| |
| |
| |
Binnenlandsch overzicht.
26 Juli 1925.
Tusschen de maand die aan de verkiezingen voorafgaat, en die welke er op volgt, is in Nederland een eigenaardig verschil op te merken. Vóór de verkiezingen een openbaarheid in adviezen die tot zelfs de straatsteenen met suggestiën overdekt; na de verkiezingen een fluistering als in den omtrek eener ziekenkamer waar consult wordt gehouden. Vóór de verkiezingen is het Koning Demos die moet worden overreed; daarna blijkt dat men dezen koning wel voorgehouden heeft dat hij uitspraak doen zal, maar dat dit niet naar de letter moet worden opgevat. Anderen zullen vaststellen hoe die uitspraak moet worden verstaan, en zullen dit doen in het geheim.
De taak der aanwijzing, welke politieke waarde aan eene stembusuitspraak moet worden toegekend, ligt in handen der Kroon, wier politieke onverantwoordelijkheid een oogenblik actief wordt, of behoorde te worden. Een oogenblik slechts, immers de daad der Kroon bestaat in het roepen van den verantwoordelijken premier der eerstvolgende jaren, den kabinetsformateur. Wat tusschen Kroon en eventueelen formateur omgaat, behoort geheim te zijn en volstrekt geheim te blijven. Van het oogenblik af dat een staatsman de kabinetsformatie op zich neemt is hij voor die formatie ten volle verantwoordelijk. Hij zal rekenschap hebben af te leggen van de inzichten die hem hebben geleid, van het doel waartoe hij zijn medewerkers aan zich verbonden heeft. Die rekenschap wordt afgelegd in het parlement, bij wege eener regeeringsverklaring;
| |
| |
schijnt zij onvoldoende, het zich daar ontwikkelend debat kan tot aanvulling nopen.
Om zijne groote verantwoordelijkheid waarlijk te kunnen dragen, om er kracht in te vinden tot de actie die van hem wordt verlangd: de politieke leiding des lands (die in 's lands belang nooit zoek mag raken maar in een voor ieder zichtbaar, aantastbaar punt moet berusten), dient de formateur speelruimte te hebben voor zijn scheppend staatsmansgenie. De politiek van het kabinet behoort geestelijk eigendom van den premier te zijn; een ding waarvoor een der grootste Nederlanders van zijn tijd (anderen behoorden niet aan bod te komen) ziel en zaligheid in kan zetten. Een persoonlijk bewind zal hij niet kunnen voeren: de rechten van het parlement waarborgen, dat hij nooit zal kunnen volstaan met het car tel est mort plaisir. Maar hij heeft te voeren een persoonlijk overredingsbewind. Achter het regeeringsprogram moet een man staan, met het brein en het bloed en den wil van een man. Aan hem kan de vrouw die openbare meening heet - ook de Kamer is een vrouw - zich geven, en uit haar overgave alleen komt vrucht voort.
Zoo moest het en zoo diende het en zoo behoorde het. Maar zoo geschiedt het niet - in Nederland.
