| |
| |
| |
Amerikaansche letteren.
Thornton Wilder: The Cabala.
The Bridge of San Luis Rey.
The angel that troubled the waters.
(Longmans Green & Co.)
Wanneer wel eens het gesprek loopt over Amerikaansche literatuur blijkt mij herhaaldelijk dat voor den doorsnee-Hollandschen lezer deze letteren vertegenwoordigd worden door twee namen, te weten Fannie Hurst en Thornton Wilder, bien étonnés de se trouver ensemble. Fannie Hurst heeft met haar aan Heijermans verwant sentiment en haar bravoure Holland ingepalmd meer dan haar eigen landslui. Thornton Wilder, hooghartig intellectueel, verstandelijk aestheet, wist met The Bridge of San Luis Rey Europa voor zich te winnen.
Voor alles zij gezegd dat geen dezer beide schrijvers typisch geacht mag worden voor de Amerikaansche literatuur. Deze, geschoord door den grooten pessimist Dreiser, een schrijver van de eerste orde, door Sinclair Lewis, den Daumier der Amerikaansche letteren, omspoeld door het melancholieke gemurmel van Sherwood Anderson, fungeert als geweten dat de in chauvinistische verblinding voortjachtende massa een ‘halt!’ toeroept. Fannie Hurst zegt niet ‘halt’ doch ‘ga je gang maar’. Ze vertolkt eerder het chauvinisme dan dat ze ertegen waarschuwt. Thornton Wilder waarschuwt niet en vertolkt niet en schijnt met de Amerikaansche Cultuur niet in verband te staan. Hij is een Schöngeist van Europeesche allure en de ravijnen van West-Amerika, de rotskasteelen der Inca's of de wolkenkrabbers van New-York vertellen
| |
| |
hem niet meer en niet minder dan de Hollandsche windmolens of de gondels van Venetië.
Hij is een nog jong auteur (even over de dertig). Vóór ‘The Bridge of San Luis Rey’ is ‘The Cabala’ van zijn hand verschenen, zoover ik na kon gaan, zonder veel opzien te verwekken en onder den invloed van zijn succes is ‘The Angel that troubled the waters’ uitgekomen, een verzameling dramatische momenten, tusschen drie personen, den duur van elk drie minuten bij lezing niet overschrijdend, die hij op zijn zestiende jaar begon te schrijven en waarvan de laatste vier gedurende 1927 en '28 zijn ontstaan. Het werk van Thornton Wilder is het laatste dat men succes bij de massa voorspellen zou en de algemeene beduusdheid, die gevolgd is op de verschijning van ‘The Angel that troubled the waters’ en de oprakeling van ‘The Cabala’ schijnt erop te wijzen dat het blinde toeval ook mede zijn deel gehad heeft aan 't ongehoorde succes dat ‘The Bridge of San Luis Rey’, misschien wel terecht, mocht oogsten.
* * *
Voor mij staat een fruitmand met reinetten en bellefleuren, sinaasappelen, bananen en citroenen. De rinsche geur der appelen past bij de zon, die over den mand schijnt en de kleuren samensmelt tot een feest van gelen en rooden. Zelfs mijn dienstmeisje is blijven staan, getroffen door 't weelderige tintenspel. De kinderen werpen begeerige blikken er naar toe en reeds heb ik een appel uit het knuistje van mijn jongste moeten redden.
Doch er is nog een andere wijze om deze mand met fruit te bekijken dan haar te beschouwen als een verzameling vruchten, verrukkelijk voor oog en smaak. Er bestaat nog de mogelijkheid om den inhoud der mand te bezien als de merkwaardige ontmoeting van in verschillende werelden gekweekte producten. Een ontmoeting die verrassend, wonderlijk, een tikje tragisch en wie weet enkel zot kan heeten. Die even de snaren in u beroert, die trillen bij een goed geplaatste paradox.
Denk u deze citroenen, die in korven gewiegd hebben langs den rullen rug van een muildier. Stel u voor de blauwe scha- | |
| |
duwen, die het dier met zijn last aftastte langs een steilen rotsweg in Palermo, terwijl de blootvoetige drijver met een dorren tak de vliegen wegmept van zijn geduldigen kop.
