.
Wessels' kaak had geen oogenblik rust. De lippen beefden, openden niet. Hij dorst niet zien in dien donkeren bril, niet naar het bultig dwergelijf, zwaar máár broos, een beenderkast, even onhandzaam als makkelijk breekbaar, waarop een kop, niet groot maar topzwaar, nu, door de botjeshand gesteund, scheef tegen den rand van den stoel gezakt: hèt levende aan dit voos karkas, maar dan ook wel zóó vurig levend, zóó eenenal wil en zelfbewustzijn, dat Wessels, ontroerd, niet dacht aan zichzelf, niet aan wat hem werd aangeboden, maar aan dezen edelen laatsten-wil. Hij schaamde zich niet, dat zijn oogleden trilden. En die over hem begreep het.
- Dit nooit deugend brok lichaam, meneer, is de droeve metgezel van een niet-makkelijk leven geweest. Mijn verschijnen heeft altijd verschrikt. De eerste maal dat Dolf me zag, die door de natuur zóó bevoorrechte jongen, moest ik het zien hoed-ie van me ontstelde, hij meende mijn broer in de kamer te vinden en dat is nu juist een pracht van een man. Vreemd, hè? Zelfde vader en moeder en maar achttien maanden er tusschen.
| |
| |
Ik zag, hoe Dolf zich wòu beheerschen en dat nam me voor hem in. Toen - zijn liefde voor zijn vrouw!...We zijn werkelijk vrienden geworden, van hem en haar, ik en de mijnen. De mijnen, zoo noem ik me neef en nicht, bij wie ik een pracht van een levenseind heb.... 'k Wil nu met David, me broer, niet ruilen.... Ik vertel u dat alles, erg openhartig, maar als u mijn voorstel aanvaarden wilt, leeren we toch mekaar meer kennen..
Nu dorst ook Wessels volkomen oprecht zijn.
- Meneer Davids, zei hij, ik mag het wel zeggen: als u wist wat u is voor me compagnon!.. Ik heb er hem wel eens mee geplaagd, zooals-t-ie vol is van.... ‘Oom Sam.’ Wat hij voor mij is, zal u begrijpen. Mijn gansche bestaan wordt opeens iets anders. Maar dat ik nu ook nog mijn deel zou krijgen, als u me toestaat het zoo te zeggen, van uw genegenheid voor hem.... Nee?,.. Ik néém het zakelijk, maar hoe had ik ooit vanzoo'n zaak kunnen droomen! Ik kan alleen maar erkentelijk danken..
- Nee, hoor eens!.... Het hoofd veerde op in spot. - Eerst de zaken, me waarde heer Wessels! Néémt u het aan?.... Goed. Afgesproken.
En Wessels drukte, eerbiedig, die knoken.
| |
VII.
Rosa Davids had geen gemakkelijk leven. Leek een winter eindeloos in de stilte van Muiderberg, daar aan die laan, parallel met den hoofdweg waar de tram nog wat vertier bracht, aan bezigheid en moeilijkheden ontbrak het haar dagen allerminst. 's Morgens begon het met haastige drukte, voor Sam, voor Oom en de kinderen. Dan lag opeens de leegte vóór haar, 't gezinloos-zijn van vele uren. Een bezoek was iets bijzonders; wel belde er nog al eens iemand op, uit Amsterdam meest, of uit Bussum; en ook zij van haar kant belde, al zei Sam telkens: niet te vaak. Dat hij opbelde wenschte ze niet, want dan was 't dat hij niet thuiskwam. Zoo wachtte zij, wachtte de kinderen af en trachtte de meisjes tevreden te stellen, die telkens over zóó'n eenzaamheid morden.... Twee winters waren voorbijgetreuzeld. Maar dezen winter had ze Oom! Oom, die niet meer naar Amsterdam ging en wiens thuis-zijn haar leven veranderd, maar het tegendeel van vermakkelijkt had. Want al
| |
| |
het leeg-zitten maakte hem lastig, hoezeer hij zijn best deed beminlijk te zijn. Het fulmineeren was over hem zelf, ook ging het meestentijds tegen hem zelf, tegen wat heetten zijn kwaje gewoonten, maar wat de gevolgen der lichaamsgebreken, van ziekte en van ouderdom waren, zijn morsen, zijn slordigheid, al zijn vergeten, die dwaze ongeredderdheid, die hem meer ergerde dan haar, maar die voortkwam uit zijn nerveusheid, zijn vrees dit niet te doen of dat; hartstochtelijk vasthouden aan het leven, met een, ieder die bij hem kwam, treffende geestkracht.
En hij kreeg zoo wat bezoeken! - De meeste, weliswaar, aan bed. Ook stond de telefoon ervóór, soms belde men driemaal op éénen morgen en bleef hij eindeloos in gesprek, telkens ruziënd met de juffrouw, die de aansluiting dreigde te breken. Alles voor en over het Huis, 't Huis dat heeten zou naar.... haar.
De biecht dáárover was het geheim, dat zelfs haar man niet kennen mocht! Rosa Davids.... dat was zij. Maar Ooms keuze bedoelde niet haar.
