| |
| |
| |
Bibliographie
Is. Van Beugem - Uit Vlaanderens Kunsthalle. (Lannoo, Thielt). Is. Van Beugem - Albert Saverys. (id.)
In het eerste bundel heeft schr. een aantal opstellen verzameld verschenen in Mork's Magazijn, Elsevier, Ons volk ontwaakt, Averbode's Weekblad, Hooger Leven. Opstellen over Vlaamsche kunstenaars wier populariteit voorloopig nog gelocaliseerd is tusschen de Noordzee en de Schelde. De meest oorspronkelijke Vlaamsche artisten, die ook in het buitenland bekend zijn, worden hier niet besproken: Permeke, Fritz Van den Berge, Gustaaf de Smeth, Gustaaf Van de Woestijne, Georges Minne, Albert Servaes. Het is begrijpelijk dat een criticus weinig trek heeft om, ná Karel Van de Woestijne, zich in te spannen voor nieuwe beschouwingen over die eerste-rangs-figuren. Intusschen staat de critiek des heeren Van Beugem in het teeken van Kunst en Geest in Vlaanderen en De Schroeflijn, en in dezelfde verhouding als de besproken tot de niet besproken kunstenaars. Deze critiek is lyrisch, impressionistisch en, bestemd voor magazines, joviaal- mededeelzaam. Overgens gëinspireerd door rechtzinnige geestdrift en het verlangen om ons dichter te brengen tot de sieraden der Vlaamsche Kunsthalle. Die kunstenaars zelf kunnen hier niet worden besproken. Slechts èèn opmerking: treffend is de èèn-tonigheid van hun onderwerpen. Er heerscht tegenwoordig bij de Vlamingen een ware plethoor van sneeuwlandschappen. Wij hadden reeds die van den ouden Breughel. Dan is in de letteren Streuvels aangekomen met zijn talrijke sneeuweffecten, nadien zijn tallooze volgelingen, tot en met Timmermans; en Valerius de Saedeleer is degene die het meest meegeholpen heeft om in de schilderkunst de lawinen weer in de mode te brengen. Thans acht elke Vlaming zich verplicht zijn visioenen van de kindsheid Christi voor te stellen in het ingesneeuwde Vlaanderen. En tot in den treure worden wij begiftigd met Vluchten in Egypte,
Aanbidding der Herders en der Koningen. Als de Vlamingen eenmaal zulk een thema te pakken krijgen, dan weten zij er ongëevenaard mee te woekeren, (vóór een jaar of tien heb ik hetzelfde verschijnsel gesignaleerd in de literatuur: het misbruik der begrafenissen in den Vlaamschen roman.) Dat de talrijke voorstellingen van de Passie en van de religieuse onderwerpen den indruk van eentonigheid ook versterken, is in een boek als dit toe te schrijven aan de keuze van den criticus, wiens persoonlijke voorkeur, gewis ook van velen zijner lezers, gaat naar de ‘kunstenaars die voorgelicht worden door de Waarheid van het Roomsch Catholiek Geloof.’ Wat nu de critiek van schr. aan gaat, waag ik, met al mijn waardeering voor zijn reeds aangehaalde deugden, een paar kleine
| |
| |
opmerkingen. Io Nu die verspreide opstellen gebundeld zijn, zal het den lezer niet ontgaan dat schr. bijzonder zuinig is met de namen der huidige voorlichters. Daar is b.v. Permeke, de meest begaafde, de oorspronkelijkste, de stoutste der, in breeden zin genomen, jongeren. Hoe zelden is zijn naam vermeld! Aan zijn invloed zal toch wel niemand twijfelen, die zich b.v. zijn Winter herinnert uit het Antwerpsch Museum, dagteekenend van 1912. Het effect der drie afgezonderde boomen op het voorplan (trouzeer verwant met het groot Winterland met de jagers, van Breughel I) heeft menig schildersgeheugen beheerscht.... G. Van de Woestijne,, Jacob Smits, Albert Servaes zijn niet vreemd gebleven aan de kunst van menigen schilder door schr. besproken. Hier en daar lijkt mij, ondanks de talrijke uitheemsche namen die er bijgehaald worden, de studie der verwantschap niet genoeg doorgezet, zooniet zou de treffende gelijkenis van een Gevaert met William Blake niet aan de schr. ontsnapt zijn. Mijn tweede opmerking slaat op de onmatige taal van den criticus. Niemand zal er bezwaar in zien dat hij ‘naar hartelust’ schrijft. Doch zijn studies zouden een meer volkomen genot geven, en ook op meer onderlegde lezers indruk maken, indien hij meer besef van de verhoudingen had. Wanneer wij zien hoe lichtvaardig schr. omspringt met de meest ronkende woorden, hoe hij in zijn studie over Saverys, wiens verdiensten niemand zal betwisten, spreekt van het titanisch geweld van den schilder, dan vragen wij ons af of de woordenvoorraad des heeren v. Beugem niet zal uitgeput zijn den dag dat hij zal meenen iets te zeggen te hebben over Rubens of Michel-Angelo? Waar schr. elders spreekt van de lucratieve elasticiteit (?!) van Saverys, van de oprechte kunst, de schoone menschelijkheid, enz. .... dan verdenken wij hem, noch over zijn gedachten, noch
over zijn woorden voldoende toezicht te hebben gehouden. Dezelfde bedenkingen slaan op de monographie over Saverys. Op het slot van dat boek heeft schr. echter een bekentenis gedaan die sympathiek is en die veel goed maakt: ‘Misschien heb ik hier en daar wat te subjectief geoordeeld, waar over heel de lijn een objectiever motiveering paste; het feit dat ik leef en strijd in hetzelfde land en ook in denzelfden tijd, zal hieraan dan niet vreemd en desvolgens ook begrijpelijk wezen; en misschien draagt ons opvoedingssysteem daar nog de grootste schuld van’.... Dat is eerlijk gesproken. Met wat meer zelfcontrool zal de heer v. Beugem nog dieper leeren beseffen dat de criticus een groote verantwoordelijkheid draagt in de opvoeding van zijn lezers. De reeds aanzienlijke kunstwaarde van zijn oordeel zal er niet door verminderen.