Of de bananen, waarvan de boom, een strak geveder, zich roerloos afteekende tegen den tropischen hemel; onaandoenlijk stond hij boven het huilen der kamponghonden of het gekwebbel der bronzige vrouwtjes bij den kali, om pas uit zijn stilte te worden weggeschud, als een kleine naakte jongen langs zijn stam naar boven klimt, teneinde den vruchtentros te breken. En daarnaast onze eigen vaderlandsche appelen, in neveligen ochtend aan den boomgaard ontroofd, door welks stammen een wei met koeien als een gouden verschiet begint op te doemen.
Nu liggen zij tesamen, deze wezens, die bij hun geboorte tot zoo 'n verschillend lot schenen voorbestemd, die als 't ware spreken in verschillende talen. Ze liggen samen in de fruitmand eener Hollandsche vrouw. Zijn ze vijandig, verbaasd, verbijsterd of geamuseerd?
Thornton Wilder dan is een natuur bij wien deze kant der zaak zich het eerst opdringen zou, indien ik hem voor mijn fruitmand voerde. De smaak der vruchten, hun schoone schijn zou hem slechts zeer bijkomstig treffen en misschien niet eens tot hem doordringen, want reeds ware hij in gedachten bezig combinaties te scheppen, bizarrer, wreeder, ontstellender dan die van mijn tamme appelen met citroenen. Reeds verliest hij zich, met een pijnlijken glimlach, in de voorstelling van een perzik tusschen een hoop aardappels en knollen of bundelt hij een orchidee tusschen paardebloemen, ziet hij een maansteen kwijnen tusschen scherven van het ordinairste glas.
Vooral in ‘The Cabala’ komt deze neiging sterk tot uiting. Daar zijn de figuren enkel als maansteenen, schoon, eenzaam, nutteloos. Menschen, die voor hun noodlot leven en geen betrekkelijk, dagelijksch bestaan hebben. Vruchten zonder smaak en zonder kleur, maar vol tragiek. De schrijver heeft een milieu gezocht, waarin dergelijke bijzondere wezens bestaanbaar waren en heeft dat gevonden in een bepaalde côterie in Rome, bijgenaamd ‘The Cabala’. Zooals ontdekkingsreizigers in Australië op dier- en plantvormen gestuit
| |
| |
zijn, die niet mee zijn geëvolueerd, maar nog de vormen vertoonen van tienduizenden jaren geleden, zoo zijn er ook in de samenleving plaatsen te vinden, waar nog principes heerschen, die de overige maatschappij reeds duizenden jaren achter zich weet. The Cabala is een kring van invloedrijke personen, meest vrouwen, gegroepeerd om een ouden kardinaal, die zich ervoor beijvert de onschendbaarheid van het koningschap in de Roomsche dogmatiek opgenomen te krijgen. Ze gelooft in de leuze, zooals bijna tweeduizend jaar geleden de Romeinen op die plek in de goddelijkheid hunner keizers geloofden. Maar bij haar intriges, haar spel, haar hartstochten, haar feesten treedt nog een andere gelijkenis aan 't licht, de gelijkenis namelijk met de Romeinsche godenwereld en Thornton Wilder herinnert aan het eind van zijn boek aan een oude legende, die zegt dat de Romeinsche goden niet sterven kunnen, maar blijven rondwaren in de gedaante van zekere uitzonderlijke personen. Misschien hebben we in de Cabala wel zoo'n verdwaalde rest mythologische figuren te zien.
Mijn weergave van het boek klinkt verward, maar het boek is in hooge mate verward, verward en gezocht. Dat neemt niet weg dat de figuren zelf merkwaardig boeien. Ze doen aan als mysterieuse lampen voor een onbekend licht, die onbegrijpelijk en overbodig lijken totdat dat licht ontstoken is; maar dan ook stralen zij in wonderbaarlijke schoonheid. Tracht men haar schijnsel te verklaren dan blijkt telkens weer dat dit de afglans is van den hoogeren zin van haar bestaan. We zien de menschen een oogenblik verlicht tot hun absolute beteekenis, stervelingen geprojecteerd tegen de eeuwigheid en op zulke momenten is het gemis aan aardschen ballast, dat deze ijle gestalten kenmerkt, niet hinderlijk meer. ‘The Cabala’ heeft in principe alle qualiteiten van ‘The Bridge of San Luis Rey’ in zich, de taciteïsche taal, het gestyleerde van den verhaaltrant. Het boek is in zijn soort af. Geen zin van Wilder zal zich ooit verstooten tegen de goede vormen der literatuur. De auteur vergalloppeert zich nooit, hij is steeds geacheveerd. De zwakte van zijn werk is slechts te vinden op de punten, waar de zielen zijner gestalten hun vlucht willen nemen, voordat
| |
| |
hun lichamen zijn gegroeid, of dat hij gedachtenstelsels tegen elkaar uitspeelt voordat zijn oordeel is gerijpt, zooals in ‘The Cabala’, waar Katholicisme en Heidendom een soort spiritistischen een doelloozen rondedans uitvoeren voor onze verbaasde blikken.
