De Gids. Jaargang 93(1929)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 39] [p. 39] Adams droom. Hij sloot zijn oogen. Af en aan ging boven hem de luwe wind: hij droomde van nu op te staan en in de schaduw heen te gaan gelijk een kind. Hij stond rechtop terwijl hij sliep en kwam aan 't Paradijs - o heldre wijs die zong en riep vanuit het donkre boomendiep, o heldre wijs. Hij droomde hoe hij vreesloos ging - de engel liet hem door - hoe bevend om zijn schouders hing de oud-beminde schemering zooals tevoor' - Een glanzend dier sprong voor hem uit hoe waren hem vertrouwd die fiere nek, die leeuwenhuid!.... En inniger werd het geluid dat zong in 't woud. Waren het vogels, engelen? O zuiver lied dat zong, geluk dat zonder zonde is.... Vanwaar de strakke droefenis die in hem drong? [pagina 40] [p. 40] Hij wist het niet, hij ging hier maar door deze schemerlaan - Maar toen hij bukte aan een klaar' en helle bron, wie keek hem daar verbijsterd aan? Twee oogen droegen een geheim, een diepe schaduw lag gedoken in hun klaren schijn, o plotse grondelooze pijn, o wreede dag - Hij vond zich wakker uit zijn droom, zijn oogen wijd-gesperd van schrik - de wind ging door den luwen boom en zingend aan den wolkenzoom verdween een leeuwerik. W. Hessels. Vorige Volgende