Een vroeger gebruik bracht mede, dat de Kroon, vóór zij eene opdracht tot kabinetsformatie verleende, raad hield met de voorzitters van de beide Kamers der Staten-Generaal en met den vice-voorzitter van den Raad van State. Krachtens hun ambt konden deze drie personen geacht worden van den politieken toestand des lands bijzondere kennis te bezitten, en tevens bestond te hunnen gunste het vermoeden, dat zij konden geleerd hebben dien toestand van uit een hoog standpunt te beschouwen, en in zooverre het naast stonden aan de Kroon zelve, die men in de positie heeft gesteld, in zulk een beschouwing zich te oefenen en er in op te gaan. Tegenwoordig echter blijft de raadpleging niet tot deze drie beperkt, maar worden ook de voorzitters der Kamerclubs gehoord; ja reeds schijnt dit een vaste instelling geworden. Mag men haar naar haar zichtbaar rendement beoordeelen, dan kan men hare waarde niet hoog aanslaan, ja moet haar noodlottig noemen. Een Kamervoorzitter heeft plichten gehad tegenover en omgang
| |
| |
gehouden met het geheel der Kamer; hij sterft, als voorzitter, met de oude Kamer zelve; hij kan gedetacheerd zijn in eene mate waarin de voorzitters der fractiën die de nieuwe Kamer zullen samenstellen het onmogelijk kunnen wezen. Die heele nieuwe Kamer behoort nog niet bij het thans gepleegd overleg. Zij bestaat nog alleen op papier. Zij is er nog niet als Kamer; niets bestaat dan een honderdtal individuen, die vóór zij als Kamer geconstitueerd zijn, geen gezag, verantwoordelijkheid of verplichting hebben hoegenaamd. Levend wordt zij eerst in de Septembermaand, wanneer zij een nieuwe regeering tegenover zich ziet, ten opzichte waarvan zij hare houding heeft te bepalen. Zij is niet verkozen om een regeering te vormen, maar om er een te bejegenen. Hoe zou zij richting kunnen geven, vóór zij bijeen is? Een goed deel der verkozenen kent elkander nog niet eens. In waarheid wordt dan ook geenszins de nieuwe Kamer geraadpleegd (die ook geen antwoord zou kunnen geven: het spraakorgaan ontbreekt haar), maar de leiders der fractiën die met eigen lijsten aan den verkiezingsstrijd hebben deelgenomen. Partijen is voor deze groepeeringen een te schoon woord; wij hebben schier geen groote partijen meer; wij hebben een aantal ondernemingen ter exploitatie van het evenredig kiesrecht, en de raadpleging dezer ondernemingen vóór de aanwijzing van den kabinetsformateur kan geen anderen zin hebben, dan gewaar te worden welke hunner zich zouden kunnen verbinden ter regeerings-exploitatie. De kroon, hare ervaring en haar nut, dreigen hierbij zoek te raken. De premier is niet langer de man, met het vertrouwen der Kroon vereerd, die aanstonds het vertrouwen der volksvertegenwoordiging zal hebben te verwerven, en wien in den tusschentijd speling is gelaten tot het ontwerpen der politiek die dat vertrouwen zal moeten afdwingen; - hij is de zetbaas van eene combinatie van bosses, en wat zijn
program zal zijn, zullen deze heeren in geheime kongsivergaderingen wel uitmaken.
Het dient tot niets, te ontkennen dat zóó de werkelijke toestand is. Wij hebben geen Staatsman meer, wiens geweten zich rekenschap tracht te geven van de naaste behoeften van het Volk, en wiens persoonlijke verbeelding bij de keuze der middelen om aan die behoeften te voldoen in actie komt; - wij hebben op gezette tijden een of twee maanden van gehei- | |
| |
men politieken ruilhandel. Wat geheim behoort te zijn, en wat aan de openbaarheid behoort, is in de huidige practijk onzer staatsinstellingen op niet voorziene wijze dooreengehaspeld. Niemand heeft deze gevolgen der evenredige vertegenwoordiging voorspeld; - intusschen zij zijn er.
Geheim behoort te zijn het beraad der Kroon vóór en gedurende de aanwijzing van den formateur; geheim behoort te zijn de werking van diens eigen geweten en verbeelding. Verantwoordelijk is hij van het oogenblik af dat hij met het resultaat van die werking in eene regeeringsverklaring voor den dag treedt: verantwoordelijk aan eene georganiseerde, geopende Kamer en aan niemand anders.
Hoe is de toestand nu? Van bossesbezoek ten paleize wordt angstvallig aanteekening gehouden en deze wordt gepubliceerd; van de vergaderingen waarin de ondernemingen ter exploitatie van het evenredig kiesrecht contrôleeren of het regeeringsprogram inderdaad geleverd wordt volgens bestelling, wordt aanteekening gehouden en deze wordt gepubliceerd; - beantwoordt het voorgelegde aan de geheime afspraak, dan mag de formateur de opdracht der Kroon aanvaarden. Want tot zóólang heeft hij haar ‘in beraad gehouden’. De kongsi's laten ons dus weten dat zij actief zijn; maar wat zij besloten hebben en waarop die besluiten berusten, vertellen zij ons niet. Tenzij het later - als bij de Vlootwet - tusschen deelhebbers aan de onderneming ter exploitatie van het publiek gezag mocht gaan spannen, zullen wij het wellicht nooit vernemen, en zal de openbare ontmoeting tusschen Regeering en Kamer tot een spot worden gemaakt.