De figuren uit ‘The Cabala’ zijn prototypen van de figuren uit ‘The Bridge’ en ze zijn dikwijls even belangrijk. Toch beteekent ‘The Bridge of San Luis Rey’ een geweldige vooruitgang, want daar is de auteur zich bewust geworden van het wezen van zijn talent. Werden in ‘The Cabala’ de figuren in een geëmbrouilleerde fabula geplaatst en werd het aan de genade der inspiratie overgelaten of hun hoogere zinrijkheid zou worden aangetoond, in The Bridge maakt de auteur die zinrijkheid tot den eigenlijken inhoud van zijn boek.
Ergens in Peru stort op zekeren ochtend, in den jare 1714 een brug in, waarbij vijf personen om het leven komen. Een Jesuiet is getuigen van het ongeluk en verzamelt alle gegevens omtrent het leven der slachtoffers ten einde uit te vinden of uit deze gegevens op te maken is, waarom God juist deze vijf menschen en op dát oogenblik sterven liet.
De Jesuiet brengt zijn werk niet tot een eind, maar zijn aanteekeningen vallen den auteur in handen, die nu in staat is de levens der slachtoffers te reconstrueeren. Hij komt tot de slotsom dat deze menschen op het moment, dat de brug onder hen instort, van 't leven geleerd hadden, wat voor hen te leeren was en dat het daarom, nu ze als 't ware door het leven heengegeten zijn, logisch was, dat ze bij den dood belandden.
De Marquesa de Montemayor, een uiterlijk afstootende vrouw heeft den hartstochtelijken wensch de genegenheid van hare dochter te winnen. Zij tracht dit te bereiken door een serie tintelende brieven te schrijven naar Spanje, waar deze dochter is getrouwd. In haar liefde tot haar kind is ze een dwingeland, haar gebeden zijn bevelen om haar dochter gelukkig te maken. Doch op den duur ziet ze haar zonde in. Ze geeft met een ‘uw wil geschiede’, haar gevecht tegen het noodlot op en verongelukt den dag, nadat de loutering zich in haar heeft voltrokken.
| |
| |
Pepita, het weeskind, voorbestemd om opvolgster te worden van de abdes van het klooster te Lima, heeft de verstervingen, die haar werden opgelegd in nederigheid aanvaard. Ze is bereid voor den hemel en sterft.
Esteban en Manuel waren tweelingen, zoo verknocht aan elkander, dat deze liefde alle andere ambities doodbrandt. Manuel sterft en Esteban, niet bij machte zijn liefde op een ander doelpunt te richten, wordt door den dood van deze taak verlost.
Uncle Pio, bohémien en kunstenaar wordt als hij de kunst onverschrokken ten einde toe gediend heeft, weggerukt.
Het zieke, erfelijk belaste kind Don Jaime, wordt de te moeilijke taak des levens bespaard.
‘The Angel that troubled the waters’ is een verzameling van zestien samenspraken, tusschen drie figuren. In zijn voorwoord zegt de schrijver dat hij er van jongsaf plezier in heeft gehad om in zulke bondige gesprekken iets essentieels vast te leggen. Geen wonder. Deze zestien samenspraken zijn niet meer of minder dan zestien onvoldragen romans in den trant van ‘The Bridge of San Luis Rey’. Ik maak me sterk dat The Bridge er in voorgeboortelijken toestand niet anders dan als zoo'n samenspraak heeft uitgezien. Ongeveer als volgt:
Michaël, de comtessa de Montemayor is een hartstochtelijke, scherptongige vrouw. Wat zullen we doen om haren trots te breken?