A.C.
| |
Lode Opdebeek - Bloemekens van den Vlaamschen Rozelaar. (L. Opdebeek, Antwerpen.)
De zeer goed bedoelde titel van dit boek zou kunnen aanleiding geven tot misverstand. Ik dacht heusch dat het een bloemlezing was van onschuldige versjes uit de Vlaamsche letteren? Inplaats van met een bloemen keus (of roosjes) verrast schr. ons met een heelen tuin vol boomen en gewassen, van den kloeken eik tot het bescheiden vergeet-mij-nietje, en voert ons tot op de grens van den huiselijken moestuin. Nu, alle botanische beeldspraak ter zij gelaten, de rozelaar is per slot een galerij geworden van
| |
| |
Vlaamsche figuren uit de letteren, de schilderkunst, de muziek, de folklore, het sociale leven. Onder de best geslaagde schetsen noem ik die van Victor Dela Montagne, Lodew. de Raet, Vermeylen, Jacob Smits, A. Servaes, Van Langendonck, Timmermans, Van Offel, Julius Sabbe, E. Hiel.... Het is een bijzonder hartelijk boek geworden, zonder hooge critische pretenties, maar dat ons dichter bij de menschen brengt, bij den nederigen arbeid en de bittere ervaringen van al deze ras-Vlamingen. Meer nog: er zijn daar episoden der Vlaamsche Bewegingen die documentaire waarde hebben, geschreven door een aandachtig en betrouwbaar getuige, die gediend wordt door een voortreffelijk geheugen. Daar zijn b.v. de randteekeningen op de geschiedenis van den Vlaamschen taalstrijd te Brussel met veelbeteekenende en vaak weinig bemoedigende bladzijden over de verfransching van Brussel en voorgeborchten, zoodat men zou gaan twijfelen aan de goedheid der Vlaamsche zaak, en gelooven aan het radicale woord van Destrée: ‘Het is ongelukkig Vlaming geboren te zijn.’ De geschiedschrijvers van morgen zullen met die kronijken rekening te houden hebben. L. Opdebeek is een onzer laatste romantici. Niet alleen door den toon, de allure van zijn opstellen, die soms gaat naar de dithyrambe, en door een joviaal toepassen van den vocatief (Gegroet Julius Sabbe! Gegroet op dezen schoonen dag van opstanding!) maar ook door meer innerlijke hoedanigheden: zijn gemakkelijke, goedhartige overgave aan buien van pessimisme en vertrouwen, zijn ‘onwankelbaar’ geloof in het Vlaamsch ideaal, zijn waarheidsliefde (zeer groote waarheden over de Vlamingen ná den oorlog!) zijn afkeer van modern Strebertum, en over het algemeen een ridderlijke kranigheid die niet genoeg kan gewaardeerd worden. L. Opdebeek is een vriend van velen, die menige biecht heeft gehoord, en hij verdient dat vertrouwen. Wij moeten hem dank weten, anderen te hebben laten genieten van zijn rijke
levenservaringen, en ons een boek te hebben geschonken waarin zoo hartelijk vele onzer dooden herdacht en eenige levenden voorgesteld worden. Het werk is mooi versierd met portretten door den dichter-teekenaar Edmond Van Offel.
A.C.
| |
Dr. M. Sabbe, L. Monteyne en Th. Coopman Thz. - Het Vlaamsch Tooneel (J. Colassin, Brussel).
