De Gids. Jaargang 93(1929)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 42] [p. 42] De slaapwandelaar. Dien nacht eerst ving zijn leven aan, nadat hij van den heeten deken zich driftig woelend had ontdaan, en zonder omzien, zonder spreken met lichten tred is heengegaan - En geen der oud vertrouwde dingen herkende hij meer op zijn weg, want uit het land der stervelingen was hij voortvluchtig en op weg, er waren geen herinneringen, zijn droomen wezen hem den weg. Het kraken van de donk're treden onder zijn voet hoorde hij niet, zijn schaduw op den muur beneden rees lang en zwart, hij zag het niet, al wat er omging in het heden is ver en zonder hem geschied. Het was alsof hij voor de helft zijn ziel en lichaam had verloren, of hij een schaduw van zichzelf was, in een ijler licht geboren, en zwevend werd hij, als een elf zoo zwaarteloos en uitverkoren. En bij de tuindeur stond hij stil, hij hield den sleutel in zijn hand, [pagina 43] [p. 43] het slot ging over op zijn wil, het voerde naar een ander land, de holle nacht was wijd en kil, huiverend stond hij aan den rand. Hij was het dwalen van zijn oogen, hij was het tastende gebaar der witte handen, die bewogen zonder te weten hoe en waar, vlinderend voor hem uitgevlogen naar een verlokkend schoon gevaar. En in den tuin waar hij voor jaren een kind bij bloemen was geweest, begon nu het waanzinnig waren, zoo eenzaam was dat en verweesd, hij dwaalde, dwaalde in zijn staren, maar glimlachend en onbevreesd. Er zwiepten takken voor zijn oogen, de nacht ging waaiend door zijn haar, hij dwaalde stil en opgetogen de paden langs, waar hier en daar seringen in den wind bewogen, hij strekte er de handen naar. Toen is hij plotseling gekomen waar glanzend water spiegelde, een vijver waar als witte droomen de lelies zacht in wiegelden, het was of hij was teruggekomen waar al zijn jeugd weerspiegelde. Aandachtig boog hij zich erover, snel joeg het diep bedwelmde hart, de wind ging door het hooge loover, een vreemd gedruisch groot en verward, en daarna stortte hij voorover, boven hem sloot het water, zwart. [pagina 44] [p. 44] Het groote suizen is begonnen, het donker gonzen in zijn ooren, bloemen zag hij, sterren en zonnen, lachen en juub'len was te hooren maar verderweg, en overwonnen daalde hij, daalde hij verloren. Doch uit het water opgedrongen kwam hij weer boven naar het leven, zijn slapend hart is opgesprongen en zwak heeft hij geroepen even, maar dan werd er opnieuw gezongen en is hij dieper weggedreven - En het werd stil. Maar weinig later gingen er stemmen langs het water; het openschuiven van een raam, en dan, herhaaldelijk, zijn naam.... Anthonie Donker. Vorige Volgende