- Roosje, zoo had hij gesproken, je kinderen laat je Opa zeggen. Dat is een weldaad geweest voor mijn hart, veel grooter dan je kondt denken of gissen. Ook enkel naar jou bedoeling was 'tvéél. Ik, gebrekkige, geestelijk Opa voor de kinderen van mijn mij liefste verwant, de stamhouder en die mijn naam draagt. Maar.... Jou Moeder wèrd.... Rosa Zadoks.... Werkelijk gehoopt heb ik nooit, dáár voor leed ik te veel in me jeugd, lichamelijk en geestelijk, juist ook door me te zien, als ik was. Toch, wakend-gedroomd, de witte nachten en véél uren onder het werk, omdat ik vlugger dan wie ook vooruitkwam en hopen dòrst eens rijk te worden; gedroomd, me voorgesteld.. vól eerbied, want nederig was ik altijd in me liefde; gedacht als aan iets dat wel nooit zou gebeuren, maar dat al heerlijk was om aan te denken.... Tot Levi Zadoks kwam en kreeg. Gedroomd! Gehoopt! En.... ja! gehunkerd, hèb ik naar een.. Rosa Davids, ik gebrekkige, ik het monster! Zij heeft het, méén ik, nóóit vermoed. Hoe zou, van zóóveel onbeschaamdheid, zij, mooi meisje, mij hebben verdacht?.... Had ik nù nog moeten zwijgen? Dertien jaren na haar dood! Je man, je kinderen, iedereen mòet denken dat het Huis naar jou heet,
| |
| |
als dank voor de weldaad van je gastvrijheid, je zorg, de goedheid van je liefde. Reden genoeg om je meter te maken! Maar - - ik heb er lang over geaarzeld: - - ik vond het, juist omdat ik je liefheb als de goeie vrouw van Sam, niet eerlijk jou dit te verzwijgen, die.... bijbedoeling, als je wilt: het liefdegeluk van mijn leven gemaakt tot Schutsnaam van 't Huis dat mij heeft ontbroken, dat ik dáárom geef aan de toekomst.
Rosa had niet veel weten te zeggen, wat Oom Goddank begrijpelijk vond. Zij begreep niet, waarom hij het haar nog vertelde. En dat zij er niets van mocht klikken aan Sam! Want de menschen wisten al: 't had in het Israëlietisch Weekblad gestaan, dat de stichting het ‘Rosa Davids Huis’ heette, met erbij dat het geen joodsche stichting werd. En Sam was daarop aangesproken, aangevallen mocht je wel zeggen, grapjes maar ook stekeligheid en dit het meest door de familie, toch al jaloersch om de slijperij. - Zoo'n peetoom, nah! En dan daarbuiten! Had Sam, of had Rosa dien uithoek bedacht om er den suikeroom op te bergen? Over Oom David werd minder gezwetst, op dezen vuilik werd minder gescholden, nu ook zijn geld aan de neven ontging, daar ieder afgaf op Oom Sam.
Toch moest Rosa ook daarover hooren, want Oom Sam was er diep door gegriefd. Zóó iets onzedelijks èn zoo dòm! Oom Sam, die toch heel goed kon zwijgen, vermocht deze ergernis niet te verkroppen, hierover begon hij telkens weer, eens in presentie der kinderen; doch toen wist Rosa af te leiden. Tegen haar en tegen Sam, tegen wie er kwam van de familie, zelfs tegen niet-joodsche dorpsgenooten begon Oom over zijn dommen broer. Totdat zij uit één woord begreep, dat achter deze afgunst stak het leed over wat hèm gehéél was onthouden. Jaloersch was Oom nooit op zijn broer geweest, maar wel op dat gave, rijzige lichaam, waaraan vanzelf ruimschoots ten deel viel, wat aan zijn schamelheid bleef onthouden. En zie nu, hoe David daarvan profiteerde, de mooie welgeschapene! Het was, het was de schuld van Brussel, van zeden, inzichten, toestanden dáár. De rijkaards troefden elkander met vrouwen, zooals met auto's en vroeger met paarden. David begon dit uit ijdelheid. Gehinderd had het Sam altijd, ook, daar hij zich grondlegger van hun fortuin wist. Maar spreken deed
| |
| |
hij nooit erover, omdat het een zaak alleen van geld leek. Juist daar het wezen was getrouwd en de man dezen toestand duldde, kon het voor David immers niet meer zijn dan een genoegen, dat hij betaalde. Toen Oom vernam, dat de man zich liet scheiden en daarbij hield de kapperszaak, twee huizen voorbij de Place Brouckère, waar zijn broer háár ingezet had, lachte hij: jammer van David's frankskens. Máár toen Sam uit Amsterdam als nieuws bracht: - ‘Ik heb Oome David gesproken, hij trouwt en komt dan ook naar Holland’, toen schrikten èn Roos èn hij van Oom Sam; toen werd de bultige blinde schrikwekkend en laaide de kracht van zijn geest uit het dreigend: - Dat zal ik verhinderen.
Oom Sam belette inderdaad. Doch zijn inzinking zag alleen Rosa, omdat zij kreeg zijn klagen te hooren, want nu jammerde hij over David, die niet slecht was, zedeloos niet, niets dan ijdel, uit ijdelheid dom, dom-ijdel op een vrouw die een slet was. Ostende maakte hem ijdel op haar, Ostende en Brussel bedierven David: Oom Sam had bij hem moeten blijven, dan was het nooit zoover gekomen. Ach, waarom liet hij David los!....