Het mag een heugelijk feit genoemd worden in het Vlaamsch leven, dat een Rederijkers-kamer niet alleen uitspanning zoekt in het opvoeren van tooneelwerken, maar ook een literair- historische en cultureele rol kan vervullen. Zulks is het geval met de Brusselsche Kamer De Morgenstar, die haar vijf en zeventigste verjaring heeft willen herdenken door het uitschrijven van een uitvoerige studie over de geschiedenis van het Vlaamsch Tooneel. De taak werd door den kring opgedragen aan de drie boven genoemde letterkundigen, wier naam een waarborg was voor het gelukken der onderneming. Een ‘onderneming’ mogen wij het veilig heeten, wanneer wij zien dat die geschiedenis gegroeid is tot een volum dat ongeveer den omvang heeft van den Staten-Bijbel. Terecht heeft L. Monteyne betoogd dat de Vlaamsche tooneel-literatuur te lang stiefmoederlijk be- | |
| |
handeld is geworden door de historie en de critiek, en het werd heusch tijd dat wij een algemeen overzichtelijk werk over dat uitgebreid literair gebied kregen. Doch het werk van H.H. Sabbe, Monteyne en Coopman heeft door zijn omvang, grondigheid en critischen geest, de stoutste verwachtingen overtroffen. Het is gewoon een standaard-werk, niet alleen uiterst zakenrijk (en daarbij practisch om te raadplegen dank zij den index,) maar geschreven met grondige kennis van de literaire stroomingen en een scherp en juist oordeel over menschen en toestanden. De overleg der auteurs blijkt alreeds uit de proporties in de verdeeling der stof. Dr. M. Sabbe die het bescheidenste deel voor zich nam, van den oorsprong tot bij het begin der XIXe eeuw, heeft die tijden van den ongepolijsten en gepolijsten steen weten saam te persen tot een vijftigtal pagina. Dat was zeer verstandig. Onze aandacht gaat toch hoofdzakelijk naar de XIXe eeuw, naar de tastbare worteltakken van ons huidig leven. Voor L. Monteyne, die stelligen smaak aan geroutineerde tooneel-ervaringen paart, was geheel de XIXe en de XXe eeuw
weggelegd, in een studie van 350 pagina. Dankbare taak die hij met brio volbracht heeft. De Brusselsche schrijver Th. Coopman Thz., zeer vertrouwd met de intieme werking van het Vlaamsch tooneel, heeft het boek besloten met de beschrijving van het leven der tooneelkringen en der officieele gezelschappen. Zonder hier in het minst te kunnen ingaan op de bijzonderheden van dit werk, dat geroepen is om lang te dienen als onuitputtelijke schat voor latere delvers, willen wij nochtans uit L. Monteyne's Prolegomena onthouden dat hij daar op een treffende wijze de oorzaken schetst van den achterlijken toestand van het VI. tooneel tot vèr in de XIXe eeuw. De herwording van ons tooneel is in meer dan een beteekenis de meest dramatische episode der Vlaamsche Beweging! Ongeloofelijke moeilijkheden hebben de ontwikkeling in den weg gestaan. In den grond is het èèn groot drama, met een menigte comische figuren. Men begint zich rekenschap te geven van de volharding die er bij méér dan een geslacht noodig geweest is, en die soms ging tot ware heldhaftigheid (de eerste jaren der Vlaamsche Opera te Antwerpen!) om het tooneel op te voeren tot zijn huidige ontwikkeling die zoo levendig is, spijts cultureele zwakheid der massa, waarbij thans nog te voegen is de ziekelijke drift voor de bioscoop. L. Monteyne heeft met vaste hand de lijnen van de tooneel-literatuur geteekend die zich, naar gelang de moderne tijden naderen, meer beginnen te verwikkelen. Ook om zijn objectief en ernstig oordeel moeten wij hem zeer waardeeren. In de hoofdstukken over de Realisten, de Vernieuwers, het Katliohek Tooneel heeft hij, zonder zich te laten verblinden, zijn sympathie niet onthouden aan de pogingen der jongeren, die onze huidige tooneel-literatuur gelukkig maken tot een ‘levend gebeuren’. Laat ons hier nog aan toevoegen dat het in deze geschiedenis aan pittoresk niet ontbreekt.
Het is voor den lezer een der vermakelijke momenten, den gang van onze dramatiek te volgen rond het midden der XIXe eeuw en hij zal er zijn hart kunnen ophalen aan de ongeloofelijkste titels van tooneelgewrochten- en gedrochten. Door talrijke anecdoten en de herdenking van populaire figuren die den Vlaming zeer hef zijn, draagt de studie van Th. Coopman niet weinig bij tot de levendigheid en het genot van dat machtig boeiend werk dat èn de Morgenstar èn onze trits van Vlaamsche critici tot groote eere strekt.
A.C.
|
|