Het eerste bedrijf is afgeloopen; de opdracht tot formatie is verleend. Men houdt, zou men zoo zeggen, Hare Majesteit bij zulk een gelegenheid niet aan de praat. Men aanvaardt, of legt neer; tuschen aanzoek en één der twee eenig mogelijke gevolgen behoeven geen weken te verloopen. Intusschen, zij doen het, en voor zoover wij van de geheele aangelegenheid nog notitie nemen (en niet in Zwitserland zijn) trekken wij er allen een gezicht bij, alsof het zóó behoort.
Ik zal er geen vuur en vlam tegen spuwen; - het zou niet baten. Intusschen is het misschien niet geheel onnuttig, vast te stellen dat het zoo is en wel zoo blijven zal - tot eens eene Kroon die exceptie durft wezen een man die exceptie durft
| |
| |
wezen bereid vond te handelen als een man en niet te figureeren als een marionet? Want de heele toestel kàn worden omvergegooid, met één druk van een beraden hand. Eene Kroon die als hare bestaansreden gevoelt, het (periodiek) één oogenblik voor het zeggen te hebben; die zegt: X is mijn man; - een X met bezieling genoeg, een Y en Z tot zich te lokken die er wezen mogen, en dit gezelschap zich met een program. vertoonende, niet beduimeld vóór den tijd, in eene Kamer, niet geraadpleegd eer zij Kamer is - er zou geen letter van éénige wet geschonden zijn, en ik wilde zien waar de heeren blijven zouden!
Maar om X zijn gang te kunnen laten gaan moet hij eerst door het volk zijn voortgebracht, en om zijn gang een zegenrijken te kunnen doen zijn, moet hij een zoodanig volk achter zich hebben waarin zijn stem iets wakker roept. Hoe staat het met de stemming van den Grooten Onmachtige, wiens radeloosheid, krachtens een savant systeém ‘evenredig’ vertegenwoordigd, zich straks in de Kamer afspiegelen zal?
Wij moeten goed begrijpen, dat ons stelsel van vertegenwoordiging het volk vertegenwoordigt niet op het oogenblik waarin het weet wat het wil, maar waarin het dit minder dan ooit weet. De meerderheidsvertegenwoordiging in enkelvoudige districten had zeker hare nadeelen, maar dit groote voordeel, dat ieder gedwongen werd te zeggen: dàn liever rechts (of rood, of liberaal). De som der aldus verkregen beslissingen had negatieve waarde, die althans aanwijzing gaf voor de minst riskante positieve constructie. 1901 beteekende: Borgesius niet; 1905: in geen geval langer Kuyper; 1913: protectie niet. Sedert 1918 echter is van: dan liever dit of dat, geen sprake meer. Men wordt niet gesteld tusschen twee personen waarin zich tendentiën ten opzichte van concrete vraagstukken belichamen; men wordt uitgenoodigd zich te verklaren voor een ‘beginsel’. Niet tegen iemand, maar vóór iets. Deze wetgeving onderstelt in het volk een ontwikkeling, een keurvermogen, een overtuigingskracht en politieke vèrziendheid welke het niet bezit. Niet slechts welke ‘beginselen’ hij de zijne acht moet de kiezer weten, maar ook welke van het toegeven aan zijn voorkeur voor bepaalde beginselen in bestaande omstandigheden de noodzakelijke politieke gevolgen moeten zijn, en of hij deze wil. In de practijk komt er van, dat hij niet beslist
| |
| |
als redeneerend staatsburger, maar onberedeneerd, zich vastklampend aan wat hem naastbijligt en als een groote macht in zijn leven is ondervonden: zijn klasse- of groepsbelang, zijn kerkelijk verband. Daar deze weinig wisselen, oneindig minder dan de politieke situatiën waarin zijne wilsverklaring orde zou moeten scheppen, is er van een swing of the pendulum. beweegkracht voor het eerstvolgend politiek tijdperk, veel te weinig sprake. Er is veel meer noodig dan onder het vroegere systeem, om eene meerderheid te verzetten. De cijfers der jongste verkiezing duiden dit waarlijk overtuigend