Na dezen klaagdag, bot erop, maakte Oom het haar met wat anders lastig. 's Namiddags, toen zij was gaan rusten, daar zij meende dat Oom sliep en zij, in haar vijfde maand, voelde dat ze niet op mocht blijven; kwam Saar, het meisje: - Mevrouw! mevrouw! hoort u niet? uw Oom is wakker.... Meteen stond hij vóór haar, in sjamberloek, alleen uit zijn kamer hierheen gestrompeld: er deugde iets niet aan de telefoon en hij moèst Dolf of Wessels hebben. Rosa repte zich naar benee, het toestel uit de huiskamer werkte en even later had Oom zijn zin, maar zij meende flauw te vallen, nog meer van schrik dan van vermoeidheid. Veel hield zij van Oom, ook zij was hem dankbaar, innig graag wilde ze wat voor hem zijn; maar o, dat ongeduld, die drift, waarmee hij alle dingen deed! Zij wist het; juist daardoor werd hij die hij was; had hij, in weerwil van 't vooze lichaam, zich nooit door wat ook laten weerhouden. Zooals te Brussel op het kantoor, waar al de heeren voor hem beefden: al die welgevormde Belgen voor den mismaakten Amsterdammer; zoo was het gegaan op den Achterburgwal, waar hij zich eerst op de kaak had gesteld,
| |
| |
aan aller bespotting zich bloot gegeven en juist daarmee den indruk gelaten van niets en niemand ooit te vreezen. Zoo had hij zich door het leven geslagen met een geestkracht die ieder verwon, doordat hij het aldoor zichzelven deed. Maar dat, zoo beleed hij haar, was niet meer, nu. Hij wist zich aftandig, niet slechts in den mond. Daar alléén zou het weinig hebben beteekend! Hij wist zich afgetobd, opgesoupeerd; desnoods wou hij er wel plotseling uit zijn. Of.... eerlijk gesproken, hij had het gewild; maar nu, nu, met het Huis vóór oogen: als hij dit ééne nog mocht beleven, zijn Rosa Davids Huis geopend - dat bad hij God, hem nog te gunnen.
- Jou huis, Roos!
De jonge vrouw vermocht niet te zeggen: - Het huis van me moeder! Niet deze en geen andere hardheid. Ondanks de inspraak van haar lichaam: ‘denk toch aan het kind dat je draagt’, zeide haar iets als haar moedergevoel, den man die zwijgend haar moeder bemind had met de trouw van een held in verworpelingslichaam, te moeten bijstaan tot het einde met een geduld dat wat leek op het zijne, opdat hem gewerd die suprême voldoening: het huis te zien met Háár naam in den gevel.
| |
VIII.
Dolf hoopte wel eenmaal weer villa's te bouwen, zooals hij tot nu tweemaal had gedaan. Op het eerste stuk zijner reis was hij weliswaar geboeid door belangwekkender dingen dan villa's, massiviteit en moderniteit van forscher beteekenis dan het woonhuis. Doch Engeland had hem den lust hergeven om aan de hedendaagsche woning, het huis der weelde en dat van den eenvoud, de inspanning van zijn aandacht te schenken. Wat hij gezien had aan de Theems en meer nog wat hem aan zee verblijdde, die mooie weken wéér met Paula, die beiden een tweede liefdereis werden na de vreemdheid der dubbele scheiding, eerst van het huis, toen van elkaar; het was hem tot een verrassing geweest, zoowel door de mate van levensvreugd, als door de distinctie bij flinkheid en vrijheid, die al dit Engelsche aan den dag lei, na de gedruktheid, den dwang in Duitschland, beide, gedwongenheid en zelfdwang. Aan
| |
| |
Engeland's zee had Dolf geweten: men verwijt mij een dilettant te zijn, het is omdat ik mijn vrijheid liefheb, omdat ik ook arbeid wil doen als plezier, wil zien als plezier, als plezier wil geven: zoo, in de eerste plaats, het woonhuis. Hier dacht hij met schrik aan het Rittergut, waar die jonge baron hem gebracht had, die het Amerikaansche meevoerde als import - door hem verduitscht tot een dwingelandij.
Hun buurman aan zee was ook architect; hij trachtte Fransch te praten om Paula en lachte telkens zelf om flaters. Zoo werd die omgang schielijk gemeenzaam en nu stelde hij zijn vrouw voor, die enkele dagen naar Londen geweest was en beter overweg kon met Paula, dank zij een kostschool te La Rochelle. De heeren zaten tot laat in den avond en praatten over Arts and Crafts, over Morris' apostolaat, over Engelschen, Dolf onbekend, ook over Berlage en De Bazel en wat Dolf nu gezien had in Duitschland. Den voorlaatsten dag bood Cheveley een autotocht naar een spinnerij aan, welke het eigendom was van een neef, die ook Dolf had laten nooden. Mrs. Cheveley vond het te warm en ook Paula bleef graag aan het strand. De nog nieuwe fabriek had een grooten omvang, zij was frisch, vol licht en lucht, alles was er proper en vroolijk en de rit erheen genoeglijk. Ook met dezen Cheveley schoot Dolf heel gemakkelijk op en verheugd bespeurde hij, dat zijn gastheer Twente kende en veel waardeering had voor het werk, daar.
Eerst tegen elven kwamen de twee in het strandhotel terug. Mrs. Cheveley wachtte hen op. Paula?... Die was wat onwel geworden, misschien de hitte, de felle strandzon.... Mrs. Cheveley had voor een arts gezorgd, Paula sliep nu.... Dolf ging zien, doch toen hij haar in rustigen slaap vond, kwam hij nog even naar beneden. Met een iets verlegen lachje gaf Mrs. Cheveley hem de hand, haar man bleef achter en vertelde, wat de medicus volgens zijn vrouw, vermoedde.... Kon dat zijn? Wist Dolf ervan? Een of twee dagen moest hij nu wachten, voordat Mrs. Van Hooren mocht reizen....