We zullen haar afstootelijk van leelijkheid maken, de lepra taste hare kaken aan opdat de menschen zich van haar afkeeren. De Perichole zinge spotliedjes op haar in den schouwburg.
Ik vrees, Michael, dat deze beproevingen, schoon wreed, niet in staat zullen zijn haar deemoed te leeren.
Keeren wij het hart harer dochter van haar af. Ze zij ongeliefd, ja gehaat, zelfs door haar eigen kroost.
Hoe denkt ge dat ze daarop reageeren zal?
Om de aandacht van haar kind op zich te vestigen, zal zij de vurigste brieven schrijven, die ooit een Spaansche pen....’
Goed, goed, het worde wereldlitteratuur.
Maar, vader, en de beproeving?
Mijn zoon, weet ge dan niet dat de roem bij 't menschengeslacht pas na den dood verschijnt?
Ge hebt het gezegd.
(Zeventig jaar verstrijken, hetgeen in den hemel zeven tellen duurt). De hemelsche klokken luiden. engelenzang weerklinkt.
| |
| |
Stem van de aarde der comtessa:
Heer, uw wil geschiede.
(slaat een kruis) Het noodlot zij geloofd, het is tijd.
(neemt een touw en breekt dat)
De brug breekt. De brug.... de brug!’
Ziehier, lezer, het ei van ‘The Bridge of San Luis Rey’ een dag na de bevruchting.
‘The Angel that troubled the waters’ is een heele broedmachine van zulke eiëren vol. Zestien avonturen, die een mensch, niet met zijn evenmensch, maar met God, hier of in het hiernamaals kan beleven worden u hier in embryonalen toestand voorgelegd.
Niet dat ik hiermee zeggen wil dat ‘The Angel that troubled the waters’ onbelangrijk zou zijn. Het tegendeel is waar. Het eenige wat ik zeggen wou is dat deze verzameling beschouwd dient te worden als wat bladen losse krabbels, voorstudies tot schilderijen. Het zou jammer zijn wanneer deze, mijns inziens wat voorbarige publicatie, de voltooiing van de eigenlijke kunstwerken, waarvan deze stukjes de voorboden schijnen, in den weg stond.
* * *
Vraagt men mij nu tenslotte of ik dezen ongewoon succesrijken schrijver tot een van de waarlijk grooten reken, waartoe Dreiser zeker behoort, dan moet ik helaas zeggen: nee. Wat hij ons brengt is het beste, volkomenste, interressantste, wat een auteur van de tweede orde kan schenken. Hij is een Anatole France geen Balzac. Doch als literaire verschijning is hij bedriegelijk omdat hij zich in dieptes beweegt, waar velen nooit of pas na lange worsteling aan toe komen. Vergeet dan echter niet dat deze man diepte won, door oppervlakte te derven.
Hij behoort tot de menschen, die zich spontaan zoo interesseeren voor het ding an sich, dat ze bijkans immuun lijken voor het ding in zijn tijdelijke relaties. Ik bedoel de menschen, die het brood eten en niet een broodje, die het sacrament des huwelijks beleven vòòr ze iets van een persoonlijke verhouding hebben bespeurd. Voor wie de eeuwigheid makkelijker aanspreekt dan het uur, dat de klok slaat; die het
| |
| |
leven beschouwen als een geweldigen border, waarbij iedere plant is overgepoot uit een imaginaire kweekplaats der soort. Het ‘al spelende leer ik’, van den gewonen mensch, die door tweeduizend keer in den appel te bijten, misschien iets omtrent het wezen van den appel te weten komt, slaan zij over, maar steeds bespieden zij de manupulaties van den grooten Tuinman, die zijn kweekbedden wiedt en met deze wijsheid gewapend vergeten zij de gedragingen eener reëele plant gade te slaan.