aan. 1923 had het bewind-Ruys in al zijn zwakte doen kennen; niemand ging voor behoud der zittende regeering met overtuiging in het vuur; zij had in de oogen der groepen zelve waaruit zij was voortgekomen zeker stelliger afgedaan, dan het kabinet-Heemskerk in 1913. Evenwel terwijl de verkiezingen van dat jaar 368.210 stemmen aan rechts gaven tegen 317.776 in 1909. en 401.192 aan links tegen 280.218 in 1909 - een resultaat om op te bouwen -, gaven die van 1925 er 1.728.829 aan rechts tegen 1.714.236 in 1922, en 1.356.931 aan links tegen 1.214.584 in 1922. Van 1909 op 1913 eene vermeerdering der stemmen op links van 120.974; van 1922 op 1925 (op een viermaal grooter kiezerscorps) een vermeerdering derzelfde stemmen van 142.347. In het eerste geval de vervanging eener meerderheid van 37.558 stemmen voor rechts door eene van 32.928 stemmen voor links; - in het andere de verzwakking van eene meerderheid voor rechts van 499.652 tot eene van 317.898 stemmen. Het resultaat der verkiezing van 1913 bracht de rechtsche zetels terug van 60 op 45, dat der verkiezing van 1925 van 60 op 58. Indien de regeeringscoalitie in 1922 over 59 van de 60 rechtsche zetels beschikte en in 1925 over slechts 54 van de 58, heeft dit niets met de vermeerdering der stemmen op links te maken, maar is een gevolg van de toeneming van protestantsche anti-coalitie-stemmen
en van het optreden der R.K. Volkspartij.
Gevolgtrekking: in het evenredig vertegenwoordigde kiezerscorps van alle mannen en vrouwen is moeilijker beweging te krijgen dan vroeger in het in enkelvoudige districten om de meerderheid vechtende kiezerscorps van de helft der mannen.
Een begin van beweging, zal men zeggen, is er dan toch. Er
| |
| |
zijn, in vergelijking met 1922, 142.347 stemmen meer op links uitgebracht, slechts 14.593 meer op rechts. Op een totaal aantal geldige stemmen van over de drie millioen zegt dit verschil te weinig. En, voor zoover er verschil blijft, beteekent het nog volstrekt niet, dat de liberale gedachte op de Nederlandsche vrouwenwereld invloed van beteekenis begint te verkrijgen. De liberale partij toch heeft aan de winst van 142.347 stemmen geen deel. Zij is behaald door de S.D.A.P., die 138.545, en door de vrijzinnig-democraten, die 52.553 stemmen vooruitgingen; de overige groepen (Vrijheidsbond, communisten, linksche dwergpartijtjes) gingen achteruit, de Vrijheidsbond het minst, maar dan toch met 1457 stemmen op een stemmentotaal dat van 1922 op 1925 met 156.942 toenam. Een bedroevend resultaat; te bedroevender, daar de jongste verkiezing juist bewezen heeft, dat het onder bepaalde omstandigheden (welke zich niet overal, doch stellig op meer plaatsen dan in 1925 geschied is, laten verwezenlijken) anders kàn. In den kieskring Rotterdam kwam de Vrijheidsbond van 10.4 op 12.4% der uitgebrachte stemmen; in den kieskring Amsterdam van 8.1 op 10.11 %, in den kieskring den Haag van 16.4 op 16.78 %; juist de drie kieskringen, waar er voor gezorgd was dat plichtsbetrachting of plichtsverzuim van liberalen over leven of dood van een bepaald candidaat beslissen zou: van Knottenbelt, Boissevain, Droogleever Fortuyn. Door voorgoed de ‘bijlijst’ te schrappen en personen als van Gijn en Dresselhuys ook met een bepaalden kieskring in verband te brengen, wier inspanning over hun al of niet aanwezen beslissen zal, moet het mogelijk zijn, in kieskringen als Arnhem, Assen, Dordrecht, Groningen, Helder, Leeuwarden, Leiden, Middelburg, Nijmegen, Utrecht, Zwolle, de liberalen tot handelen te prikkelen even goed als dit te Amsterdam, te Rotterdam en in den Haag gelukt is. In alle kieskringen (buiten deze drie) die ik daareven noemde,