Dolf, bij de thuiskomst wel geschrikt, was gerustgesteld toen hij Paula zag slapen. Nu, op die door den echtgenoot kiesch gedane mededeeling, raakte hij opeens geheel in de war. Paula.... dat? Niets kon hij vragen! Mrs. Cheveley was naar
| |
| |
boven, maar toch.... En Paula, Paula sliep. Natuurlijk moest hij haar láten slapen, heel stil zich uitkleeden, mèt dat.... raadsel, deze vreemdheid, ongeloof'lijk....
Hij slaagde erin zijn bed te vinden, zonder dat zij was wakker geworden. Bij den nachtschemer van het geopende raam, waarbij hij zich had uitgekleed, kon hij niets in haar bed onderscheiden. Maar zacht-rustig ademde zij. Zoù het waar zijn, kon het wezen? Wat een ander leven opeens! Het was.... wat hij dikwijls voor Pau gewenscht had. Hemzelf.... zoolang hij niets over haar wist, kòn hij voor zichzelf niet blij zijn. Maar zij ademde geregeld, voor ongerustheid was geen reden; toch, àls zij even.... dáár bewoog ze.... neen, ze sliep voort; dat zij zich omlegde, was misschien een gevolg van zijn kijken geweest.
Het licht uit een wijden September-strand-hemel doorgloriede hun ruime kamer, toen Dolf ontwaakte en - haar zag zitten, in bed, de oogen starend naar hem. Hij was al bij haar. - Schat, hoe ben je? - Best! - Maar wat is het dan? - Ja, ik weet niet.. Nu zat hij op den rand van haar bed, haar hand in de zijne, zij spraken niet.
Zij wisten dat zij samen waren.
* * *
Het eind van die reis, voor zijn vak ondernomen, was voorzichtige vlucht om het ‘thuis’ te bereiken, dat een pension in de Vondelstraat zijn zou. Toen Paula hier veilig was aangekomen, wist Dolf zich ‘akelig sentimenteel’: hij dacht aan Vader en aan Moeder, met dankbaar ontzag aan de hulp van zijn voogd; hij voelde opeens famieljezwak en zou zijn drie zusters graag hebben omhelsd. Maar reeds dien nacht kwam zekerheid, dat de Engelsche dokter zich had vergist. Of kon de terugreis nadeelig geweest zijn? De dokter die 's morgens kwam, meende van niet. Paula moest zich rustig houden. Verder wist hij niets te zeggen. En ook daarna viel niets te zeggen, in enkele dagen was Paula de oude en Dolf vroeg zich af: was het droom, of vergissing? Verwonderd was hij over de kalmte, waarmee zij dezen toestand aanvaardde, licht spottend met dien Engelschen dokter. Dus was zij niet teleur- | |
| |
gesteld? Hij dorst er niet meer over spreken. Hij voelde - hier is zij niet gewoon. De oude zielewond, het ‘verleden’?
Wat kon het anders in haar zijn, die te Ukkel dol op 'r hond was en nu bij dit geen.... leegte voelde? Dolf besefte dat ieder woord, voortaan dáár nog over gesproken, gevaarlijk zijn kon voor hun liefde. Gelukkig wist niemand hier iets van hun ‘vlucht’, behalve de dokter, wien zwijgen plicht was. De tocht over zee was voldoende verklaring voor de mevrouw van het pension en ook Wessels en Rosa kregen te hooren, dat Paula toch niet tegen zeereizen kon.
Wat bleef, was alleen de vreemdheid voor Dolf, de ontgoocheling, dat deze waan blijkbaar hem meer was geweest dan haar. Hij moest dus maar vergeten in werk. En dit kwam, zij 't niet aan villa's.
De Beukenhorst was lang verwaarloosd, ook voordat meneer Van Baerle verhuisde: zoo viel daar zeer veel aan te doen, al pruttelde de eigenaar telkens, dat het hem werkelijk veel te duur werd. Dolf nam deel aan Wessels' praktijk en toen was er opeens: de stichting. O, dat staan vóór zieken Oom Sam in het kantoortje der Slijperij, waar hij straks den notaris ontving, omdat hij de twee bezoeken niet aan kon! Oom's overkomst was toch al een daad, maar nu werd dan ook alles ineens geregeld, met den notaris en met architecten.
Den grond had Wessels iets goedkooper dan aanvankelijk gevraagd was. Dolf vond dit een pracht-prestatie; doch bij de mededeeling aan Oom, ontving hij op dat woord ‘goedkooper’ de verbetering: minder duur.
Uit Hamburg kwam een gunstig antwoord op Dolf's bericht en verzoek om advies. Onno noemde twee medici als te raadplegen specialisten a costi. Dolf bracht aan beiden een bezoek, vond een welwillende ontvangst en kreeg de belofte van beider steun. Oom drong intusschen aldoor op spoed aan. - Hij lééft op het Huis, verklaarde Rosa. - En zoo hij zich graag met alles bemoeide in tallooze telefoongesprekken, hij had immers den sleutel die alles opent. Op zijn verlangen had de notaris nog eens aan de architecten bevestigd dat, nu de kosten der stichting zelfs nog niet geraamd konden worden, de heer Samuel Davids weliswaar een limiet had gesteld, maar zoo dat de heeren gerust konden zijn. Wessels had aan Van
| |
| |
Oirschot verhooging gegeven en daarbij een assistent. Dus kon hij nu met Dolf naar Hamburg. - Mijn man is een ander mensch, zei mevrouw en daar hij bij was spotte zij met de borst die hij plotseling zette. De reis op zichzelf was ‘een genot, grooter dan hij als jongen gedroomd had.’