Zijn zulke menschen kunstenaar, dan ‘greifen sie nicht hinein ins volle Menschenleben’, dan laten zij hun figuren niet plezierig tuimelen door elkaar heen tot de kosmos, die onder hun handen ontstaat een afspiegeling lijkt der goddelijke wereld, maar ze treden op als een deoculus, een krabbel in margine van de hand, die een godheid schiep, een mikrotheos; dan knutselen ze met zielen, probeeren een nieuwe chemie met zielestof, verzinnen wetten, waaraan deze zielen gehoorzamen moeten, verbeelden in één woord hemelingen naar het beeld van den mensch, inplaats van menschen naar het beeld van God. En hierin ligt het groote bezwaar dat ik tegen Wilder koester. Het feit, dat hij het voor zijn kunst noodig acht zijn literairen disch slechts te voorzien van kaviaar en van artisjokken, is voor mij ook al een aanduiding dat hij niet tot de allergrootsten behoort, voor wie, om tot slot van Deyssel na te spreken, een verrukkelijk peerdrupsje voldoende is om over God te schrijven.
| |
Ramon Guthrie: Parachute. (Harcourt Brace and Company.)
Ik weet niet, lezer, of gij houdt zooals ik van den clown. Den bedeesden en daarom onbeschaamden, den weemoedigen en daarom lachenden, de lenige en daardoor onbeholpen figuur, wiens voeten gehoefd moesten zijn als die van Satan, de ooren spits als van een faun, de oogen droef. Ik weet niet of ge ook zoo geniet van zijn fantaisieën en obstinaat blijft gelooven aan een reëel leven, dat zooal niet congruent aan 't leven binnen de piste, gelijkvormig daarmee is. Ik althans,
| |
| |
ondanks mijn ervaringen dat er een hemelsbreed verschil bestaat tusschen den kunstenaar als mensch en in zijn werk, blijf me vastklampen aan de illusie dat ik achter den hoogen clownlach als van een bangen vogel, den artist kan zien glimlachen, dat achter zijn grappen en kwinkslagen het scherpe kijken van den mensch opdoemt, dat in zijn klappen weergalmt het leed, dat deze mensch te dragen kreeg. En zoo schep ik me dan een denkbeeldige figuur, een tot normale verhoudingen getransponeerden clown, wiens leven dezelfde overgangen van luim naar weemoed en van weemoed naar uitgelatenheid kent als de clownerie, waarbij echter de fantastische kleuren zijn gedoofd tot die, waaraan we gewend zijn, de grillige contouren vereenvoudigd tot de vormen, die ons dagelijks omringen. De clown zonder poeder en pailletten, maar in colbert-costuum, zooals de zon de plaats heeft ingenomen van de sissende schijnwerpers.
Stil lezer, lach me niet uit, ik weet dat zulk een gedaante niet bestaat, dat er het entweder oder heerscht van òf clown onder kunstlicht òf burgermeneer in de zon.
Het is dus eigenlijk een volkomen imaginaire gedaante van imaginairen geest, imaginaire kracht en imaginairen weemoed, die ik loslaat op de burgerij. Maar als hij eens bestond, welke kwade kansen zou deze laatste maken, zoodra hij in actie kwam.
En ziet, nu is er een Amerikaansch schrijver, die deze veronderstelling voor mij heeft uitgewerkt, die het kostelijk gegeven heeft aangegrepen: de clowns in de samenleving, oftewel de kei in het drabbige water, in een boek, dat door de Amerikaansche reclame wordt verwaarloosd en daarom in volkomen onbekendheid is gehuld, ik bedoel, ‘Parachute’ van Ramon Guthrie, mij dierbaar boven veel.
Niet dat dit boek op het eerste gezicht deze grondgedachte zou verraden. Poeder en pailletten zijn bij de beide vliegofficieren, die de hoofdpersonen zijn, ver te zoeken. Dat ze echter wel derivaten zijn van personen uit een fantastische harlequinade blijkt uit het onwaarschijnlijke lef van den een, uit de meer dan natuurlijke gespannenheid des geestes van den ander. Le mâle magnifique en Hamlet in moderne versie, ze tuimelen arm in arm een preutsch, keurig, fatsoendelijk
| |
| |
luxe-stadje binnen en hun optreden is als een stoomwals, waaronder alle duffe conventie verpletterd wordt, al vergaat onkruid ook niet en verheft zich weer zoodra de wals voorbij gedenderd is, tot de oude, taaie onnoozelheid. Maar het is om te gnuiven voor wie meemaakt, hoe Tony Rickey, een soort Mooie Karel, een onbehouwen stuk kerel, met lef, hart, branie en panache, zich in de meest sélecte, hautaine cercle van 't stadje binnen dringt zijn wijfje uit zoekt (de eenige grande dame) en haar meesleept naar zijn leger. Te zien, hoe door den diabolischen toeleg van Sayles, het gespuis in 't stadje roerig wordt, hoe kappers en winkeliers in boorden en manchetten beginnen op te spelen en zich verstooten tegen alle, tot dusver zoo angstvallig in acht genomen goede vormen. Hoe door een handig opgezette Köpenickade de financieën van 't stadje van streek raken, de jongedochters gedupeerd worden. Ja, deze clowns ontvangen geen oorvijgen, maar deelen ze uit. Het zijn de gegalloneerde stalknechts, die met de hand tegen hun kaak weghinken. En onder dit alles door, de diepe ondertoon, van levensbeuheid van Sayles, die met zijn zelfmoord eindigt, de felle passie van Tony voor Natalie.