benevens in den Bosch, ging thans het percentage liberale stemmen achteruit; stijgen deed het (buiten de drie groote steden) in de kieskringen Haarlem, Tilburg en Maastricht. De liberale stemmen gingen dus in 6 kieskringen relatief vooruit en daalden relatief in 12. De Vrijheidsbond is de eenige partij van beteekenis wie zoo iets overkwam. De S.D.A.P., V.D.B. en Gereformeerde scheurmakers gingen vooruit in alle kieskringen zonder onderscheid; de R.K. en
| |
| |
A.R. achteruit elk in 17 der 18 kieskringen, de C.H. en Communisten elk in 16 der 18 kieskringen. Bij den Vrijheidsbond, er is wel geen andere conclusie mogelijk, hapert er iets aan de leiding; er schuilen liberale overtuigingen in het land, die niet voldoende tot handelen worden geprikkeld. Vrijbuiters speculeeren telkens weer op het bestaan dezer massa; zoo bij deze verkiezing het Vaderlandsch Verbond, welks fiasco, evenals dat van andere linksche dwergpartijen, een lichtpunt bij deze verkiezingen uitmaakte. Moet er liberaal verzet tegen roode en zwarte overheersching worden georganiseerd - en tot minder prijs komt gij niet vrij, brave lieden - dan kan dit met eenig uitzicht op gevolg alleen geschieden binnen het kader der historische Liberale Partij. Wanneer zal zij nu eindelijk den moed vinden zich kortweg als zoodanig aan te dienen? Van het uitstellen dezer noodzakelijke beslissing heeft zij geen genoegen beleefd. Welnu, waar is het wachten op?
Rekensommetjes als deze zijn voor de stichting (of mocht het bij de liberalen zijn, heilzame ontstichting) van kiezers bestemd, niet voor degenen die omdokteren aan de kabinetsformatie. Dat de A.R. vergeleken bij 1922 met 24.845 stemmen achteruitgingen, de C.H. met 13.103, de R.K. daarentegen 8.706 stemmen meer behaalden (en daarmede een slechts relatieven achteruitgang vertoonen, tegen de A.R. en C.H. een absoluten) behoort niets te zeggen omtrent de respectieve aanspraken op het premierschap van de heeren Koolen, de Geer of Colijn. De sterkste man van rechts behoort op te treden, en het kabaal daartegen van de zijde der S.D.A.P. gemaakt, kan men ad acta leggen. Van het voorbijgaan van den aangewezen man heeft men geen gunstige ondervinding opgedaan. Mgr. Nolens en de heer Colijn hebben in 1918 niet gewild of niet gedurfd, hetgeen voor het resultaat op hetzelfde neerkomt. Vooruitgeschoven werd toen de heer Ruys, met den heer Nolens als stillen raadsman achter zich, en zonder Colijn in het kabinet. Na eenigen tijd gevoelde de heer Colijn geen voldoende aanleiding meer, zich door een premier die de antiinflatiepolitiek, welke het oogenblik vorderde, klaarblijkelijk niet verstond, te laten verduisteren; - het uittreden van den heer de Geer gaf hem gelegenheid, in te springen. Het was er een gelegenheid naar. De heer Colijn moest de politiek waar- | |
| |
om hij geroepen had, achterstellen bij de Vlootwet. Het kabinet brak er den hals over, en de tijd scheen gekomen voor een kabinet-Koolen. De houding der anti-revolutionaire partij verijdelde het tot stand komen daarvan; zij heeft bereikt dat het kabinet-Ruys aanbleef, met de bedoeling, den heer Colijn (want niemand anders werd tegen de taak opgewassen geacht) gelegenheid te geven het budget sluitend te maken. Het is geschied; wel niet op de aangekondigde wijze, maar bereikt is het. De begrooting sluit; op een veel te hoog niveau echter, en dank zij de invoering van nieuwe