Dat hij dit waard was, bleek te Hamburg, waar hij ook Onno trof door vernuft. Vijf dagen bleven zij en schouwden. De bouwmeester ontving hen ten zijnent en toonde nog een vroeger plan. Hij wees op eigenaardigheden in verband met de situatie, waaraan zij niet zouden gebonden zijn en noodde op een Bierkomèrs van architecten en andere Künstler.
Thuis togen beiden aan het werk om vroeg in het voorjaar te kunnen beginnen. - ‘Veel tijd heb ik niet meer!’ ontrustte Oom Sam. - ‘Het Huis doet hem goed! stelde Rosa gerust. Zijn vorige winters waren minder.’ - Zelf wachtte ze binnenkort den baby, doch nooit mocht dit een reden zijn om uit te stellen, wat moest gebeuren.
Zoo werden dan de specialisten Professor Van Lingen en Dr. Van Warmelo met Wessels en Dolf op een Zondagmorgen te Bussum van den trein gehaald en reed het viertal naar Villa Rosa, waar een feestmaal wachtte van Jan Tabak, met twee bedienden in den rok. Daarna had een eerste bespreking plaats en verraste Oom Sam's doortastendheid weer. Niet alleen had hij telefonisch en door aan Rosa gedicteerde briefjes met Professor Van Lingen overlegd over de noodzakelijkheid van een te stichten ‘vereeniging’, welker bestuur het Huis zou beheeren; hij had ook reeds een lijstje van mogelijke candidaten voor dat bestuur en Van Lingen bracht zelfs al het antwoord, door het lid van Gedeputeerden Mr. Hinlopen gegeven. In beginsel was die bereid het voorzitterschap van de vereeniging te aanvaarden.
- Dat is dus daar een begin, zei Van Lingen. Hoe stonden nu heeren architecten? Dolf keek Wessels aan, liet hem verslag doen. Er kwam een gebouw met een bijgebouw, naar de aanvankelijke bestekken. De plekken waren uitgemeten, met rondom een flink terrein. Op het grootste deel van den grond konden de boomen intact gelaten worden, al moest er wel kloek in gekapt.
Nu ontrolde Dolf hun arbeid. Er waren van beiden ver- | |
| |
scheiden bestekken, waartoe ook voorbeelden uit ons land waren geraadpleegd; en duchtig rekening was er gehouden met het bezwaarlijke van een lateren aanbouw, die te Hamburg noodig was geweest. Hier legde het terrein geen beperking op. - ‘Ik evenmin, Professor,’ zei Oom. Van Warmelo bromde ‘zeer te waardeeren’, Van Lingen bleef in de bestekken verdiept. Oom keek Dolf aan, die vriendelijk knikte. Oom deed wat druk; ach, zenuwachtig! Zijn leeftijd en zulk eene schenking uit geld, dat hem niet was aangewaaid!.. Van al wat Onno had geprezen, als nieuw of als bijzonder belangrijk, vond maar weinig hier groote waardeering. Ook dokter Van Warmelo gaf uit zieken- of herstellingshuizen ten onzent voorbeelden van te verkiezen inrichtingen. Over de grondslagen van den bouw raakte men het niettemin eens; heeren architecten zouden zoowel te Amsterdam als te Utrecht en te Leiden hun licht nog eens opsteken en heeren deskundigen waren bereid in den loop van de volgende maand het plan in loco na te zien.
Van Warmelo bleek te Hilversum welbekend en daar Dolf zich bereid verklaarde er een tijdelijk thuis te zoeken, ook omdat zijn vrouw over het pension te Amsterdam vele klachten had, noemde de dokter er een van goede reputatie, op enkele minuten afstands van de plek der werkzaamheid.
| |
IX.
Wessels had er nog al wat werk bij, doch ‘het karwei te Hilversum’ legde beslag op ‘de heele firma’, de compagnons, Van Oirschot met zijn assistent en nog een opzichter, dien men gehuurd had. Bij vele praktische moeilijkheden richtte Dolf zich naar de ervaring van zijn ouderen mede-firmant; doch inlichting, nader van Onno gekregen, maakte indruk, zelfs op Van Lingen; en in wat hij behaaglijkheid noemde, toonde Dolf zich onwankelbaar. Te gereeder luisterde Wessels, daar de heer Davids steeds zijn huis, dus Dolf, als beslissend prees voor den smaak.
Sam en Rosa, Dolf en Paula vormden zijn gezin voor den oude. Over de anderen, broeders en neven, had hij een oordeel, vaak ongevraagd; maar wenschten zij raad of moreelen steun,
| |
| |
dan leefde Ooms familiezwak op en Rosa, hersteld, maar druk met haar jongste, moest voor hem schrijven of telefoneeren met al de haast die zijn leven beheerscht had.