Om ons tiert onkruid overal, maar een oogenblik hebben we, dank zij dit verrukkelijke boek, mogen toezien, hoe een natuurmensch er met zijn sterke voeten tegenaanschopte, zagen we mèt Sayles alias Ramon Guthrie, met een grimmig genoegen, verwant aan smart, menschen gelijk uw buren rechts en uw buren links stikken in hun waanwijze benepen domheid; en zoo al dit niet verheffend is voor de ziel, het is 't dubbel en dwars voor 't hart, althans voor 't mijne.
| |
| |
| |
Naschrift.
De firma Querido heeft het vorig jaar het lofwaardig initiatief genomen Theodore Dreiser's geweldige boek ‘Een Amerikaansche tragedie’ in Hollandsche vertaling uit te geven. Ik heb tevergeefs gewacht op den storm van verontwaardiging, die uit het literaire kamp na de verschijning van dit werk zou opstijgen; - het bleef windstil. Thans voel ik me geroepen een woord van protest te uiten over de verminking van Dreiser's meesterwerk, waarin nog wel een onzer fijnzinnigste dichters en critici, namelijk J.W.F Werumeus Buning de hand heeft gehad. Wat ter wereld heeft toch Buning bewogen Dreiser als een geplukte kip aan 't Nederlandsche publiek voor te stellen? Welke motiven hebben hem ertoe gevoerd de 840 bladzijden Amerikaanschen text tot 499 te besnoeien en aldus te maken tot een sensationeel romannetje, wat in 't oorspronkelijk een sombere noodlotstragedie is?
Ik weet dat Dreiser's boeken kolossen zijn, barbaarsch van structuur, die uit elke omraming uitbarsten en spotten met alle literaire compositieleer, door op détails in te gaan, die met het eigenlijk verhaal ternauwernood in verband staan. Ik onderstel dat Buning zijn lezers de moeite heeft willen besparen door Dreiser's omwegen heen te baggeren, maar de eigenlijke schoonheid van zijn boek onthoudt hij hun op die wijze ook. Dreiser wordt wel eens de Amerikaansche Dostojewskij genoemd en er zou een interessant essay te schrijven zijn door ‘An American Tragedy’ met ‘Schuld en Boete’ te vergelijken. Beide boeken behandelen den moord. Het groote verschil ligt niet zoozeer in 't temperament en genie van beide schrijvers dan wel in 't feit dat Raskolnikov's daad vanuit een christelijk standpunt wordt beschreven, terwijl Dreiser zijnen Clyde Griffith den vrijen wil gedeeltelijk ontzegt. Daarom is de psychologie van Raskolnikov dieper, dan van zijnen Amerikaanschen lotgenoot, maar de macht, die den laatsten tot moord verleidt, ontvangt den vollen gloed, welke bij Dostojewskij in de hoofdpersoon convergeert. De macht, waartegen Clyde Griffith niet op kan, is de maatschappij, het gruwzame werktuig van het noodlot. Beschrijft Dreiser een straat, een
| |
| |
slop, een fabriek, een patriciershuis, ook al staan deze niet direct in verband met de personen van 't verhaal, dan is 't alsof hij de schubben en horens en vangarmen beeldde van 't monster, dat den mensch in zijn klauwen gevangen houdt. Buning toont ons den Laokoon waaruit de slangen ten deele zijn weggebikt, hetgeen ik niet anders dan als een artistieke doodzonde kan beschouwen.
Jeanne van Schaik - Willing. |
|