belastingen. Dat zij ter sluitendmaking de lijn van den geringsten weerstand heeft gezocht, heeft de coalitie stemmen gekost; men mag echter vragen wat haar overkomen zou zijn indien zij in het geheel niets had gedaan; en wàt er gedaan is, is van Colijn. Hij verklaart zelf al het verrichte nog maar voor een begin te houden van de taak die volgen moet. Eerst moest het log geworden staatsgevaarte verhinderd worden verder af te glijden; pas nu men het geschoord heeft, kan men het gedeeltelijk sloopen en herbouwen. Er is èn der coalitie èn het land alles aan gelegen dat dit geschièdt; het land, want alleen verlaging van belastingen kan middelen vrijmaken ter verhooging der productie; - der coalitie, want als zij in de taak niet slaagt en slechts de regeering blijft die salarissen aangetast, rijwielen belast, het tarief verhoogd heeft, gaan haar vier stemmen boven de vijftig bij een volgende gelegenheid onherroepelijk verloren. Het is dus slechts de vraag, wie de taak het best aan kan. De heer Colijn moge niet een geheel en al schoon boekje medebrengen, maar hij heeft zich in de gelegenheid gesteld fouten te begaan doordat hij groote dingen ondernam. Noch de heer Koolen, noch de heer de Geer zijn in dit opzicht met hem te vergelijken. Het zou in de coalitie een groote fout zijn, thans een kabinet-Colijn onmogelijk te maken, en het nietoptreden daarvan ware zeker niet in 's lands belang. De coalitie heeft geleefd alsof haar meerderheid niet òp kon. Zij kàn op; het is nu gebleken, en zij heeft alle aanleiding haar beste kracht op de commandobrug te zetten. Daar zal een geweldig geschreeuw tegen opgaan van de 31 van het geslagen roode verbond, 't welk de coalitie niet vergeven zal dat zij niet uiteen is gevallen, en alles beproeven om de R.K. partij alsnog te doen splijten; - de liberalen behooren zich door de 31 niet op
| |
| |
sleeptouw te laten nemen. Evenmin door den heer Colijn. Hun steun zij verzekerd aan maatregelen die hun voorkomen met een liberaal program van reconstructie niet in strijd te zijn, van welke zijde die worden voorgesteld. Even standvastig zij hun verzet tegen alle aanslagen op geestelijke vrijheid en liberale economie, uit welken hoek die worden ondernomen. Geen in negatie opgaande anti-Colijnpartij, en geen Nationale Uniepogingen met rechtsche dissidenten; het zouden er immers zijn met wat papenhaat of wat ambtshonger tot onderscheidend kenmerk, en zonder een grein liberaal sentiment. Wij moeten niet trachten de coalitie ontijdig tot den val te brengen; laat haar voor het oogenblik haar weinig benijdenswaardigen plicht. De veroveringen waarop wij de hoop niet opgeven willen wij maken voor liberale gedachte en liberale staatspractijk; wij zullen die niet aan banden leggen vóór den den tijd. Onderwijl sterken wij ons het besef met Washington's les en Oranje's wapenspreuk: ‘Avoid foreign entanglments’ en ‘Je maintiendrai’; - mogen wij de keurbende zijn, die, tegen twee massa-legers front makend als van ouds, ter beantwoording der honende snoeverij die haar uit de welgedrilde gelederen van weerszijden tegemoet zal klinken, de keus houdt tusschen Asquith' ‘wait and see’, en het vaderlandsche ‘die het laatst lacht, lacht het best’. Spreekwoorden zijn menschheidservaring, en den tijd mede te hebben, is de ongunstigste bedeeling niet. Wij zullen er wel weer onder uit komen, immers erger overstort worden dan door het kiesrecht van 1922 kunnen wij niet (er is geen ‘volk achter de kiezers’ meer), en nòg zijn wij niet bedolven. Voor het oogenblik heeft de massa, voor zoover zij zich van rechts afwendde, zich nog niet tot ons begeven, maar het bij rood gezocht. Ook dit zal zij verleeren. Links en rechts van ons is men er op uit getallen te winnen maar is verlegen met
menschen, en tijd en ervaring vormen menschen. En het kiezerscorps dat voor geen uitbreiding meer vatbaar is, is precies drie jaar oud. ‘Zij die gelooven, haasten niet’.
C.
|
|