Dank zij de stoomtram, de bus of haar fiets, kwam Paula vaak naar Muiderberg, voor een enkelen maaltijd, soms ook voor den nacht, nadat zij Dolf had opgebeld, die wel per motor achterna kwam, maar nu door het tweeledig werk, te Amsterdam en Hilversum, zijn meeste dagen zwaar gevuld zag.
Toen verblijdde Onno hen met een bezoek. Langdurig sprak hij met Dolf en Wessels en lunchte met Paula te Muiderberg. Geruimen tijd zat hij alleen met den oude. Daarna werd Paula binnengeroepen.
- Mevrouw, begon Oom Sam heel plechtig, ik nam de vrijheid u hier te verzoeken, naar aanleiding van een belangrijk gesprek, dat ik met meneer Winsema voerde. Zijn voorlichting in zake het Huis is van het grootste belang voor ons. Nu vertelde hij me zijn taak te Hamburg, vroeger door een dame verricht, het algemeen secretariaat. De toestanden daar en hier verschillen, in zoover het de financiën aangaat. Daarvoor zal hier veel minder te doen zijn. Toch is een secretaris noodig, om te beginnen al voor het contact met de betrekkingen van de verpleegden. Meneer Winsema is overtuigd dat dit werk hier even goed, misschien nog beter kan worden toevertrouwd aan een secretaresse, die dan niet in het Huis, maar wel te Hilversum moet wonen. Na overleg met de neef van uw man vraag ik u, mevrouw Van Hooren, of die functie niet iets kan wezen voor u....
Paula verbleekte, haar oogen knipten. - Goeie Oom Sam, dacht zij, lieve man. - Ook dacht ze dadelijk aan Rosa, met wie ze onlangs intiemer dan ooit had gesproken, wie ze zelfs de korte illusie, waarmee vooral Dolf uit Engeland was gekomen, in vertrouwen had verteld: Rosa vond de teleurstelling erg. Maar zij antwoordde: - Kinderen, wij? Och, beste Roos, zoo is 't veel beter. Bij de vijandigheid van de familie, zelfs De Ridder maakte verwijten dat Dolf nu toch naar Holland kwam, is 't goed dat er geen kinderen zijn; ze zouden misschien eronder lijden, bijvoorbeeld.... als Dolf eens kwam te vallen. En toch! Van Hooren's of geen Van Hooren's.... Dolf's oudste vrienden blijven weg, op een paar van de Delftsche tijd
| |
| |
na. Hij heeft nu werk en ik heb hem, hij is me broer en me man en me kind. Natuurlijk had ik het ook wel gewild, maar ik voel dagelijks: beter zoo, nu mijn gestel 't niet meer gewild heeft.
- Maar zul je je niet vervelen? vroeg Rosa. In pension en Dolf veel weg!.... Ja, dáár had zij niets op geweten en nu kwam dit.... van Oom èn Roos....
- Zou ik het kunnen? vroeg ze aan Oom.
- Kunnen? Secretaresse spelen? Maar natuurlijk, als je maar wilt. Jullie moet te Hilversum blijven wonen.
- Dat wou Dolf toch. Wéér gaat ie bouwen!
- Kijk eens aan. Alleen moet Mr. Hinlopen, lid van Gedeputeerden, die zich bereid heeft verklaard onze voorzitter te worden, het goedkeuren.
- O!....
- Hinlopen is een vriend uit me jeugd. Ik zou mijn nicht hem aanbevelen, zei Onno en zag haar doordringend aan, anders dan hij gewoonlijk deed. Wel streelde hij ook nu zijn baard.
Paula prevelde een: - Dank je.
- Dan komt dat voor mekaar, zei Oom. Je wordt meteen mijn secretaresse voor alles wat het Huis betreft, want Rosa heeft het nu te druk met Jacobje in de luiers te leggen.
* * *
Onno sprak met den vriend zijner jeugd, lang en volkomen openhartig. Toen stemde die toe in Paula's benoeming.
Ook met Dolf sprak Onno oprecht. Oom Sam had Paula het eerst genoemd. - U weet? had Onno gevraagd. - Ik weet. Ik respecteer mevrouw Van Hooren, zij werd de intiemste vriendin van mijn nicht, die ook weet heen te zien over vooroordeel en allebei hebben we sympathie voor de liefdetrouw van uw neef. - Ook De Ridder had Onno bezocht, voorzichtigheidshalve op het kantoor.
- Eerst wist ie heelemaal niet wie ik was. Toen hield ie tot het eind een afstand, omdat ik begonnen was over jou. 't Was onaangenaam voor de heele familie, dat je terug dorst komen naar Holland. Trouwens hadt je dit blijkbaar begrepen, want je was nog maar één keer bij hen geweest.
- Ik zei hun, waar ik met Paula logeerde, 't pension was
| |
| |
een kwartier van hun huis, ze vroegen niet of ik haar kwam presenteeren en kwamen evenmin naar mij toe.
- Tracht het nog bij te leggen, ried Onno. Maar groote God, wat is Holland klein!
- Toch een goed land, glimlachte Dolf. Jij zit natuurlijk vast aan Hamburg?
- Ik heb het gesticht - en me souvenirs.
| |
X.
De dagen, zoo schielijk tot weken wordend, hadden zich opgestapeld tot maanden - weer was het mid-zomer en klaar was het Huis.
- Oom wacht erop, zei Rosa nu.
- Ze reppen zich heusch, verzekerde Paula.
Het meubileeren was haast voltooid. Daarna wilde Oom komen kijken. Paula aarzelde.
- Zou je het toestaan? Wacht hij niet beter de opening af?
- Hij wil 't.
Doch toen het alles gereed was, belde Rosa: - Oom komt niet! Hij wacht nu maar liever de inwijding af.
Ook daarvoor moest echter nog veel geregeld. Het Bestuur zou voltallig present zijn, maar dan kon dit lid niet, dan weer een ander. En het voornaamste: de Koningin-Moeder had zich goedgunstig bereid verklaard voor de opening uit Soestdijk te komen en Hare Majesteit was nu in Duitschland.
Toen de vorstin in het land terug en uit Soestdijk bericht was gekomen, dat het Hare Majesteit den Donderdag der volgende week behagen zoude het Huis te bezoeken, leek het opeens of er niets gereed was, liepen menschen en meeningen angstig dooreen en vergat men de reeds verschenen patientjes. Mevrouw Van den Bosch, de kinderlooze weduwe, na werkzaamheid te Amsterdam pas hier directrice geworden, had haar eerste discussie met dokter Elzas, den ruim dertigjarigen Rotterdammer, op aanbeveling van zijn promotor Professor Van Lingen na een vierjarige werkzaamheid in het stedelijk ziekenhuis zijner geboortestad aan het Huis Rosa Davids verbonden, met vrijheid tot een eigen praktijk.
Men begon met tien patientjes, doch er was plaats voor
| |
| |
driemaal meer. Aanvragen kwamen telkens in, maar het parool was: niet alles opeens. En juist nu bleek dit verstandig. Als die Donderdag maar voorbij was!....
De schrikkelijkste angsten doorleefde Oom Sam, hoewel hij zich met niets bemoeide: voor alles waren er immers menschen. Zoo druk als hij het zich vroeger maakte, zoo schijnbaar rustig hield hij zich nu. Zijn dokter kwam om den anderen dag en ook Dr. Elzas had hem onderzocht. Die had gesproken van een rolstoel bij de opening in het Huis te gebruiken. De oude heer had niets geantwoord, doch tegen zijn dokter pakte hij uit: een rolstoel en Haar Majesteit! Zoo'n vlegel zonder savoir vivre, of misschien wel socialist!.... Dokter kalmeerde, een welvertrouwd vriend; als Davids beloofde beneden te blijven en er stond daar een stevige leunstoel, mocht hij gaan...
- Och natuurlijk, zei Davids, U komt toch ook? Kijken! En dus niet voor mij!
| |
XI.
Oranjezon. En een hevige hitte. Oom had een landauer besteld, hun auto was niet mooi genoeg. Tweemaal liet hij Saartje bellen, of het rijtuig nog niet kwam, meneer moest naar de Koningin. Rosa schrikte toen ze hem zag, hij had zich gekleed met hulp van Sam en nu stond hij daar in rok. In rok en met een witte das. Grauwgeel was het gehavend gelaat, het linkeroog leek bloeddoorloopen, zooveel zij zien kon achter het glas. Zweet parelde tusschen het schaarsche hoofdhaar.
- Wat ben u deftig! - Meer dorst ze niet zeggen. Kort keelgegrom was het eenig antwoord. Hij drong, alleen, voort naar het rijtuig.
- Meer dan tijd, zei hij. Zijn jullie klaar?
- 'n Kleerborstel! fluisterde Rosa haar man toe. Hij begreep. - Of.... wacht! riep zij. En vlug liep ze naar de zijgang en kwam met een wijden stofmantel aan. Dien lei ze voorzichtig Oom om in het rijtuig. Hij zat alleen op de bank, in ruimte. Rosa en Sam gingen over hem zitten. Saartje zou met de twee oudste kinderen volgen in de auto. Het andere meisje bleef met de schoonmaakster bij de kleintjes. Oom zijn broeder, de vader van Sam en de drie oudste neven waren,
| |
| |
met vijf mannen uit de slijperij en een achttal diamantvrienden met hunne vrouwen, uit Amsterdam genoodigd. Omnibussen zouden aan het station staan. Voor de dames en heeren van het Bestuur waren rijtuigen besteld. De regeling had tot Paula's eerste taak behoord, evenals het bestellen van de ververschingen. Voor loopers, ook door den tuin, was gezorgd. 's Avonds te voren, plotseling, had Oom nog over allerlei bijzonderheden laten navragen.
Maar gerust was hij allerminst. En de hitte hinderde. Boos trok hij den stofmantel half van zich af.
- Oom, het stuift zoo, zei Sam bezorgd.
- Ik heb de kleerborstel, knikte Rosa.
Hij bleef verstoord kijken, angstig-verstoord. Den zakdoek leenend van haar man, boog Rosa lenig zich heen over Oom en veegde de zweetdroppels weg van zijn hoofd.
- We zijn nog op tijd, was al wat hij zei.
Sam keek hem aan, op dit uur in rok! Maar Oom had het niet anders gewild. Sam wist: het was de Brusselsche rok, voor de Expositie gemaakt, waar hij mee ging naar het feest bij Dolf en dien hij ook den morgen aanhad, toen de Sjah niet wou weten van zijn geschenk en hij gehoopt had op een lintje. Zou er.... was het niet mogelijk, dat hij nu een lintje kreeg? Voor een dergelijke stichting? De-Oranje-Nassau-orde! Als de Koningin-Moeder die meebracht!.... Het zou wel niet, maar 't kon toch zijn. Zou Oom zelf op zóó iets hopen? Assie 'm kreeg, Oranje-Nassau! hij, Samuel Davids ridder.... Maar 't zoù wel niet. Ach, voor hen joden.... Al heel mooi dat Hare Majesteit kwàm.
't Was, of Oom Sam's gedachten ried.
- Je weet dat je Uwe Majesteit zegt, als de Koningin je aanspreekt, zei hij onverwachts tot Rosa.
- Uwe Majesteit? - Mevrouw!
- Nee, Uwe Majesteit.
- Weet u dat zeker?
- 'k Zal het aan Mr. Hinlopen vragen. Vraag jij het mij dan.
- Maar Oom, wat denkt u? De Koningin zal ons niets zeggen! U.... misschien.
- Nee, u natuurlek!
| |
| |
Het stoof wel erg, vooral was het warm. Waarom niet in de auto? dacht Sam, dan waren wij nu er al geweest.
* * *
Vergiste de oude zich, of was het ongewoon druk in Hilversum? Op pleintjes en telkens op hoeken van straten groote groepen als wachtende menschen. - Hij droeg voor dit feest zijn scherpsten bril, die hem eigenlijk was verboden, maar nu kòn hij nog al zien, en zoo zag hij dikwijls menschen; ook.... Ja, de 's-Gravelandsche weg, nu zouden ze er al heel gauw zijn; en ja, hier stonden vàst menschen-die-wachtten, wachtend op de Koningin, de Koningin Die om het Huis kwam....
Hij, Samuel Davids was verteederd. Hij wilde niet, streed tegen alle ontroering, want daarmee gingen zijn oogen tranen en hij wilde vandaag goed zien. Zien háár Huis, van Rosa Davids, die Rosa Zadoks was geweest; en in dat huis de Koningin.
.... Daar waren ze. Nu zoù hij flink zijn. Samuel Davids, het is de dag. Flink!....
Daar hield hij stil voor het huis. Nu zag-en-wist-hij. Véél zien deed hij niet. Niet zag hij den Naam, zwart op groen in de kroonlijst. Maar dien hàd hij gezien bij zijn vorig bezoek. Wel zag hij de Vlag, uit het dakraam gestoken. En ook zag hij de lieve gordijnen. Men had hem er vroeger al over verteld. Neteldoek, als zandloopers in het midden saamgeplooid, één van vorm vóór alle ramen. Dat in de stemmige deftigheid, de zachte strakheid van den gevel, louter baksteen met groen houtwerk.
- Stapt u uit, Oom?
- Hè?! O ja....
Stomkop, hij was in gesoes blijven zitten. Rosa steunde hem met Sam. Daar was Hinlopen, andere heeren, handen staken naar hem uit. Hij glimlachte.... ach, hij was zwak en oud....
* * *
Bevend hoorde hij alles aan. En zag véél minder dan hij wenschte. Maar dwong zich tot niets, want nu dankte hij God, dat hij erbij was, nu Dit gebeurde. Nu Hinlopen zei, dat het
| |
| |
goed was, dit Huis, nuttig en goed en een mooi gebouw, hulde krégen Wessels en Dolf, hulde Van Lingen en Warmelo; ook iets vriendelijks over Paula, ja, dat zou Roosje veel plezier doen. Maar wéér over hem, nu! Van ‘edele wraak, door wilskracht op het lot genomen, de krachtige geest die het zieke lichaam beheerscht, bedwongen en geleid had tot een volledig resultaat, als makelaar èn fabrikant, dit laatste op hoogen leeftijd begonnen; resultaat, dat zijn schoone bekroning wou vinden in weldadigheid, liefde voor 't kind, die wéér niets anders dan edele wraak, vergelding zijn wou, schenkend velen kinderen, juist wat de eigen jeugd te kort kwam’...
De woorden waasden door zijn bewustzijn, hij wist alleen dat het àlles wàs, dat men van hem sprak, zijn kindsheid en lijden, zijn werken en nu dit, zijn ‘wraak’.... 't Was in zijn hoofd èn leeg èn vol, soms vreesde hij te zullen bezwijmen; tot hij het woord ‘Uwe Majesteit’ hoorde.... De Koningin! Die óver hem zat, aan Wie hij straks was voorgesteld, Wie nu gevraagd werd het Huis te beschouwen.... Dan moest hij opstaan! Ieder stond op!....
Rosa, achter hem, steunde Oom en naast haar stond hun vriend de dokter, die afwerend suste: - ‘Laat hem, laat’.... Het was een bezwijming, niet iets ergers.
* * *
Schielijk kwam Dolf het kamertje uit, het hokje van de Directrice, waar men Oom Sam had ingedragen; toen hij verrast Rob tegen het lijf liep.
- Ben je er toch? Ik zocht je vergeefs.
- 'k Zat bij de andere kranten te schrijven.
- Zoo? Da's aardig! Maak het móói, zeg!
- Al was 't alleen om die goeie ouwe. Hoe is ie?
- O, hij kwam weer bij. Zenuwen en groote zwakte. Nu kreunt ie dat ie onbeleefd was tegen Hare Majesteit.
- Och, de stakker.
- Ik moèt naar boven. Hinlopen leidt de Koningin rond, maar misschien moet ik inlichting geven.
| |
| |
- Hinlopen en.... de secretaresse.
- Hè?
- Hij wenkte haar, ik zag het, en toen vroeg Hare Majesteit iets aan Pau.
- Dank je, zei Dolf en hij repte zich weg.
J. de Meester. |
|